Gemeenteraad van Vllssingen. Zitting van 20 februarij. Overlegging ontwerp verordening invordering plaatselijke belasting steenkolen en turf; idém voordragt kontroleur vermeerdering personeel kommiezen. Voorzitter de lieer Callenfels. Afwezig de heeren Schmidt, Wels en Thierens. De notulen der vorige zitting worden gelezen en na eehe geringe wijziging goedgekeurd. Volgens mededeeling des voorzitters is de voorname reden waarom deze vergadering is belegd gelegen in het vervallen van den rijks akcijns op de brandstoffen, ten gevolge waarvan een ontwerp-verordening regelende de invordering eener plaatselijke belasting op de steenkolen en op den turf is moeten worden opgemaakt, welke hij aan den raad overlegt. Hij stelt voor dit koncept, zonder voorafgaande voorlezing, te stellen in handen der kom missie voor het belastingstelsel, om daarvan het rapport in te wachten en in de volgende zitting over dit punt te beraadslagen. De heer Ruijsch wijst op het noodzakelijke om ten deze den meest mogelijken spoed te betoonen en geeft in bedenking om oogenblikkelijk aan het voorstel des voorzitters gevolg te geven. Hiertoe is besloten. De voorzitter deelt voorts mede dat hij een ander punt in komitee wenscht te behandelen, zoo dat de openbare zitting gedurende eenigen tijd wordt geschorst. Nadat de zitting weder is heropend, deelt de voor zitter mede dat is ingekomen een voorstel van den kon troleur der plaatselijke belastingen om, in verband met de verandering in de heffing van belasting op de brand stoffen ten gevolge der afschaffing van den rijks akcijns, het personeel der kommiezen te verhoogen. Ook dit stuk is gesteld in handen der kommissie voor het belas tingstelsel, en daarna de openbare zitting gesloten. öuitcnlanö. Algemeen overligt. Reeds in ons vorig nomraer deelden wij mede dat eenige pruissische troepen de jutlandsche grenzen waren over getrokken. Dit berigt wordt thans bevestigd, maar ook hieromtrent heerscht nog eenige duisterheid, daar het nog niet gebleken is of de pruissen bij het vervolgen van eenige deensche veldposten zonder het zelf te weten de grenzen hebben overschreden, dan wel of het overtrekken der grenzen in de bedoelingen van den vrijheer von Wrangel ligt. Eene depeche uit Dresden zegt dat de pruissische regering aan het oostenrijksch ministerie heeft te kennen gegeven dat zij zeer verrast is geworden door het berigt van dit overtrekken der grenzen, waaruit dus zou volgen dat hier aan misverstand moet gedacht worden. Intusschen zal men zich herinneren hoe het woord misverstand in den laatsten tijd door den heer von Bismarck is gebruikt om onverdedigbare handelin gen te verklaren. De bezetting van eenige holsteinsche steden door de pruissische troepen wordt door den pruissischen minister in zijne cirkulaire aan de duitsche staten als een misverstand gekwalificeerd. Men zou der halve kunnen meenen dat dit misverstand hersteld werd; geenszins, de pruissische troepen blijven Holstein bezetten. Zoo zou het ook met de kwestie der jutland sche grenzen kunnen gaan. De heer von Bismarck kan het als een misverstand beschouwen maar daarom toch de pruissische troepen aan geene zijde der grenzen in de steden doen blijven, welke zij reeds in bezit mogten hebben genomen. In dergelijk geval zouden intusschen de mogendheden, welke de integriteit der deensche monarchie bij traktaat hebben gewaarborgd, waarschijn lijk in het misverstand van den heer von Bismarck niet berusten gelijk de duitsche staten hebben gedaan. Alleen het berigt van het overtrekken der jutlandsche grenzen, hetwelk op de fondsenmarkt van belangrijken invloed was, heeft reeds aanleiding gegeven tot het gerucht dat Frankrijk en Engeland omtrent de maatre gelen tegen de beide groote duitsche mogendheden tot eenstemmigheid zouden zijn gekomen. In verband met dit gerucht spreekt men van het terugroepen der engel- sche vloot, onder den admiraal Dacres, uit de portugesche wateren en van krijgstoerustingen in Frankrijk. Al deze geruchten en berigten vereiscken nadere bevestiging. Dit is ook het geval met de aanbieding der italiaan- sche regering om aan Denemarken hulp te verleenen, welke dan waarschijnlijk in een aanval aan de Mincio zou bestaan. Hoe waarschijnlijk echter dergelijke houding van Italië zijn zou, blijkt zelfs uit een antwoord van den oostenrijkschen minister, graaf von Rechberg, aan den senaat van Hamburg. Deze republiek schijnt aan de oostenrijksche regering te hebben verzocht om eenige oorlogsschepen ter barer bescherming naar de noordsclie wateren te zenden, daar de deensche zeemagt eene meer en meer dreigende houding begint aan te nemen. De graaf von Rechberg nu zou in antwoord op dit verzoek hebben te kennen gegeven dat de keizerlijke regering hare marine in de tegenwoordige omstandigheden niet uit de Adriatische zee kon verwijderen. Een ander be rigt meldt intusschen dat Oostenrijk een linieschip en eene stoomkorvet naar het noorden zal afzenden, terwijl eene enkele mededeeling van een eskader van 12 schepen spreekt. Uit Weenen wordt voorts gemeld dat de minister van oorlog, graaf August von Degenfeld-Schönburg, die reeds sedert lang zijne portefeuille wenscht neder te leggen, vervangen is door den luitenant-maarschalk Franck. Behalve op Sleeswijk wordt de aandacht weder ecnig- zins gevestigd op Polen, alwaar de opstandelingen hier en daar weder in het veld en met de russische troepen in bloedige botsingen komen. Zoo hebben de polen op 18 februarij niet verre van Wloclaweck een goederentrein in de lucht doen springen; zestien wagons, waarschijnlijk met oorlogsbehoeften voor de russen ge laden, werden daarbij totaal vernield. Een aanval op de stad Czersk, waarbij de gemeente-kas in handen der polen viel, en eenige andere gevechten bewijzen dat in de aan staande lente ook aan den Weichsel weder zal gestreden worden. Volgens de laatste berigten uit Mexiko zou weder een aanzienlijk gedeelte der partij van Juarez zich voor de fransche interventie hebben verklaard en de president der republiek zelfs zijn minister van financiën tot den vijand hebben zien overgaan. Omtrent zijne verblijfplaats verkeert men zelfs in het onzekere zoo dat sommige ge ruchten hem reeds naar de Vereenigde staten de wijk hebben doen nemen. Uit deze laatste melden de jongste mededeelingen weinig belangrijks; de toestand van moedeloosheid en ontevredenheid in het zuiden wint steeds veld en te Richmond was zelfs een persoon gevat, welke verdacht was aan het hoofd eener zamenzwering te staan, ten doel hebbende om den president Jefferson Davis te vermoorden. laatste oorlogsnieuws. Hamburg 22 februarij. De geallieerden zijn uit Jut land terug getrokken. Koppenhage 22 februarij. Donderdag zullen alle oos telijke sleeswijk-holsteinsche havens in staat van blok kade gesteld worden, behalve de haven van Neustadt. Het oorlogstooneel. Er heerscht in de laatste berigten, welke door verschil lende dagbladen omtrent de positiën der vijandelijke legers in Sleeswijk en hunne krijgsopcratiën gemeld worden, zeer veel tegenstrijdigheid en onbegrijpelijkheid. Vooral in de laatste dagen worden verschillende kleine ontmoetingen, welke hebben plaats gehad, door het eene dagblad volgens de deensche voorstelling opgegeven en derhalve als overwinningen der deensche troepen, door het andere volgens de duitsche voorstelling en derhalve als overwinningen der geallieerden. Behalve deze aanleiding tot het ontstaan van tegen strijdige mededeelingen, worden de telegrammen zelve somtijds onjuist overgebragt, zoo dat zij juist het tegen overgestelde van de waarheid bevatten en men latere tijdingen moet afwachten om de juistheid der depeclies te beoordeelen. Zoo is ook het leggen van een brug bij Eckernsunde en het koncentrercn van troepen bij Broacker door nadere tijdingen aldus opgehelderd: Vóór het uitbreken der vijandelijkheden bevond zich op de engte welke deNubel- noer aan de golf van Flensburg verbindt een brug, welke echter door de denen bij liet voortrukken der vijandelijke troepen in Sleeswijk was vernield. Over deze brug liep een weg van Flensburg naar Alsen, welke korter is dan die over G-ravenstein, zoo dat de pruissen eene nieuwe brug hebben gelegd, ondanks de pogingen van een gepantserd schip om dit te beletten. Dit vaartuig werd namelijk door de batterijen te Rinkenis en te Hollnis, aan beide oevers derhalve der golf van Flensburg opge worpen tot den terugtogt genoodzaakt. Toen nu alle pogingen der denen tegen het leggen dezer brug vruchteloos bleken te zijn, bereikten de pruissische troepen over deze brug den tegenoverge- stelden oever, alwaar zij zich nu op het schiereiland Sundewitt bevonden, ten zuiden van Duppel, in de nabij heid van het dorp Broacker. Hier is thans een gedeelte van het pruissische leger gekoncentrcerd en het afzenden van eene drijvende batterij uit Sonderburg schijnt in verband te staan met eene poging om hen in deze stelling zooveel mogelijk nadeel toe te brengen. Een front-aanval op de stelling der denen bij Duppel door de pruissische brigade Roder zou, volgens de duit sche telegrammen, ten gevolge hebben gehad dat de vijand naar zijne meer achterwaarts gelegene schansen werd teruggedrongen. Volgens de deensche voorstelling daar entegen zouden de denen wel een oogenblik uit hunne voorste verdedigingswerken verdreven zijn, maar weldra deze weder heroverd hebben. Op de jutlandsche grenzen heeft dezer dagen een kavallerie-gevecht plaats gehad, waaromtrent evenzeer twee lezingen bestaan. Volgens de deensche lezing zouden de deensche huzaren den vijand hebben terug gedreven, volgens de pruissische mededeeling zouden de pruissische dragonders eene overwinning hebben behaald. De officiële berigten uit Koppenhage meldden intus schen gelijk wij in ons vorig nommer reeds mededeel den dat de vijand de jutlandsche grenzen was overgetrokken. De aftogt dei' Denen. Omtrent de ontruiming van het Danewirk en het terugtrekken van het deensche leger schrijft de korres- pondent van The times in het deensche legerkamp (het engelsch dagblad bezit zoowel onder de deensche troepen als onder de geallieerden een berigtgever) de volgende belangrijke bijzonderheden. Ik bevond mij op 5 februarij te Sleeswijk zonder dat ik groote gebeurtenissen in den aanstaanden nacht verwachtte. Een artillerie-officier kwam mij evenwel onder geheimhouding mededeelen dat men besloten had om onmiddellijk het Danewirk te verlaten en zich op Flensburg en Alsen terug te trekken. Hij deed mij echter op mijn eerewoord beloven om deze treurige tijding dien nacht niet meer te telegraferen. Deze voorzorg was echter onnoodig. De telegraaftoestellen der stad waren reeds ingepakt en bevonden zich onder de voorhoede der terugtrekkende legerkorpsen. Ik vernam later dat zij langs den geheelen weg waren weggenomen. Was ik niet de eerste die kennis kreeg van het be sluit tot den terugtogt, ik was ook niet de laatste. Eèn brigade-generaal ontving bevel om zich aan het hoofd zijner kolonne te stellen; hij meende dat het de voor posten van Fredericksburg en Bustrup zou moeten gel den, maar ontving weldra order om den weg naar Flensburg op te marcheren. De verwondering en woede der deensche officieren waren onbeschrijfelijk. Wel ver braken zij hunne degens niet, gelijk ik van de fransche officieren zag op de marmeren tafels in de koffiihuizen te Milaan na den wapenstilstand van Villafranca, maar hoewelals bewoners van het noorden minder harts- togtelijk, waren zij niet minder pijnlijk getroffen. Wel erkenden zij dat de defensielijn te uitgestrekt was voor het deensche leger, klein in vergelijking met dat der geallieerden, en dat de deensche troepen door den vijand in de flank konden worden aangetast, maar dit alles had men van het begin af, tien dagen geleden, ook kunnen voorzien. Ik had te Sleeswijk, zonder iets te vreezen te hebben de aankomst der oostenrijksche en pruissische troepen kunnen afwachten, maar als korrespondent bij het deen sche leger behoorende wilde ik het lot daarvan ook deelen. Al het goud van Potosi had mij intusschen geen paard of rijtuig kunnen doen erlangen. Een hoffelijk kapitein der artillerie, die mij reeds een fauteuil had verschaft om eenigen tijd te slapen, bood mij een plaats aan op een fourgon en in zijn verder gezelschap maakte ik aldus den terugtogt mede. Men had hem vereerd met. het kommando over de uiterste achterhoede. Het was over tien uren toen wij ons met zijne batterij op weg naar Flensburg begaven. Terwijl het weder gedurende de vijf of zes laatste dagen te Sleeswijk vrij zacht was geweest, was het vrij dag morgen sterk begounen te sneeuwen, en begon het bij ons vertrek te vriezen waarbij ook de wind opstak. In een oogenblik werd nu de weg als met een tooverslag ver anderd en geheel met ij zei bedekt. Manschappen en paarden vielen thans bijna bij iederen stap. Geen enkel paard stond op scherp in geheel het leger. In tegendeel zelfs waren de treinpaarden door een marsch van vijf of zes dagen op een zachten moerasgrond voor dcrgelijken weg zeer ongeschikt geworden. Ten gevolge van dit alles ging de marsch der denen slechts zeer langzaam. Dit "leger gaf dan ook weldra, in het klein, eene voor- steiïing^yan den rampzaligen aftogt van Moskou. De nacht/was donker en de koude vreesselijk; de dragon ders, de ^artilleristen, in een woord alle kavalleristen, waren .afgestegen. Telkens moest men gevallene paarden op de been brengen, en de kanonnen, de munitie- en bagagewagens of verdere voertuigen door de manschap pen zelve doen voorttrekken. Het geluid van vallende'.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1864 | | pagina 3