N° 31. Dingsdag 1861. COURANT. 23 Februarij. Editie yan maandag avond 8 ure. €r R JI1V D W E G. De burgemeester en wethouders van Middelburg, zijn voornemens, onder nadere goedkeuring, op donderdag den 10 maart 1864, des middags ten twaalf'ure, ten raadhuize dier gemeente, in liet'openbaar bij enkele inschrijving aan te besteden Het baren en begrinden van den weg tus- schen Middelburg en Arnemuiden, liggende op den Zaagmolendijk, ter lengte van 1655 ellen, met het onderhoud van dien weg gedurende een jaar na de voltooijing. Het bestek ligt ter lezing op de gemeente-secretarie te Middelburg en Arnemuiden, alwaar tevens afschriften van hetzelve op franco aanvraag, tegen vergoeding der kosten, verkrijgbaar zijn. De aanwijzing in loco zal geschieden door den ge meente-bouwmeester, dingsdag den 8 maart e. k., 's mor gens ten tien ure, aan te vangen bij de aan dien weg gelegen houtzaagmolens. De inschrijvings-biljetten moeten uiterlijk daags vóór de aanbesteding ter gemeente-secretarie alhier worden ingeleverd. Middelburg, den 5 februarij 1864. De burgemeester en wethouders voornoemd, BIJLEVELD VAN SEROOSKERKE. De Secretaris, G. N. DE STOPPELAAR. öinnctilanïr. Middelburg- 22 februarij. Wij vernemen dat het muziekgezelschap Uit kunst liefde het voornemen heeft opgevat omstreeks de helft der volgende maand andermaal een volkskoncert te geven. Uit Vlissingen schrijft men ons: „Een enkele zwarte bal geheschen aan de groote bramra van het wachtschip alhier, verkondigt aan de zeevarenden dat westewinden verwacht worden. „Naar ik verneem is de feestviering voor het korps dienstdoende schutterij alhier bij gelegenheid van den veijaardag des konings op 19 februarij tot aller genoe gen afgeloopen. „Een gedetailleerd verslag daarvan te leveren valt moeijelijk, daar het schouwburglokaal niet voor ieder toegankelijk was; doch waarvan ik wel melding kan ma ken is, dat ik niets dan lof verneem, zoowel over de uit muntende wijze waarop het programma is uitgevoerd, als over de goede orde die den geheelen avond heeft geheerscht. „Het programma was zamengesteld als volgt: lc afdee- ling: assaut d'armes; 2e afdeeling: schermwals en eene tooneelvoorstelling door het kader der schutterij, be staande in de opvoering van De admiraal Piet Hein te Delfshaven, tooneelspel in twee bedrijven; en 3e afdee ling: Tableau vivant, mede door de leden van het kader. „Wat mij de vermelding dezer feestviering vooral waar dig voorkomt is, dat de thans gebezigde wijze eene schrede voorwaarts mag geacht worden op het gebied van volksbe schaving. Immers tot hiertoe bestond dat feest gemeenlijk uit een bal, waarbij aan de manschappen ververschingen -werden uitgereikt; dus eene bloot ligchamelijke inspan ning, die, als gymnastische oefening, voor jonge lieden zijn nut kan hebben, maar naar mijne meening, als zoodanig, voor de manschappen der schutterij, die in den regel genoegzaam gelegenheid hebben tot ontwikkeling hunner ligchaamskrachten, wel achterwege kan blijven; ongerekend nog het volstrekt nuttelooze van zulk eene feestviering. Thans echter heeft men ook op verstande lijke behoefte het oog gehad, en mag men de genomen proeve als uitnemend geslaagd beschouwen. Het is dan ook te wenschen dat de ontwerpers van dezen feestavond daarin eene aansporing zullen vinden, om ook voortaan in dien geest werkzaam te zijn; terwijl het voor hen wel de aangenaamste belooning zijn zal voor de moeite die zij zich hebben moeten getroosten om het sukces te be halen waarin zij zich nu verheugen mogen." Uit 's Hage schrijft men ons onder dagteekening van 21 dezer „Tot dusverre bewaarde ik een volslagen stilzwijgen aangaande de benoeming van een minister van buiten- landsche zaken. Inderdaad, bv zu geene moeite gekost hebben u dagelijks de mededeeling te doen, dat de heer A, of de heer B, of een ander liberaal katholiek, eerst daags in de Staatscourant, als opvolger van den heer van der Maesen, aan het publiek zou worden voorge steld om u dan den volgenden dag mede te deelen, dat het „gerucht" zich had bedrogen en men de benoe ming van iemand anders kon verwachten. Doch ik ken u te goed, om niet te weten dat gij zelf het beneden de waardigheid van een dagblad acht de trechter van opge raapte „on-dit's" te wezen. Ook nu zal ik over het nieuwe kabinetslid zwijgen en mij bepalen tot het berigt, dat aan het gerucht, volgens 'tivelk de heer Olivier vooreen katholieken minister van justitie zou plaats maken, voors hands evenveel waarde moet worden gehecht, als aan alles wat „gewoonlijk goed ingelichte personen" tot dus verre omtrent de oplossing der ministeriële krisis hebben in 't midden gebragt. Het is eene gissing, meer niet. „Intusschen is het niet te ontkennen, dat de toestand van ons werelddeel eene spoedige vervulling der vaka- ture wenschelijk, ja noodzakelijk maakt. Nooit kon met meer waarheid gezegd iworden, dat Europa zich bevindt op een vulkaan. Niets is dwazer dan de stelling, dat Nederland, wegens zijne onbelangrijkheid, het zonder een uitstekenden minister van buitenlandsche zaken zou kunnen stellen. Nergens is eene energieke en bedacht zame leiding der buitenlandsche aangelegenheden zoo zeer eene levenskwestie, als juist-in de staten van den tweeden rang. Immers de striktste neutraliteit is voor deze staten bijna altoos de ware politiek, en er is weinig nadenken noodig om in te zien, dat juist in de hand having van zoodanige neutraliteit de „tour de force" van den diplomaat bestaat. „En hoeveel te meer geldt dit niet bij de tegenwoor dige verwikkelingen, waarbij eene der oorlogvoerende partijen ons, in strijd met onze sympathie en in strijd met ons belang, van onze neutraliteit dreigt te berooven. Zoo lang wij niet losgemaakt zijn van den duitschen bond, zoo lang is de post van minister van buitenland sche zaken het gewigtigste ambt in ons vaderland. Groot is dan ook de verantwoordelijkheid van de enkele ge schikte diplomaten, die in dit kritieke oogenblik hunne diensten aan den staat onthouden. „Heden wordt hier over bijna niets anders gesproken als over de neming van een onzer schepen door de denen. Het gewigt dezer gebeurtenis is afhankelijk van de oor zaak die tot deze neming geleid heeft. Nu is er echter reden om te vreezen dat onze betrekking tot den duitschen bond en onze geldelijke deelneming aan de zoogenaamde „exekutie" aan die gebeurtenis niet vreemd is. Immers de lading van het schip (haver) kan niet als kontrabande beschouwd en de neming dus niet uit individuele schen ding van de pligteu der neutralen verklaard worden." f Men schrijft ons uit 's Gravenhage van 20 februarij „Den 1 december 1863 is tusschen den direkteur der registratie en domeinen in Noord-Brabant, handelende namens den staat, en den heer W. F. A. Smits, roomsch katholiek geestelijke te St. Agatha (zoo voor zich zeiven als gemagtigd door nog drie andere geestelijken), eene notariële overeenkomst gesloten, volgens welke de staat de goederen van St. Agatha, tot nog toe door de kon- traktanten ter andere zijde in huur bezeten, aan hen in koop overdraagt voor de som van ƒ155.710,54, behou dens de goedkeuring die bij een thans ingediend wets ontwerp aan de staten generaal gevraagd wordt. Van de waarde der goederen, die door beëedigde deskundigen in het laatst van 1861 op ƒ225.710,54 geschat was, is eene som van ƒ70.000 afgetrokken wegens de waarde van de geestelijke fundatiën en kerkelijke diensten, waarmede de bedoelde goederen van oudslier zijn bezwaard. De koopsom zal moeten voldaan worden in twaalf jaarlij k- sche termijnen, waarvan, zoo lang zij niet afgelost zijn, 2\ percent jaarlij ksche intrest moet voldaan worden. Al de overgedragen landerijen en gebouwen blijven liypo- thekair ten behoeve van den staat verbonden, tot dat de geheele koopsom zal zijn afbetaald. De koopers erkennen den staat als eigenaar van al de door den staat aan de tegenwoordige huurders .verpachte goederen hoe ook genaamd en waar ook in Nederland gelegen, herkomstig van het voormalig klooster St. Agatha, welke niet zijn begrepen in den tegenwoordigen afstand en overdragt. Men zou, ten aanzien van deze bepaling, kunnen vragen, welken regtstitel de kontraktanten ter andere zijde bezitten, die aan deze erkenning van hunne zijde eenige waarde zou kunnen geven? Zij zijn niet eene geestelijke vereeniging,maar blootelijk partikuliere individus, gelijk bij deze akte van verkoop aangenomen is, wat heeft hunne erkenning dan te beteekenen ten aanzien van goederen die zij nooit bezeten hebben? „De memorie van toelichting tot dit wetsontwerp tracht in het licht te stellen, dat die goederen van St. Agatha altijd in een exceptionelen toestand hebben verkeerd. Na den vrede van Munster lieten de prinsen van Oranje, in wier heerlijkheid Grave zij gelegen waren, de gewezen kloosterlingen van St. Agatha in het vrucht gebruik tegen eene jaarlijksche admodiatie of huur, cn behandelden hen op eene gunstige wijze. Om welke redenen zij met die gewezen kloosterlingen ingenomen warenblijkt niet. Misschien bestonden er geene bijzon dere redenen voor. De memorie van toelichting neemt dit wèl aan en beroept zich op eene oorkonde van prins Willem III van 1672, waarbij hij zijne bescherming aan 't klooster van St. Agatha toezegt, omme sekere goede consideration ons daartoe moverende." Dit betcekent echter niets bijzonders en is een niet ongewone vorm van kanselarijstijl van dien tijd, waarvoor men tegen woordig in de considerantia van eene wet of besluit zegt: „Alzoo wij in overweging genomen hebben dat het noodzakelijk is," enz. In 1645 bedroeg de jaarlijk sche huur 1200 karolus guldens, die voor eiken klooster ling die er stierf (en die door geen anderen vervangen mogt worden) met 100 dergelijke guldens verhoogd werd. Meer dan eens is die som veranderdzij bedroeg van 1681 tot 1691 ƒ2400, van 1691 tot 1715 ƒ1600; van dat jaar tot 1785 ƒ1800, van 17S5 tot 1810 ƒ1700. Het fran- sche bestuur bragt eenigen tijd stoornis in den stand der zaken, maar onder den soevereinen vorst werd de huur weder a 1700 vernieuwd, waarop zij sedert is gebleven. „De goederen, die aan den staat verblijven en niet in deze eigendomsoverdragt begrepen zijn, bestaan in boer derijen, huizen, tienden en renten, en zijn op eene waarde van ƒ128.672,44i geschat. Deze som maakt te zamen met die van ƒ155.710,54 een bedrag van ƒ284.382,981 hetwelk de staat thans zal genieten. In het jaar 1852 vorderde de toenmalige minister van financiën ƒ163,000, welke som de kloosterlingen toen te hoog vonden, en in 1861 was men het op de som van ƒ186.000 eens geworden, maar het sluiten van een kontrakt op dien grondslag werd toen door de spoedig gevolgde aftreding van den minis ter van financiën verhinderd. In beide jaren was men voornemens geweest al de zoogenaamde goederen van St. Agatha af te staan, behalve in 1861 twee huizen te Nijmegen, geschat op eene gezamenlijke waarde van ƒ2500, terwijl thans een niet onbelangrijk gedeelte ter beschikking blijft van liet rijk. Deze vaste goederen zullen dan ook onmiddellijk na de goedkeuring der over eenkomst in het openbaar verkocht en de tienden en renten afkoopbaar gesteld worden." Geheel anders dan onze korrespondent te 's Hage en Leiden, denkt onze utreclitsche korrespondent over het talent van Carlotta Patti. Wij laten hetgeen hij ons onder dagteekening van 17 dezer mededeelt, als tegen hanger van het in onze vorige nommers vermelde, hier volgen „Dat onze oude, aan de wetenschappen toegewijde stad ook een warm hart heeft voor de kunst, toont zij o. a. eiken winter in eene reeks van schitterende koncerten, voor het grootste gedeelte door het sedert eeuwen be- L A\

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1864 | | pagina 1