tenaren in hunne betrekkingen handhaaft en dit des
noods gelijk hij dezer dagen aan eene deputatie, welke
op de afzetting dier ambtenaren aandrong, verklaarde
met geweld van wapenen doen zal. De heeren Revertera
en von Zedlitz, burgerlijke kommissarissen in Sleeswijk
van Oostenrijk en Pruissen zullen, dergelijke gedragslijn
volgende, nog met veel oppositie te kampen hebben.
De pruissisehe regeringgaat steeds voort met het nemen
van maatregelen om de kusten in krachtigen staat van
verdediging te brengen. Naar Pommeren is een talrijke
afdeeling ligte kavallerie gezonden om de estafette-dienst
te verrigten, terwijl overal de kustlichten verdwenen zijn.
Dergelijke verdedigingsmiddelen op groote schaal doen
bij velen nog het denkbeeld heerschen dat Pruissen een
gedeelte van Holstein bij zijn grondgebied wenscht in te
lijven, en zich thans alzoo voorbereidt voor eventuele
verwikkelingen met andere mogendheden. Van den leer
ling uit de napoleontische school, die thans aan het hoofd
staat des pruissischen kabinets, zou iets dergelijks niet
al te onnatuurlijk wezen.
De minisler Mourad over von Meza's aftogi.
In de zitting van den deenschen Rigsraad op 7 febru-
arij heeft de president-minister Monrad o. a. het volgende
gezegd over de ontruiming van het Danewirlc:
„Mijne heeren, wanneer ik naga welken indruk het
ontruimen van het Danewirk op mij gemaakt heeft, dan
kan ik begrijpen welk gevoel dit bij u allen heeft moeten
te weeg brengen. Daar ik in de laatste dagen in de
nabijheid van het tooneel der gebeurtenissen ben ge
weest, geloof ik dat de Rigsraad van mij met belangstel
ling zal vernemen wat er gebeurd is.
„Acht dagen geleden kreeg men het berigt dat de
generaal-opperbevelhebber gesommeerd was om Sleeswijk
over te geven; de generaal zond zijn antwoord op deze
sommatie naar Koppenhagen. De koning uitte toen het
verlangen om zich naar het leger te begeven, maar aan
dergelijke reis waren moeijelijklieden verbonden. Een
koning toch kan zich te midden zijner troepen begeven
om daarover bet kommando op zich te nemen, maar dit
is eene kiesche zaak in een konstitutionelen staat,
waarin de opperbevelhebber van het leger, ware hij ook
de soeverein zelf, ondergeschikt moet zijn aan het minis
terie. Hij kan zich echter naar het leger begeven 0111
een bezoek te brengen aan de manschappen, aan de ver
schillende positiën en aan de gekwetstenhet was dan
ook met dit doel dat de koning zich naar Sleeswijk
begaf.
„Wat mijne taak daarbij betreft, deze is gemakkelijk
geweest. De koning heeft zich volstrekt niet bemoeid
met handelingen welke het opperbevelhebberschap be
troffen. Bij onze komst in liet leger had de eerste aanval
des vijands plaats; deze werd met goed gevolg terugge
slagen. De andere aanval had plaats in de nabijheid van
Sleeswijk zelf; van het kasteel Gottorp kon men de ko
gels door de lucht zien vliegenmen zag zelfs houwitser-
bommen op het ijs in de nabijheid ricocheteren. Het werd
nu mij 11 pligt om te onderzoeken of de koning wel langer
te Gottorp kon blijven. Ilc raadpleegde derhalve den kolo
nel Kauffinan, hoofd van den staf, die verklaarde dat hij
het vertrek des konings wenschelijk achtte. Op mijn raad
vertrok daarop de koning naar Flensburg en Sonderburg.
„In een gesprek met het hoofd van den staf in den
nacht voor ons vertrek, verklaarde deze officier dat men
de stelling waarin het leger zich bevond moest verde
digen. Ik vroeg hem of hij eenige duisterheid zag in zijne
instruktiën, waarop hij ontkennend antwoordde met bij
voeging dat zij zoo duidelijk mogelijk waren. Ik riep hem
daarop nog toeGod besclierme ukeert zich de oor
logskans tegen u, de verantwoordelijkheid daarvan zal u
niet treffen
„Twee dagen gingen daarop voorbij. In den nacht tus-
schcn donderdag en vrijdag kwam de depeckc, waarbij
werd gemeld dat de generaal-opperbevelhebber het Dane
wirk wilde ontruimen en dat het leger aftrok. Dit berigt
verraste ons te Alsen niet minder dan u te Koppenhagen.
Het is thans de vraag welke oorzaak binnen xoo korten
tijd een zoo belangrijke verandering van gevoelen heeft
te weeg gebragt. Ongelukkiglijk bezitten wij nog geene
nadere bijzonderheden.
„De generaal heeft het procesverbaal van den krijgs
raad, waarin met tien stemmen tegen éóne tot de ontrui
ming van het Danewirk werd besloten, naar Koppenhagen
opgezonden. Het is echter nog niet ontvangen; eerst na
daarvan kennis te hebben genomen, kan men de oorzaak
van de ontruiming beoordeelen. Deze kan van tweeërlei
aard zijn: van de eene zijde moest men het Danewirk met
kracht en waardigheid verdedigen; van de andere zijde
moest men het leger niet blootstellen aan eene totale
vernietiging. Welke dezer overwegingen tot het besluit
geleid heeft is mij nog onbekend.
„Ik keur intusschen het besluit des ministers van
oorlog om den generaal en het hoofd van den staf terug
te roepen ten einde hunne mondelinge verklaringen te
hooren, volkomen goed. Dit bevel is nog niet afgezonden
omdat volgens de laatste tijdingen kanonschoten in de
westelijke rigting van Apenrade werden gehoord. Om
geene konfusie te veroorzaken heeft men daarmede
gewachtzoodra echter de generaal te Sonderburg zal
aankomen, zal hij de terugroeping vinden. In allen
gevalle toch is er eene reden voor die terugroeping, daar
het besluit tot ontruiming door hem is genomen zonder
dat hij zich tot den minister van oorlog of den koning heeft
gewend. De tijd daartoe schijnt niet ontbroken te heb
ben, zoo dat het onverklaarbaar is dat dit door den gene
raal niet is gedaan. Laat ons echter niet op losse gronden
een oordeel uitspreken, alvorens de zaak tot helderheid
is gebragt. (Hevige beweging op de tribunes.) Wilt gijn
daaraan schuldig maken,dat raakt u, ik zal het niet doen!
Het beste middel om het land in verderf te storten is het
woord „verraad" uit te spreken, en mannen die bloed en
leven voor hun vaderland veil hebben, als verraders te
beschouwen. Het vaderland zal wel zijn val nabij zijn,
indien men eenige pressie zou willen uitoefenen op de
regering door straatoproer, terwijl de vijand zoo nabij is.
Laat ons eendragtig handelen tot behoud des vaderlands
en niet dulden dat men wantrouwen zaaije in de harten
der denen en dat woorden van dien aard, door cle deen-
sche dagbladen opgenomen, door onze vijanden worden
gelezen. Ik weet dat eene groote verantwoordelijkheid
op mij rust, maar heb nooit daarvoor terug gebeefd. Had
ik eenig deel in de verantwoordelijkheid van hetgeen
voorgevallen is, dan zou ik hier vrijmoedig optreden en
mij verdedigen. Neemt intusschen in aanmerking dat het
dappere soldaten zijn, die dit besluit genomen hebben
Het beroep van den heer Monrad op eendragt, werd
gedaan met liet oog op de onbeschrijfelijke spanning,
welke in die eerste dagen onder de deensche bevolking
lieerschte. Te Koppenhagen was naauwelyksbet gerucht
verspreid omtrent het ontruimen van het Danewirk, of
duizende personen begaven zich in vrij dreigende stem
ming naar het ministerie van oorlog en verdrongen zich
in de verschillende gangen van dit gebouw. Een staf
officier ksvam daarop aan de verzamelde menigte op zijn
woord van eer verklaren dat de minister van oorlog
geheel onbekend was met de redenen, welke tot de ont
ruiming hadden genoopt en dat deze in strijd was met
de aan den generaal von Meza gegevene instruktiën.
De bevolking van Koppenhagen, geheel onbekend met
de gevolgen, welke het overtrekken van de Schley dooi
de pruissen voor de deensche troepen zou kunnen heb
ben, was ook niet tot kalmte te brengen door de weldra
aan alle hoeken der straten verschijnende proklamatie
des konings, gekontrasigneerd door den heer Monrad.
„Wij zijn verraden! De koning is diiitschgeziud! De prokla
matie is de taal van een geestelijke niet van een soldaat!"
riep men. Sommige dagbladen der hoofdstad bragten
zelfs bij om de spanning tot opstand te doen overslaan.
Faedrelandet beweerde dat de koning geen hart voor
Dcnemarken had en dat zijne stamhuis hem meer ter
harte ging dan het geluk zijns volks. Dit dagblad wilde
zelfs den generaal von Meza voor den krijgsraad doen
teregt staan. Op de volgende dagen werd de spanning te
Koppenhagen nog grooter en nam zelfs de bevolking
eene zeer dreigende houding aan voor het paleis des ko
nings, waarbij de policie en de gewapende mag-t op som
mige punten der stad met de volksmenigte in bloedige
botsing kwam.
Deze spanning te Koppenhagen was geenszins onna
tuurlijk. Jaren lang toch heeft men geld en opofferingen
veil gehad voor het versterken van het Danewirk. De
deensche natie achtte dit verdedigingswerk onneembaar
en spiegelde zich reeds met genoegen voorhoede oosten
rijkers en pruissen met bebloede koppen telkens zouden
worden teruggeslagen. Daar kwam nu plotseling de tij
ding dat men op eens zonder slag of stoot het gehcele
Danewirk aan den vijand had prijs gegeven. Hot schijnt
dat de waanzinnige woede te Koppenhagen thans heeft
plaats gemaakt voor eene sombere smart, welke telkens
nieuw voedsel ontvangt bij het vernemen van kleine
gevechten, waarin de deensche troepen weder terugge
dreven zijn.
Een antwoord aan lord Palmerston.
De Ost-Deutselie Post bevat het volgende artikel over
de scherpe woorden van lord Palmerston ten opzigte der-
houding van de duitsche mogendheden, dezer dagen inliet
engelsch parlement uitgesproken.
„De energie waarmede de geallieerden de denen* Ver
volgen, heeft te Koppenhagen groote onrust te wébg: ge
bragt; de verwondering van John Bull over deze niet.
verwachte omstandigheid is echter niet minder groot.
Lord Palmerston is immers ook anders gewoonlijk meer
meester over zijne uitdrukkingen dan dit het geval is
geweest in de laatste zitting van het lagerhuis. In plaats
van het ijskoud sarkasme, waaraan wij van zijne zijde ge
woon zijn, hoorden wij thans uitbarstingen van toorn,welke
ons slechts het bewijs leveren dat de gebeurtenissen in
Sleeswijk den eersten minister harer majesteit eenigzins
uit zijn gewoon egoistisch flegma hebben opgewekt.
„Bij deze gelegenheid heeft men voorts niet slechts
weder het oude lied der onschendbaarheid van het lon-
densch traktaat gezongen maar heeft men de hoop uitge
drukt dat de twee groote duitsche mogendheden zouden
waken dat de bevolking der hertogdommen zich vereenig-
den met dit meesterstuk. Al deze eischen zijn uitgespro
ken op den toon welken de heer Murray te Dresden tegen
den heer van Beust aansloeg [wij vermeldden de hier
bedoelde depeches in de Middelburgsche courant van
19 januarij]. Dat de graaf von Rechberg noch de heer
von Bismarck dan ook niet zullen nalaten om een passend
antwoord aan lord Palmerston te geven, vertrouwen wij.
„Engeland heeft vertoogen gedaan tegen het prokla-
meren van den hertog Frederik onder bescherming der
pruissisehe troepenhet heeft daarin „ontrouw" gezien
De heer van Beust zou over dergelijke uitdrukking zeker
niet het stilzwijgen hebben bewaard. Geheel de eisch van
Engeland schijnt ons bovendien eene naïveteit, welke
naar onbeschaamdheid zweemtde konklusie toch zou
daarvan wezen dat Wrangel en Gablentz niet zoo zeer
in last hadden om de denen te vervolgen dan wel in de
eerste plaats omhetlondensch traktaat, hetwelk aan Enge
land zoo ter harte gaat, in stand te houden. De ministers
van Groot-Brictannië zijn er, willens of onwillens, niet in
geslaagd om Denemarken over te halen tot het vervullen
zijner verpligtingen jegens Duitschland en daardoor het
traktaat van Londen, dat sakrameut der engelschen, voor
elke schending te bewaren. Op dit oogenblik sneuvelen
de dappere zonen van Duitschland op liet veld van eer
om van de denen met geweld te verkrijgen, hetgeen lord
Wode house niet door zijne verleidelijke woorden kon er
langen. En terwijl nu door Engeland's schuld bloed gestort
wordt, heeft lord Palmerston de vermetelheid om van de
bevelhebbers der geallieerden te eischen dat zij vóór alles
de onschendbaarheid van het londensch traktaat trachten
te bewaren.
„Waarlijk, er behoort eene ongehoorde arrogantie toe
om redevoeringen te houden over het „schenden van
beloften" bij een slagveld, waarop het bloed het winter-
tapeet kleurt. Het zou den schijn hebben als of de
geallieerden niet naar Sleeswijk waren getogen om een
duitscli volk van de deensche tyrannic te bevrijden,
welke in John Buil een helper en beschermer heeft
gevonden, maar om de deensche monarchie tegen elk
ongeval te beschermen.
„Wij begrijpen volkomen dat het voor do engelschen
veel aangenamer zou geweest zijn dat de generaals dei-
geallieerden de rol van policie-agenten hadden gespeeld
om het traktaat van Londen te beschermen. Op deze
wijze dit heeft men misschien te Londen gedacht
zouden de duitschers genoeg bezigheid gevonden hebben
in het zuidelijk gedeelte van Sleeswijk om daar te zor
gen dat ieder zich van manifestation onthield, terwijl de
denen intusschen eene vaste positie zouden hebben
kunnen innemen achter de vestingwerken van Dnppel,
De kommedie van eene interventie op den basis van
1852 zou aldus weder kunnen beginnen. Dan zou men
niet van eene „schending van beloften" gesproken heb
ben. De tijd is nu echter voorbij, waarin de woorden
„onbillijkheid, ontrouw, tegenstrijdigheid" uit den mond
van engelsche staatslieden nog cenigen indruk maakten.
Lord Palmerston zal nog moeten leeren dat de theorie,
volgens welke het bloed der dapperen van Jagel, Idstedt
en Owersee in allen gevalle de duitsche natie uit de
ketenen van het londensch traktaat bevrijdt, evenmin
„ongerijmd" is als zij door een onpartijdige als „oneer
lijk" kan gekwalificeerd worden."
Scctijöingm.
De deensche schoener tfoobet, gezagv. Ii. M. Hanzen,
van Antwerpen naar Swendsborg bestemd, is zaturdag
nacht op de reede van Eammekens van zijne ankers ge
stormd en tegen de engelsche schoener Pilot, gezagv.
Bucktront, gedreven die, met stukgoederen geladen, mede
tfldïRu: ten anker lag. Beide vaartuigen hebben aanmer-
rj^elijke^jchade bekomen en zijn zaturdag avond te Vlis-
singên binnen geloopen om te repareren.
IJits.óe haven van Vlissingen zijn naar Engeland
vertrokken Francois, gezagv. A. van Eijk; Adriana pran-
ciscagezagv. J. van Eijk; 2 Gebroedersgezagv. H. IJer-
sooti; èh Clemensgezagv, II. Meuldjjk, alle in ballast.