maar de nu voorgestelde weg daartoe is zijns inziens niet I
de regte. In eene uitvoerige memorie ontwikkelt hij als
zijn gevoelen daaromtrent de volgende drie punten1. dat
de voorgestelde aanwending van liet fonds der zeemans-
en visschersbeurs in strijd is met de armenwet; 2.dat
het is eene miskenning der edele bedoelingen onzer brave
vaderen3. dat het is eene onverantwoordelijke daad
voor tijdgenoot en nakomeling. Spreker wil het fonds
zien teruggebragt tot zijne oorspronkelijke bestemming,
om zoodoende eene schuld te betalen welke reeds zoo
lang drukt. Hij stelde daarom ten slotte een amendement
voor, strekkende: „om de instelling der zeemans- en
visschersbeurs zonder eenig voor- of uitbeding zoo veel
mogelijk tot hare priraatieve bestemming terug te bren
gen."
De beer van Uije Pieterse leest mede eene nota van
bedenkingen tegen het voorstel der kommissie voor. Hij
doet daarin uitkomen dat het besproken fonds is eene
instelling van liefdadigheid, bedoeld door en vallende
onder de bepaling van art. 2 der armenwet, en wijst tege
lijk op het verschil van gevoelen.bij den heer Uijttenhoo-
ven die, blijkens de notulen van 11 augustus 1857, nu
eene opinie heeft tegenovergesteld aan die van destijds.
Verder wijst spreker op hetgeen omtrent de regeling van
dit fonds sedert 1857 is verrigt en hoe in 1861 is erkend
dat het eene instelling van liefdadigheid is, terwijl toen
tevens besloten werd aan de fondsen eene waarlijk
goede bestemming te geven. [Bij dat besluit werden
de revenuen van het fonds ter beschikking gesteld
van de kommissie van beheer over de zeemans- en
visschersbeurs, door den raad te benoemen, aan wie
het regt werd toegekend om de revenuen ter onder
steuning uit te reiken aan zich daartoe aanmeldende,
door geenerlei armbestuur of diakonie bedeelde per
sonen, terwijl aan haar ter beoordeeling werd overge
laten of de zich aanmeldende personen al dan niet voor
ondersteuning in aanmerking zouden komen; bij voor
keur zou ondersteuning worden verleend aan weduwen
en kinderen van zeevarenden, te Vlissingen gedomici
lieerd, bij de waarneming van hun beroep omkomende;
weduwen en kinderen van ambachtslieden, die in de
uitoefening van hun bedrijf omkomen; zeevarenden,
ambachts- of werklieden, die in de waarneming van hun
beroep of de uitoefening van hun bedrijf ongelukkig of
onbekwaam worden om liun beroep of bedrijf verder waar
te nemen of uit te oefenen; ongehuwde vrouwelijke
dienst- en werkboden, door ouderdom tot verderen arbeid
buiten staat en van goede getuigenissen voorzien. De
raad behield liet regt om bepaalde personen ter opneming
in het gasthuis aan te bevelen, waarop door de kommis-
sie zou moeten worden gelet zoodra de revenuen die
plaatsing in dat gesticht zouden toelaten.]
Dat besluit werd door gedeputeerde staten niet goed
gekeurd, met bedreiging het bij handhaving aan den
koning ter vernietiging te zullen voordragen. Spreker
betreurt het dat vrees voor die bedreiging het besluit
heeft doen intrekken, want ware men even als hij niet
zoo vreesachtig geweest, dan zou de zaak nu reeds lang
geregeld zijn. Hij is tegen het voorstel der kommissie,
hoe gaarne hij overigens ook een pensioenfonds voor
gemeente-ambtenaren zou zien opgerigt.
De heer Uijttenhooven voert aan dat het nu gedane
voorstel berust op de erkenning van gedeputeerde staten
dat de zaak, zoo als zij tegenwoordig is, niet valt onder
de bepalingen der armenwet. In hunne decisie op het
vroeger genomen besluit hebben zij ook reeds eenige
aanwijzing van de te geven bestemming gedaan. Hij
gelooft dat bet gezegde door den vorigen spreker dat hij
gaarne tot de oprigting van een pensioenfonds voor ge
meente-ambtenaren zou medewerken, zeer mooi is, maar
hij acht het onmogelijk zulks te doen wanneer daartoe
geene fondsen beschikbaar worden gesteld.
Volgens het gevoelen van den voorzitter is de thans
door de kommissie gedane voordragt, om liet fonds te
doen strekken tot een nuttig fonds voor ambtenaren die
wegens liunne liooge jaren en trouwe diensten onder
steuning uoodig hebben en verdienen, zeer aannemelijk.
De heer van Uije Pieterse meent dat de raad, door te
handelen volgens de zienswijze van gedeputeerde staten,
niet geregtvaardigd is. De zoo zeer op prijs gestelde
zelfstandigheid van den gemeenteraad brengt mede dat
men geen vrees mag koesteren voor eene bedreiging tot
voordragt ter vernietiging van eenig besluit. Daarom
had hij gaarne de beslissing aan den koning zien over
gelaten. Tegenover de meening van gedeputeerde staten
staat de meening van den gemeenteraad en de indivi
duen van den gemeenteraad, en volgens zijne meening,
welke wordt gedeeld door verschillende regtsgeleerden
die hij daarover heeft gehoordis het fonds eene instel
ling van liefdadigheid, vallende onder het bereik der
armenwet
Ook de heer Uyttenhooven zegt prijs te stellen op zelf
standigheid maar onderscheid te maken tusschen zelf
standigheid en het doordrijven van een gevoelen tegen
goede redenen aan. Zoo men na het besluit van gedepu
teerde staten het gevoelen van den raad toch had willen
doordrijven, dan ware zulks geen blijk van zelfstandig
heid geweest. De zienswijze van het gedeputeerdkollegie
heeft eene andere zienswijze bij (Ien raad doen geboren
worden; ten gevolge daarvan, en niet uit vrees, is het
besluit van den raad ingetrokken. Het fonds der zee
mans- en visschersbeurs blijft evenwel ook bij het nu ge
dane voorstel geheel onaangeroerd, zoo dat zelfs bij latere
herlevendiging der zeevaart voor oude en,gebrekkige
zeevarenden gelegenheid tot deelname zal bestaan; maar
thans wil men daarin ook gemeente-ambtenaren doen
deelen. Ten opzigte van het gevoelen van regtsgeleer
den, waarop de heer van Uije Pieterse zich heeft beroe
pen, acht spreker liet niet onmogelijk dat die heeren de
stad misschien gaarne in een proces zouden zien gewik
keld, inde hoop daarbij eenig voordeel te zullen behalen.
Ten slotte herhaalt hij dat de geest van het voorstel is
om het fonds te behouden.
Voor het geval dat dit laatste waar is, vraagt de heer Pot
of er wel een besluit kan worden genomen zonder dat het
bestuur van het fonds officieel in den raad vertegenwoor
digd is. De burgemeester, alleen vertegenwoordiger
zijnde, antwoordt hierop dat hij in den raad niet als
officieel vertegenwoordiger kan optreden, doch dat hij
zich ook niet herinnert dat zoodanige vertegenwoordiging
bij vroegere besluiten omtrent deze zaak beeft plaats
gehad.
De heer van Uije Pieterse beantwoordt den heer
Uijttenhooven, betreffende diens onderstelling als of
hoop op een proces hij het onderhoud met regtsgeleerden
zou hebben bestaan, in ontkennenclen zin. Naar hij
meent zullen evenwel de revenuen van het fonds der
zeemans- en visschersbeurs, zoo daarin de gemeente
ambtenaren worden opgenomen, spoedig blijken onvol
doende te zijn, waaromtrent hij verwijst naar den overge-
legden staat betreffende de te doene uitkeeringen.
De heer Hectór meent dat hiervoor geen vrees behoeft
te bestaan, daar die staat is gebaseerd op de ongun
stigste omstandigheden. De heer Uijttenhooven merkt
hierbij op dat er voor het oogenblik alleen sprake is van
de bestemming van het fonds, en later kan worden
gehandeld over de personen die en het bedrag waarvoor
zij in bet fonds zullen deelen.
Alsnu wordt de heer Pot uitgenoodigd zijn boven
genoemd amendement, hetwelk door den heer van der
Hij den wordt ondersteund, schriftelijk over te leggen.
Het blijft evenwel buiten stemmingnadat de heer
Uyttenhooven er op gewezen heeft dat de bedoeling er
van in het voorstel der kommissie zelve is opgenomen.
De heer Schmidt verklaart zich tegen het voorstel der
kommissie, omdat hij het pensioneren van gemeente
ambtenaren daaruit beschouwt als eene vervreemding
van het doel van het fonds.
De heer de Kruijff zal voor het voorstel stemmen, om
dat zij die, bij de toenemende scheepvaart, op zee onge
lukkig worden, ook uit het fonds trekken zullen.
Nadat de beraadslagingen zijn gesloten is het voorstel
in omvraag gebragt en aangenomen met 7 tegen 6 stem
men. Tegen stemden de heeren van Uije Pieterse, Pot,
van der Hij den, van der Os, de Groof en Schmidt.
Thans geschiedt door den sekretaris voorlezing van het
nader rapport der kommissie van onderzoek omtrent de
waarde van het hout, gebruikt voor kespen op de zee-
hondenwerf, opgemaakt volgens het onderzoek door de
kommissie gedaan, in tegenwoordigheid van den heer
van der Hij den en den gemeente-sekretarisbenevens
den gemeentebouwmeester en den deskundige Auer.
Als resultaat van dat onderzoek stelt de kommissie bij
de konklusie van haar rapport voor om te besluiten, dat
den gemeentebouwmeester zal worden te kennen gege
ven, dat bij, door den aankoop van bout voor een hoo-
geren prijs dan waarvoor het te verkrijgen was, niet in
allen deele in het belang der gemeente beeft gehandeld.
De voorzitter betuigt zijn leedwezen dat over eene
zoo nietige zaak zoo veel woorden worden gewisseld,
terwijl het hem nog niet duidelijk is of de gemeente
bouwmeester de gemeente werkelijk benadeeld heeft.
Hij legt tevens over een monster der gebruikte kespen,
waardoor de handeling van den gemeentebouwmeester
zijns inziens wordt geregtvaardigd.
De heer van der Hij den zegt dat het hout niet meer
waard is dan 16 a/20 en het met brandhout gelijk
staat. Hij beroept zich op de getuigenis van een deskun
dige in den raad en wil 100 aan de armen geven als
zijne opgave gelogenstraft wordt. De spreker wordt
door den voorzitter aangeraden den bouwmeester iu
staat van beschuldiging te stellen, waarop ook de heer
Ruijseh aandringt, voor het geval dat er malversatie
heeft plaats gehad.
De heer van Uije Pieterse zegt dat er volgens zijne
zienswijze van malversatie geen sprake is. Hij houdt zich
evenwel overtuigd dat de taxatie van den deskundige
Auer geloofwaardig is, en wil daarom de konklusie van
het rapport in omvraag doen brengen.
De heer Ruysch brengt hulde aan de zelfstandigheid
en het regtschapen karakter van den vorigen spreker,
maar vraagt of het goed kan heeten dat men de aan
klagers in de kommissie opneemt. De heer van Uije
Pieterse antwoordt dat de heer v. d. Hijden niet aan de
kommissie heeft deel genomen, maar alleen als aanwijzer
bij het onderzoek is tegenwoordig geweest. Overigens
wijst hij er op dat hij persoonlijk als lid der kommissie
althans niet tot de aanklagers behoort, hetgeen de heer
Ruysch meent wel het geval te zijn. De heer Pot ver-
eenigt zich met den heer van Uije Pieterse, die den heer
Ruysch verzoekt zijn gezegde in te trekken dat zij aan
klagers zijn.
De diskussie op deze wijze nog eenigen tijd voortgezet
zijnde, verzoekt de heer Pot dat de konklusie van het
rapport in omvraag worde gebragt. Hierop antwoordt de
voorzitter dat hij dit niet kan doen, omdat hij bewijzen
heeft voor de goede trouw van den gemeentebouwmeester
en hij deze alzoo over deze zaak niet kan onderhouden.
Om een einde aan deze zaak te maken zegt de heer
van Uije Pieterse van hot voorstel afstand te willen doen,
doch alleen als blijk vaD achting aan den voorzitter, die
liever heeft dat het niet worde in omvraag gebragt. De
overige leden der kommissie vereenigen zich hiermede.
Achtereenvolgens zijn toegestaan de volgende ver
zoeken
a. van diakenen der evangelisch luttersche gemeente
tot af- en overschrijving op hunne begrooting van 1863;
b. van regenten van het arm-gast- en weeshuis, mede
tot af en overschrijving op hunne begrooting van 1863;
c. van den heer G-. J. Tamson, om eervol ontslag tegen
1 maart a. s. als hulponderwijzer op de school van den
heer Puijpe, daar hij als zoodanig te Sluis is benoemd;
d. van den heer Duburcq, om eervol ontslag als onder
wijzer aan de teekenschool.
Wordt overgelegd eene aanbeveling tot benoeming van
een lid in de direktie der teekenschool in de plaats van
jhr. L. M. van der Goes, bestaande uit de heeren J. A.
Julien en H. J. C. J. S. Bergsman. Tot de dadelijke
benoeming overgaande, wordt eerstgenoemde gekozen
zijnde eene stem op de beer Bergsman uitgebragt.
Voor kennisgeving zijn ten slotte aangenomen de vol
gende mededeelingena kennisgeving der goedkeuring
van het besluit tot wijziging der belasting op de vloei
bare lichtstoffenb idem der installatie van den heer
K. Blonk als lid van het algemeen armbestuur; c idem
installatie van den heer J. Loois Az. als regent van het
arm-gast- en weeshuisen d idem goedkeuring begroo
ting schutterij voor 1864.
SNELPERSDUUKKER1J VAN DE GEBROEDERS ABRAHAMS.