MIDDELBÜRGSCHE C 0 I R A T. r 21. Zaturdag 6 Februarij. 1864. Editie van vrijdag avond 8 ure. Middelburg 5 februarij. Ter bepaling van liet aandeel door de gemeenten te dragen in bet gedeelte hetwelk door de provincie Zee land in de ligting voor de nationale milicie van 1864 zal moeten worden geleverd, hebben gedeputeerde staten vastgesteld dat worden zamengevoegd de volgende ge meenten: Aardenburg en Heille; Sluis en Sint Anna ter Muiden; Yzendijke en Waterlandkerkje; Stoppeldijk en BosehkapelleOssenisse en Hengstdijk; Sas van Gent en PhilippineBorsselcn en DriewegenWemeldinge en Yev- seke; Domburg en Aagtekerkc; Zoutclande en Bigge- kerkeGrijpskerke en MelïskerkeOost-en West-Souburg en Ritthem; Scrooskerke (Walcheren) en Sint Laurens; Haamstede, Burgh en Serooskerke (Schouwen)Eikerzee en Ellemeet; Renesse en Noordwelle. Bij de herstemming voor een lid van de tweede kamer der staten generaal in het hoofdkiesdistrikt Tilburg is herkozen de heer mr. C. C. A. Beens, met 1088 stemmen. Op den heer D. Mulder waren 858 stemmen uitgebragt. De Staatscourant van gisteren bevat het koninklijk besluit van den 6 januarij 1864, houdende vaststelling van het reglement ter beveiliging van de beweegbare bruggen, ten behoeve van den staatsspoorweg over de rivier de Mark en Dintel gebouwd. Men schrijft ons uit 's Gravenhage 3 februarij „Het op 24 november jl. te Turijn tusschen Nederland en Italië gesloten verdrag van handel en scheepvaart, dat thans, tot bekrachtiging van sommige artikelen, aan het oordeel der tweede kamer is onderworpen, was noodza kelijk geworden doordien, ten gevolge van de oprigting van het koningrijk Italië, onze traktaten met de vroegere italiaansche staten vervallen werden geacht. Het met Sar dinië in 1851 gesloten handelsverdrag werd in de plaats van die alle toepasselijk geacht, doch bij het vervallen traktaat van 1847 mot het koningrijk der beide Siciliën waren ons grootere voordeelen verzekerd, wier behoud wenschelijk was. In den regel verleent het italiaansche goevernement geene handels voordeelen dan tegen ver. goedingen van den zelfden aarddoch daar ons laag tarief van regten het aanbieden van zulke ekivalenten niet toelaat, heeft dat goevernement goedgevonden in dit geval het stelsel van kompensatie ter zijde te stellen en ons de belangrijke voordeelen van het fransch- italiaansch traktaat toe te kennen, waarbij vele regten aanzienlijk lager gesteld zijn dan bij het algemeene italiaansche tarief. „De waarde van den nederlandschen handel met Italië bedroeg: in 1860/3.320.588 invoer en 10.578.841 uit voer; in 1861 ƒ3.339.337 invoer en ƒ11.812.060 uitvoer; in 1862 ƒ3.592.700 invoer en ƒ8.984.565 uitvoer." Z. K. II. prins Julius von Glücksburg heeft gisteren de residentie verlaten en zich naar Dusseldorf begeven. Het bestuur van de Maatschappij tot bevordering der toonkunst bestaat voor 1864 uit de heeren: prof. W. Moll, algemeen voorzitter ;mr. T.J. vanOuteren enmr. C. J.A. den Tex, hoofdbestuurders; Frans Coenen (Amsterdam), J. H. Lubeck ('s Gravenhage) en W. Hutschenruyter (Rotterdam), kommissie voor het kunstenaarsfonds; terwijl korresponderende leden zijn, de heeren Woldemar Bargiel (Keulen), Johannes Brahms (Weenen) en Julius Otto Grimm (Munster). Als prijsvraag is op de 34e algemeene vergadering uitgeschreven: eene symphonie voor groot orkest, pre mie 150, benevens ƒ150 ter ondersteuning der uitgave, door aankoop van exemplaren. Als vrije inzendingen zijn uitgeschreven 1. historische schetsen uit het gebied der nederlandsclie muziekale kunst in de XVIe eeuw, als bouwstoffen tot eene kunst geschiedenis, 2. grootere werken voor kamermuziek met piano. Een wedstrijd, te houden in oktober 1864, is uitgeschre ven voor jongelieden van beider kunne, die zich wen- schen te vormen tot het geven van hooger zangonderwijs. De toelage voor den overwinnende zal zijn gedurende het eerste jaar ƒ700, en gedurende het tweede f700 tot ƒ800. Er zal, en wel waarschijnlijk nog in 1864, te Amster dam een achtste algemeen muzijkfeest worden gehouden. Uit Harlingen schrijft men ons van 3 dezer „Boven verwachting gunstig is het resultaat dat de spoorweg, sektie LeeuwardenHarlingen, oplevert. Daar om worden de plannen aangemoedigd, om er niet alleen over Stavoren een aan te leggen in verbinding door stoomvaart met Noord-Holland, maar ook een zijtak aan den reeds bcstaanden te maken, loopende van hier over Bolsward, Sneek en Joure naar Heerenveen, te meer omdat deze door het welvarendst en vruchtbaarst gedeelte onzer provincie zou loopen, en de afstand tusschen Har lingen en Heereveen er bijna drie uren gaans korter door zou worden, dan langs den rijksspoorweg over Leeuwar den. „Yeel belang stelt men dus ook in het uitdiepen van het vaarwater voor onze haven, en het wegnemen van sommige ondiepten, zoo als het rijk reeds met onze pro vincie en gemeente is overeengekomen, door het in wer king stellen van eene machine. Eenige dagbladen hebben melding gemaakt, als zou dit plan onuitgevoerd blijven; doch ik meen u uit eene goede bron te mogen verzeke ren, dat dit geenszins het geval is, en men integendeel hopen mag dat eerlang daarmede zal worden aange vangen. „Sedert den storm van december jl. is men nog in het onzekere over vier hier te huis belioorende kofschepen) en men vreest dat zij vergaan zijn, n. I. Garonne, gezagv. C. Bakker; Petrus Horens, gezagv. Zwieting; Verwach ting, gezagv. C. Kuiten; en Elizabeth Maria, gezagv. Oldenberger. Van het eerste is het naambord aange spoeld, doch van de andere heeft men tot nu toe nog niets stelligs vernomenzoo dat men ten aanzien van allen nog steeds tusschen hoop en vrees leeftvooral de daarin betrokken faraieljes en betrekkingen." *Uit Leiden schrijft men ons onder dagteekening van 31 januarij „Ik haast mij, al is het een paar dagen na dato, u eenig berigt te zenden ook van de twee hoogst belangrijke lezingen op den 21 en 28 januarij 11.door de heeren Rauwenhoff en W. Scheffer, ten vervolge op die van den heer van Gorkom, in de remonstrantsche kerk alhier gehouden. „Met lofwaardige vrijmoedigheid, eenvoudig, klaar en bevattelijk sprak eerstgenoemde spreker zijne meening uit (vrucht van het streng historisch onderzoek onzer dagen) over de in den bijbel voorkomende verhalen be treffende Jezus' opstanding, hemelvaart en het pinkster- wonder. „Zonder in 't minst zijne hoorders omtrent zijne bedoe lingen in 'tonzekere te laten, deed hij hun nogtans gevoelen dat het geloof aan 's Meesters opstanding wel degelijk de discipelen moet hebben bezield. Dit geloof is zeer goed te verklaren, deels uit den gemoedstoestand der jongeren, deels uit de heerscliende begrippen van dien tijd: alleen houde men wel in 'toog, dat de toen malige joodsche denkbeelden over opstanding wijd en hemelsbreed verschillend waren van die, welke men zich tegenwoordig daaromtrent vormt. Aan eene zigtbare, ligchamelijke terugkeering van den Meester, zoo kort na zijn sterven hier op aarde, hebben zonder eenigen twijfel noch Paulus, noch de discipelen, zelfs in de verte niet, gedacht. Wel geloofde men, vooral toen de overtui ging van Jezus' Messiaswaardigheid, ook iu weerwil van zijn kruisdood, zich van lieverlede had gevestigd, dat hij eenmaal in heerlijkheid, op de wolken des hemels, omstuwd van engelen zou wederkeerenmaar die verschijniug zou eerst later plaats hebben, hoewel som migen van het nu levende geslacht er zeker nog getuigen van zouden zijn. De verhalen iu de Evangeliën omtrent Jezus' opstanding en dat in de Handelingen aangaande een afzonderlijke hemelvaart, zoo als zij daar liggen, dragen dan ook de duidelijkste sporen van latere bewer king en opsiering; evenzoo dat van het pinksterwonder. De in het N. T. vermelde verschijningen leveren voorts in 'tminst geen bezwaar op; zij zijn als proeve van sub-, jektieve indrukken die in sterk overprikkelden, visio- nairen toestand, voor hem die ze ontvangt den vorm van een objekt. aannemen, ook nog heden ten dage gansch niet ongewoon. Spreker maakte voortsen dit vooral deed hij op krach tig overtuigende wijzezijne hoorders opmerkzaam op de veel te ideale voorstelling, die men, uit kracht der traditie, gewoon is, zich zan die eerst jeruzalemsche gemeente te vormen. Ongetwijfeld had zij veel goeds, veel lofwaar digs vooral op praktisch gebied, in 't betoon van lief dewerken enz., maar overigens en dit wordt gemeenlijk te weinig in het oog gehouden droeg zij nog diep het merk van haar joodsche afkomst. Joden waren die eerste christenen, met hart en met ziel. In hunne ver wachtingen, begrippen, zeden, ja in alle opzigten bijkans waren zij joodsch gebleven, alleen hierin van hun overige stamgenooten onderscheiden dat zij in Jezus als den Messias geloofden, en met gespannen geestdrift dan ook den ras op handen zijnden dag zijner komst verbeidden. „Niet onaardig was de opmerking van den spreker, dat menig hedendaagsch geloovige, die, af keerig van al die nieuwigheden, zich nog altoos maar aan de oude ideale voorstelling, die hij uit het boek der Handelingen put, vasthoudt, al heel raar zou opzien, als hij eens werkelijk veroordeeld werd om onder die eerste christenen te leven 'tzou hem denkelijk weinig bevallen. „Zeer geleidelijk is de overgang van het door professor Raauwenhoff behandelde onderwerp op dat van den vol genden spreker, dr. W. Scheffer. Had de eerste het chris tendom geschetst, nog geheel gekneld binnen de perken van het jodendom, de laatste schilderde in Paulus den man die de banden van het jodendom verbrak en voerde de toehoorders midden in den hevigen strijd, die ten ge volge hiervan tusschen joden - en heiden- christenen uit brak, een strijd die ook alweer veel langer heeft geduurd, dan men b. v. uit het boek der Handelingen zou opmaken, en waarvan de bijzonderheden aan een ieder juist zoo niet bekend zijn. „Metiiksche scherpe trekken schilderde spreker de wor ding, den gang en de ontknooping van dien strijd, die tot diep in de tweede eeuw heeft voortgeduurd en een zeer uitgebreide litteratuur heeft in 't leven geroepen. „De brieven van Paulus aan de Galaten en Korintiërs verplaatsen ons in de eerste hitte van liet slaggewoel. Wij zien daarin den grooten heiden-apostel eigen handig het zwaard tot zelfverdediging zwaaijen: „den man der vrijheid in persoonlijken strijd gewikkeld met de dolzinnige ij veraars voor den ouden joodschen sekte geest. Maar gelijk het gewoonlijk gaat, dat elk eminent partij-hoofd zijne vrienden, zijne voorstanders vindt, zoo zien wij ook weldra geschriften opdagen, die of zijne opvatting, óf die der tegenpartij (de zoogenaamde Petrus partij) poogden te steunen, zoo vloeide uit de paulinische school het Lukas-evangelie en in de eerste helft der 2e eeuw het evangelie van Marcion, en kwamen uit die der tegenstanders geschriften als b. v. het boek dei- Openbaring e. a. voort, die allen, in meer of mindere mate, een vijandigen geest tegen Paulus ademen. Dat er lang op die wijze en met groote heftigheid en bit terheid soms is gestreden, lijdt geen twijfel. „Eerst in het midden der tweede eeuw doen zich teekenen op van neiging zoo al niet. tot verbroedering dan toch tot toenadering van weerszijde. Het vierde evangelie (volgens spreker óf nog vóór 't begin óf in de eerste helft der 2e eeuw geschreven), welks schrijver als op adelaarswieken hoog boven de partij-twisten in den ruimen dampkring van een zuiver geestelijk christendom beweegt, profeteert reeds, bij monde van Jezus, den tijd dat joden- en heiden-christenen tot éón gemeente zullen zamensmelten. „In het boek der Handelingen zien wij vervolgens Paulus en Petrus (de uitspringende hoekeu van wier beider persoonlijkheid de schrijver zoo veel mogelijk heeft glad geslepen of verborgen) op eenigzins gedrongen wijze tot elkander gebragt.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1864 | | pagina 1