Leestafel plaats na de andere terwijl de deensche troepen terug trokken. De ontruiming der half sleeswij ksche en half holateinsche stad Rendsbur® door de denen, dreigt thans het sein te zullen worden tot het uitbreiden der vijande lijkheden. De sleeswijk-holsteinsche kwestie heeft boven- dieu thans vooral door de houding der bondskommis- sarisseu tegenover den pretendent, die zich in Holstein als wettig soeverein gedraagt zulk een vorm aange nomen dat het eerste kanonschot aan de Eider Europa aan alle kanten in vuur en vlam kan zetten. Zoo treden wij dan het jaar 1864 onder zeer oorlog zuchtige verschijnselelen in, en terwijl de winter voor alsnog alle krijgsoperatiën zeer bemoeijelijkt en aan de diplomatie de gelegenheid verschaft om eenige laatste pogingen aan te wenden tot behoud van den vrede, mag men toch met grond daaraan thans wanhopen. Dit is ook het gevoelen van den pruissischen minister van oorlog, die dezer dagen tot eene vereeniging te Halle, in een schriftelijk antwoord op eenige aanbiedingen, de vol gende verontrustende woorden rigtte „liet is voor mij niet twijfelachtig dat een belangrijk gedeelte van het leger en der marine weldra een winter- veldtogt zal moeten doen, welke misschien bloedig zal wezen maar in allen gevalle bijzonder moeijelijk ton gevolge van het saizoen. Het is mijne overtuiging dat Pruissen zich in den morgen van belangrijke beslissingen bevindt. Op dit oogeublik is er niet slechts sprake van een plaatselijken strijd voor een bijzonder doel maar van de gcheele politieke toekomst van ons geliefd vaderland. Het is derhalve thans allernoodzakelijkst en onvermijde lijk om alle nationale krachten te vereenigen ter hand having van de eer en de vermeerdering van den politieleen invloed daarvan." B-"1 rankrijlt. Het gerucht van de arrestatie van een viertal italianen, die een aanslag op het leven van keizer Napoleon zouden hebben voorbereid, hetwelk wij in ons vorig nommer hebben medegedeeld, wordt door La patrie bevestigd. Deze italianen zouden kort geleden van Londen zijn gekomen. Onderscheidene wapenen, een vrij groote hoe veelheid kruid en bommen zijn bij eene huiszoeking ontdekt en in beslag genomen. De laatste hadden veel overeenkomst met de beruchte Orsini-bommendoch waren zoodanig vervaardigd dat zij met minder gevaar kouden getransporteerd worden. Een brief uit Londen aan een der gearresteerden gerigt naar men beweert van Mazini - is mede in handen der policie gevallen, en zij zou overliet bestaan en omtrent het doel van hetkom- plot het noodige licht verspreiden. Ook moet een der gear resteerden reeds tot volledige bekentenis gekomen zijn. Zoodanig zijn althans de berigten die verspreid worden. Het zij zij gegrond het zij zij verdicht zullen bevonden worden, de regering zal ze in elk geval ongetwijfeld te baat nemen om de wenschen naar meerdere staatkundige vrijheid en wijziging van de wet op de openbare veilig heid, die de oppositie bij de behandeling van het adres in het wetgevend ligcliaam op den voorgrondzal plaatsen, krachtig te bestrijden. SlatlO. Garibaldi heeft van de kamer van afgevaardigden de meest streelende blijken van sympathie ontvangen, 'l'oen 11. donderdag door den president het voorstel gedaan werd om het ingediend ontslag voor kennis geving aan te nemen, hebben onderscheidene leden het woord gevraagd om te betoogen dat het ontslag niet moest worden aangenomen. Anderen hebben zich daar echter tegen verzet, waarvan liet gevolg was dat ten slotte het ontslag, zoowel van Garibaldi als van de negen andere afgevaardigden der linkerzijde, is aangenomen. In Napels schijnt men het inmiddels voor zeker te houden dat Garibaldi met eene groote meerderheid zal herkozen worden. Nieuwe handelingen van de partij der beweging wor den nog steeds als waarschijnlijk voorgesteld. Dat wij in een tijd leven van openbaarheid en kritiek; dat de journalistiek eene andere roeping heeft te vervul len dan vroeger (in ons lieve vaderland alleen hechten velen nog bij uitzondering aan de meest eenvoudige bcteckenis van het woord „nieuwsblad"); dat wat de pers ons belangrijks toevoert, zoo al mee behoort tot ons „dagelijksch brood", en dat de litteratuur, door haar toe nemend gehalte in zoover zij de belangrijkste vraag stukken op politiek, kerkelijk en maatschappelijk terrein tegenwoordig in vrij eren, losseren vorm behandelt dan vroeger tot de krachtigste hefboomen mag worden ge rekend van waarachtige geestbeschaving, zal men, ver trouwen wij, ons gaarne toegeven. Herhaaldelijk bragten wij dan ook reeds nu en dan in ons blad deze of gene, 't zij buiten- 't zij binnenlandsclie lettervrucht, die ons der vermelding waardig scheen, ter sprake, maar konden dit, wegens de beperkte ruimte, uit den aard der zaak slechts als bij uitzondering doen. Wij besloten daarom, te beginnen met dezen nieuwen jaargang, onder een afzonderlijk opschrift, een meer gere geld overzigt te geven van hetgeen zich op „onze leestafel" heeft opgehooptevenwel niet alles pêle-mele door elk ander, maar een weinig geschift. De tijdstroom toch voert een menigte boeken cn geschriftjes met zich die wij ge rust kunnen laten drijven anderen echter, groote of kleine, (dit doet er weinig toe) die beteekenis hebben voor onzen tijd, ware het jammer onopgemerkt te laten voorbijgaan. Wij willen deze daarom op hun doortogt eventjes aanhouden en vragen wat ze ons te vertellen hebben; komt dan, hetgeen ze ons toefluisteren ons belangrijk genoeg voor, dan cleelen wij iets van den inhoud onzen lezers mede, en biechten daarbij eerlijk en rond op, wat wij er over op 't hart hebben. Zoo beginnen wij al dadelijk met de mededeeling van het een cn ander dat ons trof, toen wij het oog lieten dwalen over den rijken, overrijken oogst op 't gebied der „oranje-litteratuur" uit de dagen van november en decem ber 11. Nu het eerste vuur der geestdrift zoo wat is bekoeld en welk nederlander voelde zich toén de borst niet ontgioeijen?kunnen wij ook vertrouwen dat ons oordeel onpartijdiger gehoor zal vinden dan in die dagen zelve. De dichterlijke ontboezemingen b. v. uit het jaar 1813 (te vinden in het november-nummer van „De tijd- spiegel") zijn toen ter tijd zeker vrij wat hooger in waarde geschat dan nu. De dicht- en schrijf-, laat ons liever zeggen drukwoede, bij gelegenheid van zulke nationale feesten, is evenwel onverminderd de zelfde gebleven; ons volk heeft er altoos sterke liefhebberij voor aan den dag gelegd. Zoo heeft het ook nu niet aan feestgalmen, feestredenen en gelegcnheidspreken ont broken neen waarlijk niet de pers heeft er onder gezweet wie iets op het hart had in die dagen: 't moest er uit en prekenmen zegge wat men wil blij ven onder ons volk toch maar steeds de meest gelief koosde vorm van stichtelijke lekt,uur. Nu een bevriend dichter heeft gezongen Zoo u liet hart tot spreken dring, Zoo spreek hoewel hij er bijvoegt Kort, krachtig zij uw toast, uw lied, Uw preek. Dat er aan het eerste vereisehtc voldaan is gelooven wij gaarne. Ieder „meent" ook alligt iets op het hart te hebben in zulke tijden. Daarbij, wat den smaak van ons publiek betreft, ach! deze is altoos, maar vooral bij gelegenheidspreken en gelegenlieiclszangen dat weet men zoo heel gemakkelijk te voldoen en weinig eischend. Men hebbe maar eenige van die rollende phra- sen als: „Oranje en Nederland", „God en Oranje", „de leeuw die zijn manen schudt" men zorge maar voor den behoorlijken zalftoon, voor het stichtelijke, des noods geve men zijn preken uit ten voordeele van deze of gene liefdadige inrigting en men kan ten volle ver zekerd zijn van het succés. De Hemel beware ons dan ook van tegen dien stroom te willen opnoeijen het ware een vruchteloos pogen. Alleen onze choryphaeen, onze gevierde letterkundi gen, dichters, redenaars of mannen van den kansel heb ben wij regt op de vingers te tikken, als zij, door hun voorbeeld dergelijken wansmaak, dergelijke litteraire zonden mede aanmoedigen en huldigen zij behoorden naamver en beter toe te zien. Zij moesten minder min achting voor het publiek, meer achting toonen te bezitten .voor zich zelve, door niet al wat aan de vlugge pen, ontvalt, of liet al dan niet deu toets der kritiek kan doorstaan, de wereld in te zenden, 't Komt ons voor dat velen onder onze letterkundigen te dezen aanzien nog al een ruim geweten hebben. Wie eenigzins beseft wat letterkunde is voor een volk, ecnigzins gevoelt hoe zeden en beschaving daarmee hand aan hand gaan, mag billijkerwijze verontwaardigd zijn als hij ziet hoe los men veelal over dat punt heenloopt. Men bezit b. v. een eenmaal gevestigden naam ennu neemt men 't zoo heel naauw niet meer. 't Publiek is toch onder een hoedje te vangen, 't Is van van Oosterzee, dus is 't mooi, van van Lennep, dus is het geestig. (We ken nen menschen, die vóór de inzage reeds een zalvende of een genoegelijlce uitdrukking op hun gelaat hebben, naar gelang zij een van beide deze hun lievelingschrijvers in de hand nemen.) Of men heeft zich een zekeren trant van spellen of schrijven aangewend die nu eenmaal zeer in den smaak van het „groote" publiek, van Jan en alle man valt en, zonder nu verder te vragen of die smaak is goed te keuren, zonder zijn manier te kuischen eu te verbeteren, gaat men er onbarmhartig mee voort. Men bederft zoodoende het publiek, maarde Neme sis blijft niet achter ook zich zelf. De spreker die het publiek niet tot zich opheft, maar er toe afdaalt zinkt mede, dat is ontegenzeggelijk. Intusschenvolgen andere jongere sprekers, verblind door den opgang dien hij maakt, zijn voorbeeld en waar zal het einde zijn'? We kiezen tot voorbeeld van wat we 't laatst daar zeiden Laurillards toespraak. Langzamerhand heeft, naar het schijnt, deze gevierde kanselredenaar er zijn publiek aan gewend, om alles, wat hij zegt aardig te vinden. Ook dan als hij, wat niet zelden het geval is, tot den meest platten en trivialen spreektoon afdaalt. Het natuurlijk gevolg hiervan is, dat nu ook nolens volens iedere preek minstens eenige triviale uitdrukkingen „moet" bevatten, of men zou er Laurillard (lórrillart, zegt liet volk) niet langer in herkennen. Ten onregte echter beschouwt Lau rillard dit als de regte volkstem. Men leze daarover Nico- laas Beets eens na, - vooral wat hij in zijne Verpoozin- gen op letterkundig gebied over het „populaire" zegt. Ilct volk heeft wel degelijk schoonheidsgevoel maar gemeenlijk ligt dit diep verscholen. En nu durven wij hem in gemoede vragen of uitdrukkingen als deze: „Neêrland's maagd was een geraamte", of: „Neerland niet het magtigst in „pondental" n. 1. van kruid en lood", of: loopt onder uwe vlaggen door en langs uwe vlammen (sic) heen"of: Nederland had er toch waarachtig altijd opgestaan (op de volkcrenkaart van Europa n. 1.) met God en met eere" en meer dergelijke, gevoegd bij dat eeuwig wederkcerende„ja wel, dat vind ik wel aardig" of: „dat mag ik wel", of zeggen wij, zulke uitdrukkingen z. i. geschikt zijn den reeds niet zeer ontwikkelden smaak van onzen landaard tot een hooger peil op te voeren, en of niet de spreker zoodoende gevaar loopt van lieverlede, wij zeggen niet beneden de waardigheid van den kansel, maar beneden de waardigheid van den man van smaak cn fatsoen af te dalen. Grieven van eenigzins anderen maar toch ook van der- gelijken aard hebben wij ook tegen prof. van Oosterzee. Dat hij een man is van groote, uitstekende talenten weet ieder (v. 0. weet ook zelf dat men 'twect). Maar juist ter wille van dat talent moet ook de kritiek hem te strenger eischen stellen. Wij laten toon en inhoud zijner feestrede nu eens daar en spreken alleen van den vorm. Welk een gemis aan smaak, aan eenvoud, aan soberheid? Tevergeefs zochten wij naar ééne klassiek schoone zinsnede. In den gcdach- tengang heerscht de schromelijkste verwarring. Eerst moeten wij ons een steen voorstellen, die de eigenschap pen in zich vereenigt van gedenksteen te zijn van een dag, grondsteen van een altaar, en hoeksteen van een gebouw vervolgens moeten wij op dien steen ons een punt denken, waar het heden, het voorleden en de toe komst (zegge in één punt) te zamenloopen. Eindelijk want onze verbeeldingskracht moet te gelijk met die des sprekers, steeds klimmende gaan worden wij op het schouwspel van krijgslieden onthaald, die de redenaar in éénen adem als „levende geschied- boeken" en als „gespaarde halmen" toespreekt. Wij weten wel, de rede is in grooten haast opgesteld. Maar mag dit als verontschuldiging gelden voor een man als van Oosterzee, vooral wanneer hij haar in druk laat verschijnen? Men legge naast deze eens de toespraak van prof. M. de Vries aan de leidsche studenten, die ook een vlugtige improvisatie mag heeten op 't papier en men zal het onderscheid tusschcn smaak en wansmaak gezochtheid en eenvoud nog duidelijker proeven. Zijn onze meesters zangers gelukkiger geweest? Is de nederlandsche lier op waardige wijze vertegenwoordigd, waardiger dan in de waterige dagen van 1861 Mr. Jacob van Lennep heeft den Amsterdammers een liedje toege zongen wat zullen wij er veel van zeggen Met een paar slotkoepletten maakt hij alles weer goed. We be ginnen bij dien aartsschalk altoos met een strak gelaat en wc eindigen met een glimlach. Hooger waren onze verwachtingen gespannen, toen we Bogaers' Jubelzang ter hand namen. Wij hebben dien zang liooren prijzen. Is het ook omdat Bogaers op den titel staat?' Van liem toch hadden wij kans en regt iets beters te verwachten dan bloot een toespraak in dicht maat. want' iets "anders gaf hij niet. Een „dichterlijke'' gedachte, eèn „dichterlijke" greep hebben wij er te ver geefs in gezocht. Welke wonderlijke begrippen van smaak moet men dan toc-h wel koesteren, om schoonheid te vinden in dichtregelen, b. v. als deze Een slagboom sloot ons "t wareldmcer; De handelskicl, zoo prat weleer, Verrotte, onttakeld, in de haven. of Der lcnapQU-b'lÖêïiTvau. !t hart gescheurd Der oudje», wcr Jnaar \beir gesleurd Om Jeud-voor.'iiiTT'bettl te vallen enz. Volgaarne eïRfennenwij den goeden Hinken, helderen geest die in diï-dicjitstuk. 'doorstaalt. Volle sympathie

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1864 | | pagina 3