Ook deheer Cool betoogde, dat boe wenschelijk de voor*
gestelde afschaffing ook zijn moge en het aangenomen
ekivalent ook raadzaam was, vooralsnog bezwaren ie heb
ben tegen de zaak zooals die was geregeld. De heer Hoffman
verklaarde dat bij hem vrees bestond, dat de gemeenten niet
zouden geholpen worden en daarom bail hij liever eerst
gezien dat de belastingen door de gemeente geheven, waren
herzien.
De heer Heemskerk Az. vroeg of sommige gemeenten
niet zonden kunnen worden uitgezonderd en of de gemeen
tewet niet zou kunnen uitdrukken wat de gemeente aan
akeijns kan h'ffen. en of de gemeenten het regt met moesten
hebben den akeijns op de brandstoffen te verhoogen.
De heer van Goltstein betoogde 1. dat deze afschaffing
in strijd was met het plan om onze finatitiën onafhankelijk
te maken van Indië. 2. dat zij niet overeenstemden met het
tegenwoordig belastingstelsel en 3. dat er geen' verhand-
bestond tusschen deze afschaffing en het plan van den
minister.
De minister van financiën toonde breedvoerig aan dat de
afschaffing niet langer verschoven kon worden en dat ze
zonder nadeelen kon plaats hebben. Reeds in 1821 was op
bet drukkende dier belasting gewezen en sedert is die drang
toegenomen. De nijverheid heeft regt om vandien band
ontslagen te wordcn, terwijl ook de veenderijen daarbij
belang hebben. Ook kon de afschaffing zonder nadeel
geschieden want de gemeenten streven er naar om die
belasting te doen verdwijnen. Afgescheiden van het plan
om de gemeenten te helpen moet deze afschaffing vooraf
gaan, dewijl zij ook slechts opeen tijdstip van het jaar kan
plaats hebben.
Ten slotte beweerde de minister dat daardoor niets ver
andert' in onzen firianciëlen toestand, dat de belasting niet
paste in het bestaande stelsel en dat bij elk plan van hervor
ming die afschaffing op den voorgrond moest staan.
De vergadering is hierop verdaagd tot des avonds ten
ure.
In de avondzitting is de beraadslaging ten einde gebragt.
Het wetsontwerp is aangenomen met 55 tegen f> stemmen.
Tegen stemden de heeren:.Kien. van Asch van Wijck, van
Heemstra, Hoffman, Groen van Prinsterer en Wintgens.
Het wetsontwerp tot verhooging van den akeijns op het
binnenlandsch gedistilleerd werd aangenomen met 49 tegen
1L stemmen.
Tegen de heeren Hoekwater, van Asch van Wijck, van
Heemstra, Heemskerk Az. Heidenrijck, Hoffman, Lycklama
a Nyeholt, Tutein Nolthenius. Groen van Prinsterer,
Wintgens en Cool.
Een amendement van den hee-Heemskerk Az, strekkende
om in de wet een nieuw artikel te brengen van den navol
genden inhoud: „De gemeenten alwaar op het tijdstip,
bepaald hij art. 1. plaatselijke belastingen op turf en steen
kolen worden geheven, kunnen die als eigen middel heffen,
mits tot geen hooger bedrag dan in de op dat tijdstip gel
dende verordeningen is bepaald. Zij mogen de vrijdommen
ten behoeve van het voortbrengend verbruik in fabrieken
of in andere ondernemingen van nijverheid niet meer
beperken, dan in de bedoelde verordeningen geschied is,"
werd verworpen met 33 tegen 29 stemmen.
Nadat nog was goedgekeurd de konklusie van het rap
port der kommissie, in wier handen gesteld was het rapport
door'den minister van marine overgelegd, betrekkelijk de
pantserplaten, en welke konklusie strekte om nadere inlich
tingen te verzoeken, is de vergadering op reces gescheiden.
Gemeenteraad van middelburg.
Zitting van 15 december.
Voorzitter de heer Bijleveld van Serooskerke.
Afwezig de heeren van de Graft, Damme, Caland en van
Diggelen.
Nadat de notulen der vorige zitting zijn gelezen en goed
gekeurd deelt de voorzitter mede dat nog een rekest is inge
komen voor de vacerende betrekking van adjunkt waag- en
kraanmeester, zijnde van den heer W. H. van Heuven,
winkelier alhier. Op voorstel des voorzitters is besloten
dit rekest bij liet andere neder te leggen, ten einde in eene
volgende zitting de benoeming te doen plaats hebben.
Daarna wordt de beraadslaging voortgezet over de door
de kommissie tot het ontwerpen van verordeningen, tegen
wier overtreding straf is bedreigd, ontworpen en voorge
dragen wijzigingen in of aanvulling van de
Verordening van algemeene plaatselijke policie.
De artikelen welke in deze zitting z'jn behandeld luiden
thans als volgt
VÏERDE HOOFDSTUK.
Van geoaren en voorzorgen.
Art. 76. Het is verboden, zonder een bepaald toezigt,
ladders op de straat of den openbaren, tegen huizen of
muren „anders dan behoorlijk vastgemaakt" te laten staan.
Art. 78. Bij vriezend weder, of wanneer het ijzelt, of de
straten met sneeuw bedekt zijn „zullen de bewoners of
gebruikers, en bij gebreke van deze de eigenaars of beheer
ders van gebouwen en erven zorg dragen" dat, enz.
„Art. 78 lis Zij zijn eveneens verpligt de sneeuw of het
ijs van de klinkerpaden langs de geheele lengte van het
perceel weg ie hakken of te doen weghakken, wanneer zulks
door de jioliete wordt aangezegd. Het ia verboden zulks te
doen zonder dien last."
In art. 79 is weggelaten het woord „straten;" daar bij art.
69 het schuren der straten is verboden.
„Art. 80 bis. Het is verboden op de straten of pleinen te
klappen met zweepen, geraas te maken met ratels of andere
voorwerpen, luid te schreeuwen of tnoedwillg iets te doen
tot het verschrikken van paarden."
„Art. 80 ter. Het is verboden met rij-of voertuigen, op
straat stilstaande, den doortogt (passage) te belemmeren."
Art. 81. Het is verboden op „of aan" de straat of op den
openbaren weg karpetten, enz.
Art. 82. Het is verboden op „of aan" de straat of op den
openbaren weg geweren of pistolen af te schieten.
Art. 84 2. Wanneer zulks door de policie wordt gelast,
zal stapvoets moeten worden gereden."
„Art. S8 bis. Het is vei boden hoornen of zware voorwer
pen met mallejans in de hinnenwijken der gemeente te ver
voeren. anders dan met twee volwassen personen buiten den
voerman ter besturing
Art. 92. Wanneer de straat niet sneeuw bedekt is zullen
de koetsiers en voerlieden verpligt zijn hunne paarden van
schelklinkende" bellen te voorzien.
Art. 94. Het is verboden rij-en voertuigen, sleden „en
daarbij behoorende paardentuigen" te verhuren, die niet
van wege het gemeentebestuur goedgekeurd zijn. Van deze
goedkeuring zal een zigtbaar teeken op die voorwerpen"
geplaatst worden en ten allen tijde moeten aanwezig zijn.
De redaktie der artt. 95 en 96 is in gelijken geest als het
voorgaande artikel gewijzigd.
Art. 97. „2de-alinea. Deze afstopping zal minstens één
uur vóór hoog water moeten geschieden."
In art. 102 is aan het slot bijgevoegd of zich van eenig
licht te hedienen, anders dan in behoorlijk gesloten lan
taarns."
Art. 109. Het is verboden aschhoopen op eigen erven, op
een minderen afstand dan van negen ellen van eenig gebouw
„of afschutting" aan fe leggen. Geene enz-.
Art. 110. Alle bergplaatsen van brandbare voorwerpen
zullen behoorlijk moeten afgesloten zijn; die voorwerpen
zullen op geen minderen afstand dan van zes palmen van
eenige vuurplaats „of rook-leiding'-'geplaatst mogen worden.
„Art. llObfs. Het is verboden m winkels of bergplaatsen
vuur, doof kolen, asch, ongebluschte kalk, uitgedoofde dop
pen of zaagsel anders te bewaren dan in behoorlijk gesloten
metalen of steerien bakken.'"
„Art. 111 bis. Het is verboden meer dan drie pond bus
kruid te vervoeren, dan met voorkennis en onder toezigt
der policie."
Art. 122 behelzende de strafbepalingen tegen de over
treding van dit hoofdstuk, voorziet alsnu in de 2e alinea
tegen de overtreding der art. 78 bis, 80 bis, 80 ter. 88 bis en
110 bis; en in de 5e alinea tegen die van art. Ill bis.
overigens is „art. 83" uit de 1 e alinea geroijeerd, zijnde
reeds strafbaar gesteld bij het wetboek van strafrpgt, terwijl
„art. 82" is overgebragt uit de 3e naar de 6e alinea.
Art. 76 heeft de genoemde wijziging ondergaan omdat de
werklieden dikwijls hunne ladders aan een niets beteeke-
nend touwtje vastbinden, zoo dat het bij de minste aanra
king breekt.
De bedoeling van art. 78 bis is om daardoor te voorko
men dat de klinkerpaden bij het loshakken van sneeuw of
ijs worden stuk geslagen, alsmede om het gevaar voor voet
gangers tegen te gaan, daar niet alle ingezetenen dit werk
voor hunne gebouwen laten verrigten en er alzoo ongelijke
hoogten en diepten op de klinkerpaden ontstaan. Daar
de eerste redaktie van de kommissie niet duidelijk genoeg
scheen, omdat daaruit volgens sommige leden niet bleek of
het niet voldoen aan den last der policie strafbaar was. is de
tegenwoordige redaktie van den heer N. J. C. Snouck Hur
gronje aangenomen met 8 tegen 5 stemmen. Tegen stemden
de heeren Rekker, Fokker, A. W. Snouck Hurgronje, Ver-
brugge en de voorzitter.
Een voorstel van den heer Fokker, ondersteund door de
heeren Lantsheer en Lambrechtsen van Ritthe.n, om art.
79 (het verbod om bij eene aankondiging van burgemeester
en wethouders stoepen of huizen te schuren of glazen te
wasschen) geheel weg te laten. opgrond dat het water
ieraandseigondom is, waarover burge.neester en wethouders
niet beschikken kunnen, te meer daar nu de straten niet
meer mogen geschuurd worden, werd van verschillende
zijden bestreden. De bedoeling van het verbod, hetwelk
alleen bij droogte gegeven wordt, is volgens verschillende
sprekers het voorkomen van watergebrek, voornamelijk
voor het geval dat er brand mogt ontstaan, daar het blijkt
dat juist door het schuren of glazen wasschen veel water
nutteloos wordt weggeworpen. Het voorstel van den heer
Fokker werd verworpen met 9 tegen 4 stemmen. Voor
stemden de heeren de Jonge, Lantsheer, Lambrechtsen van
Ritthem en de voorsteller.
Art. 80ÓW gaf tot veel gedachten wisseling aanleiding.
Het heerschend denkbeeld was echter dat bet alleen strekt
ter voorkoming zoo veel mogelijk van het schrikken en
daardoor op den hul gaan van paarden daar de bedoeling
er mede echter niet is iemand in de uitoefening van zijn
bedrijf te belemmeren is de oorspronkelijke redaktie zoo
danig gewijzigd, dat alleen het „moedwillig" doen van iets
om paarden te doen schrikken verboden is. De heeren
Lantsheer, van Visvliet, Fokker, N. J. C. Snouck Hurgronje
en Lambrechtsen van Ritthem verklaarden zich tegen het
artikel.
De bijvoeging in de artt. 81 en 82 heeft men noodig
geacht daar men anders op de stoepen of uit de vensters
karpetten enz. kon uitslaan of uit-de vensters geweren of
pistolen afschieten, zonder zich aan overtreding schuldig
te maken.
Een nieuw art. 86bis, hetwelk- door de kommissie was
voorgesteld en een verbod bevatte tegen het rijden door de
gemeente met wagens of karren, beladen met ijzeren of
metalen platen en staven, ten zij deze voorwerpen niet'
tegen elkander kunnen slaan of stooten. is met 7 tegen 6
stemmen verworpen. De heeren Lantsheer; van Uije, Fok
ker, N. J. C. Snouck Hurgronje, van Deinse, Lambrechtsen
van Ritthem en A. W. Snouck Hurgronje verklaarden zich
er tegen. Zij achtten die bepaling onnoodig, «laar men toch
onmogelijk alle leven op straat kan weren hetgeen trou
wens ook niet gewenscht zou wezen. en belemmerend voor
den handel. -- Van de andere zijde wees men oji het gevaar
voor het schrikken van paarden en de weinige moeijelijk-
heid welke de bepaling zou kunnen opleveren.
De heer N. J. C. Snouck Hurgronje deed een voorstel om
bij art. 86 eene bepaling op te nemen dat de vrachtwagens,
in de buitenwijken rijdende na zonsondergang en voor zons
opgang, op bevel van burgemeester en wethouders zullen
moeten voorzien zijn van helder brandende lantaarns. Hij
heeft hierbij voornamelijk de bodeswagens tusschen deze
gemeente en Vlissingen op het oog. daar de hooge raad
heeft uitgemaakt dat deze niet vallen in de bepalingen te
dien aanzien van het reglement van 1829 op de openbare
middelen van vervoer. Dit voorstel is naar de kommissie
verzonden, om na haar advies in de volgende zitting te
worden behandeld.
De hij voeging in art. 92 strekt om de niet zeldzame ge
woonte te doen ophouden van Ivet gebruik van bellen die
niet klinken, zoo dal zij niet gehoord worden dan wanneer'
het bijna te laat is om het paard of voertuig te ontwijken:
De ondervinding, heeft ook de uitbreiding van art 94
noodig gemaakt, daar nog onlangs bij gelegenheid eeuer
begrafenis, het hoofdstel van een paan! voor een lijkkoets
van een huurkoetsier brak.
Bij de beraadslaging over de bijvoeging van de 2ë alinea
van art, 97 deed de heer A. W. Snouck Hurgronje de vraag,
of het niet wenschelijk was de ingezetenen met den tijd?
van het hoog water bekend te maken, waarop de voorzitter
echter antwoordde dat de belanghebbenden dit van zelf
reeds weten en bovendien de stadswerkers tijdig bezig
zijn, zoo dat zij ook hierdoor worden herinnerd. De bepa
ling is noodig geacht omdat sommigen met'de afstopping!
wachten tot het water tegen de stoep staat. De heer
Fokker stemde tegen deze alinea.
De heer Lantsheer vestigde hij art. 109, waarhij alsnu
verboden is in de buitenwijken aschhoopen opeigen erven
op minder dan 9 el afstands van eenig gebouw of afschut
ting. te leggen, de aandacht op de ascbschuur, waar de asch
wel tegen houten schuttingen gelegd wordt. De voorzitter
antwoordde hierop dat die schuur op zich zelf staat en de
daar gebragt wordende asch zeker wel koud zal wezen. De
heer Verbrugge herinnerde hierbij dat er reeds sprake is ge
weest van een plan om de astch'schuur te verplaatsen en
meende dat men daarom hierover thans maar niet verder
moest spreken. De heeren Lantsheer. Fokker, N. J. C.
Snouck Hurgronje en Lambrechtsen van Ritthem stemden
tegen de wijziging. De zelfde heeren alsmede de heer
van Deinse stemden tegen art. llUAts.
VIJFDE HOOFDSTUK.
Voorzorgen bij Keersch.en.de ziekten.
In dit hoofdstuk zijn geen wijzigingen gebragt of nieuwe
artikelen bijgevoegd.
ZESDE HOOFDSTUK.
Toezigt op bedrijoen en neringen.
Art. 143. Geene muziekanten, zangers, goochelaars;
springers, vertooners van kijkkasten en dergelijke zullen,
„het zij daartoe al dan niet gepatenteerd, dit bedrijf" in
koffijhuizen, enz.
„Art. 143 bis. Het is verboden danslessen te geven in
herbergen, koffijhuizen, tapperijen of kroegen, zonder toe
stemming van den burgemeester."
Art. 144. Niemand zal een uitdragers-of oudroestwinkel
mogen „oprigten of houden" dan, enz.
Art. 146. In dit register moeien zij dag aan dag, en zon
der open vakken, „met inkt" opteekenen de namen, enz.;
alsmede ingeval van verzending naar andere plaatsen, „aan
wien en" op welke wijze zulks is geschied. Het, enz.
Art. 148 voorziet thans in de 3e alinea tegen overtreding
van art. 143bis. Uit de zelfde alinea is art. 146 verplaatst
naar de 4e alinea.
De kommissie had bij art. 141 bis eene verbodsbepaling
voorgesteld tegen het rooken vnn tabak in den schouwburg,
spellen en tenten, anders dan in de zoogenaamde koffij-
kamers; Dit art. is echter verworpen met S tegen 5 stem
men, van de heeren A. W. Snouck Hurgronje, Verbrugge,
Siffle', Rekker en den voorzitter.
Vooraf deed de heer N. J. C Snouck Hurgronje de
vraag, waarom het beslaande art. 141 voorschrijft, dat too-
nee) vertooningen niet langer mogen duren dan tot half elf
uren des avonds, ten zij met schriftelijke vergunning van
den burgemeester? Daar hij echter geen antwoord op die
vraa» ontvangt en het hem alzoo toeschijnt dat de reden
van dat artikel niet voor de hand ligf, stelt hij voor het te
doen vervallen. Na eenige beiaadslaging over de al of
niet bevoegdheid tot het doen van zoodanig voorstel, daar
volgens den heer Verbrugge alleen de voorgestelde wijzi
gingen het onderwerp der diskussie uitmaken, is besloten
het naar de kommissie te zenden, om daarop in de volgende
zitting te beslissen.
Art. 143 bis is gegrond op de ervaring dat die zooge
naamde danslessen soms aanleiding geveu tot het plegen
van ontucht.
Het overbrengen van art. 146 uit de 3e naar de 4e alinea
van de strafbepalingen onder art. 148 en alzoo de overtre
ding van dat artikel met gevangenisstraf van e'én tot drie
dagen te straffen, is noodig geoordeeld omdat de overtreders
dikwijls lieden zijn die zich minder om boeten dan om
gevangenisstraf bekommeren.