zakelijk met het bespreken der nieuwe suikerregeling bezig.
Volgens het Bataviaasch handelsblad begint de werking
daarvan zich te vertoonen in voorteekenen van nieuwe
verwarring. De suikerfabriekanten van Midden Java
zouden eenparig besloten hebben haar, zonder wijziging,
waartoe zij zich tot de regering gewend hebben, niet aan te
nemen. Het oordeel van de Java-bode is zachter en niet
geheel afkeurend, hoewel dat blad erkent dat de verwach
tingen van velen door de nieuwe regeling zou teleur gesteld
zijn. Laatstgenoemd blad teekent verder nog op dat in
Indië het vertrouwen op den minister van koloniën zeer
vermeerderd is door de indiening van de zoo lang ver
wachte komptabiljteitswet.
Yerkoopingen en aanbestedingen.
Vrijdag jl. zijn te Veere ten verkoop aangeboden de
volgende perceelen I. een huis en erf in de Wagenaarstraat
aldaar, wijk B no. 8, en II. een pakhuis en erf, mede aldaar,
wijk B no. 9. te zatnen verkocht voor f 629. III. een huis
en erf, tnede aldaar, wijk B no. 7, verkocht voor f300.
Thcrniometcrstand.
5 dec. 's morg. 7 u. 41 's midd. 1 u. 47 's av. 11 u. 46 gr.
6 's morg.7 u. 4S "s tnidd. 1 49 'sav.ll u. 4i gr.
7 'smorg. 7 u. 46 tnidd. 1 ii. 50 gr.
Staten generaal.
T WREDE KAM Bil.
In de zitting van donderdag is de beraadslaging voortge
zet over het wetsontwerp tot vaststelling der begrooting
voor de staatsspoorwegen, dienst 1864.
De heer Blussé drong aan op eene beslissing met betrek
king tot de rigting van den weg van Rotterdam naar Dord
recht. Het gold hier een nationaal belang, waarbij niet
alleen de Maassteden maar ook Amsterdam betrokken was.
Beider belangen moesten zich vereenigen om aan de kon
kurrriitie van Antwerpen te kunnen weerstand bieden, dat
zich van den transito-handel poogde meester te maken en
wiens positie gunstiger geworden was door afschaffing van
den Scheldetol. de vermindering der loodsgelden en de
tarieven der spoorwegen. De zaak was echter niet geïnstru
eerd, toen dit bewind optrad, want tegen het rapport der
staats-kommissie was een algemeen verzet ontstaan. Maar
intusschen kon voortgang gemaakt worden roet den weg
van Willemsdorp naar Dordrecht en een aanvang gemaakt
met het goederen-station aan het Westeinde van Dordrecht.
De kommissie van rapporteurs had de bevoegdheid der
kamer ten opzigte der te kiezen rigting niet ontkend; wel
ontkende spreker dat het groote verschil in kosten wat de
rigting door den {Ühlasserwaard of die door der.Zwijndrecht-
schen aangaat, bewezen was. Het verschil lag hoofdzakelijk
in den bouw der bruggen, maar was thans nog niet met
zekerheid op te geven. Hij wilde overlegging van alle stuk
ken, alvorens de kamer eene beslissing nam, zelfs in principe.
De heer Viruly beweerde dat de oppositie van den heer
van Heemstra beter gepast had hij het departement van
binnenlandsche zaken. Men kon den minister niet verwij
ten. dat hij tie w et eerlijk uitvoerde, en daaruit volgde ook
geenszins dat hij het beginsel daarvan goedkeurde. De
regering mogt te regt thans meer geld aanvragen dan vroe
ger, omdat nu uitgevoerd, maar niet voorbereid moest
worden. De Tegering beloofde ook niet dat alles in 1864
zon voltooid zijn, maar slechts dat men een aanvang zou
maken. Hij drong aan op beslissing van de rigting Rutter-
dam-- Dordrecht en hoopt dat het station te Rotterdam in
verbinding zal komen met de aldaar aanwezige. Spreker
gelooft «lat het verschil in kosten niet bewezen is.
De beer Dirks vraagt, of onder de aanbesteding voor de
sekt ie Leeuwarden - Groningen, te houden den 21 decem
ber. de stationsgebouwen begrepen zijn. De heer van Heiden
Reinestein beweert dat het thans gevolgde stelsel van ont
eigening tot moerjelijkiieid aanleiding geeft. Hij wenschte
tevens dat «le onderhandelingen met Hannover over de
aansluiting niet de Westbaan met kracht zouden worden
doorgezet. De heer Idserda betoogde het raadzame om
premiën te bepalen voor «lie aannemers, die het werk vroe
ger opleverden dan bepaal cl was en drong aan om al het be
schikbare geld voor de spoorwegen te bestellen. De beer
Storm van 's Gravesande betoogde dat de geregtelijke
taxatiën bewezen, dat de oorspronkelijke aanbiedingen
aan de eigenaars van gronden gedaan, te laHg waren. De
heer Mijer vroeg de regering om de hinderpalen uit den
weg te ruimen, die tegen de voltooijing van den centraal
spoorweg nog bestonden. De heer Begram wenschte eene be
slissing van de rigting Rotterdam Dordrecht niet uitslui
tend afhankelijk te maken van het meerdere of minder cijfer,
wel van het publiek belang. De heeren Hugenholtz en van
Goltstein betoogden, dat de uitkomst der geregtelijke
taxatiën niet aanstanndp, dat de primitieve aanbiedingen
te laag waren. De heer Cool meende dat het verband tus-
schen de Maassteden en Amsterdam niet uit liet oog mag
worden verloren bij tie beslissing o* er den weg Rotterdam
Dordrecht. Boven alles drong hij aan op eene verbinding
der bestaande stations.
De minister van binnenlandsche zaken zou alleen hoofd-
kwestiën 'behandelen en de nevenpunten bij de artikelen
beantwoorden. Hij verlangt krachtige vohooijng der staats
spoorwegen, maar zijn gevoelen daaromtrent is niet veran
derd. De schadelijke gevolgen van eene mogelijke staats
exploitatie zijn door deze regering verhinderd. Veel was
reeds door haar verrigt, maar zij had geene verwachtingen
opgewekt,zoo dat teleursstellingen niet mogelijk waren. De
kommissie voor de staatspoorwegen, ingesteld met het doel
om de verantwoordelijkheid der regering-o,p.de kommissie
te schuiven, was niet meer noodig en stellig behoorde de
uitvoering niet tot hare taak.
Wat de mededinging bij de exploitatie aangaat betoogde
de minister, dat de serie open was gebleven, maar dat de tijd
kort zijnde, men niet wachten kon, tot dat andere aanvragers
bepaalde voorstellen hadden gedaan. De heeren Brediusen
van Buren hadden den tijd laten verloopen. zonder voorstel
len te doen, en toen nu de tegenwoordige maatschappij alle
mogelijke waarborgen had gegeven, was het niet meer
mogelijk baar de koncessie te weigeren, tegenover zooge
naamde konkurrenten. die zich niet wilden demaskeren. De
minister verdedigde daarna het gevolgde stelsel van ont
eigenen en beantwoordde onderscheidene vragen door de
verschillende sprekers gedaan. De beslissing der kamer
over de rigting Rotterdam Dordrecht zal worden ingeroe
pen als de zaak daarvoor rijp is. De minister zal alle daartoe
betrekkelijke stukken doen drukken, opdat de kamer met
zaakkennis oordeelen kan over eene zaak, waarin zulke
onderscheidene groote belangen betrokken waren. Voor
eene lijn in Staats-Vlaanderen was koncessie erleend, maar
de minister kon niet zeggen, of ze spoedig ten uitvoer zou
worden gelegd.
De heeren van Heemstra, Viruly Verbrugge en de Mees
ter voerden nogmaals het woord, even als de minister,
waarna de algemeene beraadslaging werd gesloten.
Bij art. 13 betoogde de heer üumbar dat de regering bij
den spoorweg tusschen Deventer en Zwolle de afsnijding
van de Fliers op Almen voor hare rekening had moeten
nemen en dit niet aan partikuliere industrie overlaten.
De verdere beraadslaging is daarop verdaagd tot den vol
genden morgen.
In deze zitting is besloten de beraadslagingover het wets
ontwerp tot. nadere regeling van het gebruik van het kolo
niaal batig slot over 1861 te bepalen naafloop van de dis-
kussie over hoofdstuk IX (departement van koloniën).
Vrijdag zijn in de eerste plaats de onderdeelen van de
begrooting voor de staatsspoorwegen, dienst 1864, afge
handeld.
De heeren Storm van 's Gravensande en de Meester be
handelden daarbij nog het wenschelijke der rigting over
Raalte, in plaats over Wijhe. in de lijn Deventer-Zwolle,
de afsnijding van de Fliers op Almen, en het belang om de
lijn Meppel Zwolle over Zwartsluis te doen loopen. De
minister betoogde het voordeel van de door de regering
gekozen rigtingen. De coupure tusschen Fliers en Almen
kon de staat niet aanleggen, want eerst moesten de hoofdlij
nen tot stand gebvagt zijn. De beer van Heemstra vroeg
inlichtingen over de zeeuwsche lijn. Een jaar te voren was
de minister van meening geweest, dat men met eene beslis
sing omtrent den overlegt van het Sloe nog kon wachten,
hetgeen spreker zeer verkeerd oordeelde. Op deze begroo
ting waren alleen gelden aangevraagd voor de lijn tot Goes.
Een der belangrijkste lijnen, uit een handels oogpunt, was
de lijn van Vlissingen en deze zou wegens den aard der
kunstwerken, die aan te leggen waren, een der laatste afge
werkt zijn. Eren als men het kanaal door Zuid Beveland
noodig had voor de afdamming der Ooster-Schelde, even
zeer was een kanaal van Middelburg naar Vlissingen noodig
voor de afdamming van het Sloe. Vler of vijfjaren tijd zou
voor die kunstwerken noodig zijn. Spreker vroeg nu in de
eerste plaats inlichtingen over den voortgang van het kanaal
door Zuid-Beveland, want er waren ongunstige geruchten
daarover verspreid. In de tweede plaats vroeg hij zal het
Sloe afgedamd of overbrugd worden? Spreker wenscht
zeer het eerste, maar verlangt eene spoedige beslissing,
omdat de zaak zooveel tijd zal vorderen.
De minister antwoordde dat hij zijne reis naar Zeeland
voornamelijk had gedaan om de werken aan het kanaal door
Zuid-Beveland in oogenschouw te nemen. Die werken
waren traag voortgegaan, want men had geene behoorlijke
heimachines gehad en aan de haven te Hansweert moesten
alleen 60U0 palen worden ingeheid; men hail daartoe eene
stoommachine van moderne koustriiktie moeten laten komen
en men had veel tijd verloren, omdat men niet voorbereid
was. Thans had hij rapporten ontvangen dat het werk
vooruitging.
Wat den overtogt van het Sloe betreft, zeide de minister,
dat de waterstaat sedert een paar maanden de noodige
opnemingen deed en dat hij zoo spoedig mogelijk na afloop
daarvan eene beslissing zou nemen. Hij was gewoon met
spoed te handelen en spoed was noodig, anders kwam men
er niet door.
De heer Bots vroeg inlichting over de aansluiting van
onze spoorwegen aan de pruissische grenzen. De minister
antwoordde dat eene kancessie door Pruissen daartoe was
verleend.
Het wetsontwerp werd vervolgens met algemeene stem
men aangenomen.
Daarna was aan de orde de beraadslaging over hoofd
stuk VI der staatsbegrooting voor 1S64 (departement van
marine).
Er bestond weinig lust tot diskussie. De heeren van Golt
stein, ter Bruggen Hugenholtz en Zjlker verklaarden zich
■vóór bet hoofdstuk, en verdedigden den minister tegen de
verwijten van zwakheid en stelselloosheid, op grond dat in
alle landen de meest mogelijke weifeling bestond omtrent
den aard der aan le bouwen oorlogsvloot. Wat de minister
had gedaan ten opzigte van pantsering was later afgekeurd.
Hetgeen hij deed, namelijk onderhoud van ons eskader in
Indië, was het meest verstandige in de tegenwoordige om
standigheden, terwijl men bij proefnemingen schatten zou
wegwerpen, omdat de nieuwere soort oorlogsvaartuigen
millioenen kosten en hetgeen heden wordt gebouwd, kort
daarna weder blijkt onvoldoende te zijn. De heer Blussé
verklaarde zich tegen het hoofdstuk. Hij meende, dat de
verdediging, die voorop was gegaan, steunde op hetgeen in
de afdeelingen was gezegd en het ging niet aan dit in dis-
kussie te brengen. Hij zou zich niet storen aan het gefluister
om thans goed te keuren, hetgeen ia de afdeelingen was
afgekeurd, maar tpgen de begrooting stemmen, omdat hij
de stukken van 1861 legde naast die van deze begrooting.
De heeren van Nispen van Sevenaer, Storm van 's Grave
sande. van Kerkwijk en Rijnders voegden zich bij den heer
Blussé. Zij meenden, dat de minister blijken gaf van zwak
heid en stelselloosheid. Tweejaren geleden had hij verklaard
dat onze marine niet voldoende was; en wat was in dien tijd
geschied. Indien een oorlog uitbrak, kon de marine dan
moederland en koloniën verdedigen. De heer Hugenholtz
verklaarde niets te weten vaneenig gefluister omtrent de
aanneming derbegrooting.
De minister antwoordde, dat, als men hem te zwak vond,
men dan een ander minister moest nemen, uiaar dat een
ander stelsel millioenen meer zou kosten. Ons eskader in
Indië bevond zich in voldoenden toestand, of>choon de
kosten op de indische begrooting moesten klimmen, in ver
gelijking van vroeger, omdat stoomschepen zooveel duurder
waren. Voor de vijf schepen die afgekeurd waren, zijn
nieuwe aangebouwd. Binnen twee jaren tijds was het niet
mogelijk groote hervormingen in het zeewezen te brengen
en de vraag, of men met onze vloot de kustverdediging
kon ondernemen en de koloniën beveiligen, hing af van de
vraag, waartegen men onze marine voldoende wilde doen
zijn? Aan billijke eischen kan zij beantwoorden.
Over de artikelen had weinig diskussie plaats. De heer
van Bosse stelde een amendement voor oiu de verhooging
van de non-aktiviteits traktementen voor kapiteins en kapi
tein-luitenants ad f 6000 geraamd, te doen vervallen, waar
tegen «le minister zich verklaarde, waarna het met 39
tegen 23stemmen werd verworpen.
Hoofdstuk VI werd hierop aangenomen met 37 tegen 25
stemmen.
Tegen de heeren Beens, de Poorter, van Foreest, Groen
van Prinsterer, van Asch van Wijck, van Lijnden, Hoek
water, van Bosse, Blussé van Oud Alblas, van Kerkwijk,
Storm van 's Gravesande, Wintgens, Tutein Nolthenius,
Lijcklama a Nyeholt, van der Veen, Divks, Schimmel-
penninck, van Heemstra, Jespers. Heemskerk Az., Taets
van Amerongen, van Nispen van Sevenaer, Kappeyne van
de Coppello, Gnljé en van Heiden Reinestein.
In deze zitting is nog ingekomen een adres van den heer
F. J. Stieltjes, betrekkelijk het aangenomen wetsontwerp
voorden aanleg van een spoorweg van Samarang naar de
Vorstenlanden.
In de zitting van zatnrdag hadden onderscheidene inciden
ten plants. Voor dat de kamer de behandeling der begroo
ting voortzette waren eenige wetsontwerpen van minder
belang aan de orde gesteld, als: 1. tot aan vulling van hoofd
stuk XI der staatsbegrooting over 1862 (kosten van het
japansche gezantschap); 2. tot aanvulling van hoofdstuk
VUB der staatsbegrooting voor 1863 (postkantoor te Rot
terdam); 3. tot nadere verlenging van den termijn tot het
doen van verantwoording aan de wetgevende magt, betref
fende de uitvoering der wet, wegens het muntwezen ia
Nederlandsch Indië; en 4. tot wijziging en verhooging van
hoofdstuk VIII der staatsbegrooting voor 18^2.
Bij de behandeling van dat sub 4, vroeg deheer Wintgens
inlichtingen omtrent de wijze, waarop bestellingen van
pantserplaten hadden plaats gehad. Aan het huis John
Brown te Sheffield was eene bestelling gedaan en eerst
daarna proeven genomen met platen van liet fransche huis
Petin Godet en co., waarbij de fabriekanten niet zijn toege
laten, de engelsche platen dadelijk weggevoerd, terwijl de
superioriteit der fransche platen duidelijk bewezen was.
Hij vroeg opheldering en o.a. overlegging van de rapporten
der kommissie van beoordeeling.
De minister van marine antwoordde dat hij de.eerste
bestelling aan het engelsche huis had gedaan voor dat hera
iets van het fransche huis bekend was; dat hij. nadat de
agent zich bij hem had aangemeld, ook aan dezen eene
bestelling had gedaan en proeven had laten nemen op een
terrein toebehoorende aan het ministerie van oorlog, dat
bezwaar had gemaakt de fabriekanten toe te laten dat hij
niet wist of platen waren weggevoerd, maar dat het
resultaat van het rapport der kommissie is geweest, dat zij
niet kon beslissen, welke platen de beste waren dat de
engelsche intusschen goedkooperin prijs en gemakkelijker
over te voeren waren, terwijl de deensche en pruissische
goevernementen aan den heer Joh. Brown bestellingen
hadden gedaan, zoo dat hij de laatste partij ook aan den
engelschman had besteld. Hij was bereid de rapporten der
kommissie over te leggen. De heeren van Kerkwijk en van
Bosse drongen op de overlegging derstukken nader aan,want
er moest geen zweein van twijfel overblijven, dat gunst
betoon had plaats gevonden. De heer-en Gevers Deynoot,
Dullèrt en Hugenholtz meenden dat men niet moest treden
op het gebied der uitvoerende magt en dat hier geene
adressen aan de kamer waren gezonden, zoo als in de zaak
der duitenplaatjes. De vorige sprekers handhaafden het
regt der kamer, oin van de zaak kennis te nemen. De heer
Wintgens wilde zelf ,de pantserplaten laten bezien. Hij
verklaarde intusschen dat van de integriteit van den minis
ter Keen sprake was.
"Voorts is door den heer van Kerkwijk rapport uitgebragt
op het adres van den heer Stieltjes, daarbij aandringende
op overlegging van al zijne rapporten met .de bijlagen,
betrekkelijk den samarangschen spoorweg. De konklusie
strekte aan den minister van koloniën inlichtingen te ver
zoeken.
Na eenige diskussie tusschen den heer van Heemstra,
die overlegging van alle stukken verlangde, en de heeren
van Kerkwijk en Dullert, die beweerden dat men eerst na
de inlichtingen des ministers kan beslissen of overlegging
der stukken noodig is. verklaarde de minister van koloniën
dat hij zou zorgen dat de kamer spoedig behoorlijk over deze
zaak zou zijn ingelicht, zelfs nog voor dat hoofdstuk
I IX aan de orde, vooral om de tint in en buiten de kamer
aan het adresgegeven, waarna de konklusie werd goedge
keurd.