MIDDELBURGSCHE COURANT
BIJVOEGSEL
VAK DE
van donderdag 12 november 1863.No 136.
Provinciale stalen van Zeeland.
Zitting van 6 november. (Vervolg).
VII. Verhooging van het provinciaal subsidie voorde
verbetering der haven te Brouwershaven.
Gedeputeerde staten stellen voor, in het te kort y;oor de
verbetering der bedoelde haven, hetwelk is geraamd op
f 3300, een derde en alzoo f 1100 van wege de provincie bij
te dragen.
De heer J. L de Jonge brengt omtrent dit voorstel ver-
slag uit. in eene afdeeiing waren geene bedenkingen gere-
zeu in eene andere was de groote meerderheid van oordeel
daterallezins termen tot inwdliging van het verzoek be
stonden, daar Brouwershaven bezwaarlijk de kosten zou
kunnen dragen; in eene andere afdeeiing weder wilden
sommigen de zelfde waarborgen als voor het rijk worden
verstrekt en de voorwaarde gesteld zien dat eene bijdrage
van het rijk zou worden verleend.
De voorzitter deelt roede dat dit verslag geen aanleiding
heeft gegeven tot wijziging van het voorstel van gedepu
teerde staten. De heer Fokker heldert een misverstand in
uet verslag op, tiaar men meende dat ook Brouwershaven
moest bijdragen. Volgens zijne inlichting strekt het voorstel
alleen om van wege tie provincie f 1J U0 bij te dragen, terwijl
het overigens aan Brouwershaven wordt overgelaten om
tiaar andere middelen voor de overschietende f2200 om te
zien.
'/.onder nadere beraadslaging wordt het voorstel in om
vraag gebragt en aangenomen met 30 tegen 3 stemmen.
Tegen stemden de heeren Vader, van der Bilt en Becius.
(De heer Buteux bleek hierbij afwezig te zijn.)
vin. Vermeerdering van liet getal opcenten.
Het voorstel van gedeputeerde staten strekt: 1. om het
besluit van tien 10 julij j 1. betrekkelijk de beffing van pro
vinciale opcenteu ten behoeve van de dienst 1801- in te
trekken; en 2. aan den koning voor te dragen de heffing van
7 opcenten op de hoofdsommen der belasting op de ge
bouwde en ongebouwde eigendommen over het jaar 1861
en op de hoofdsom tier personele belasting over het dienst
jaar 1804-/65, tot dekking der genoemde uitgaven van enkel
provincialen en huishoudelijkenaard over het jaar 1864; en
Z. M. te verzoeken de heffimg van voorschreven opcenten
de bekrachtiging der wet te doen erlangen. Deze
verhooging van ti en 5 opcenten tot 7 blijkt noadig te zijn
ten gevolge van het onvoldoende cijfer van f 4000, ten be
hoeve vau den bouw van schoollokalen en onderwijzers
woningen, op de begrooting van uitgaven voor 1S64 uit
getrokken, tiaar volgens berekening daartoe f 15000 zal
gevorderd worden, tot verkrijging waarvan geen ander
middel overblijft dan eene vermeerdering van provinciale
inkomsten op tie voorgestelde wijze. Het voorstel tot
wijziging der provinciale begrooting voor J 864 vindt be
halve de bovengenoemde oorzaak ook zijn grond in den inet
1864 plaats hebbenden overgang in onderhoud en beheer
van de havenwerken van Veere aan die gemeente.
Het verslag omtrent dit voorstel, uitgebragt bij monde
van den heer H J. van Dein.se, houdt geene bedenkingen
in. Alleen waren in eene afdeelir.g tie leden eenparig van
gevoelen.dat het voorstel alleen aannemelijk was zoo aan
de aanvrage van de gemeente llontenisse om toepassing van
art. 36 der wet op het lager onderwijs werd voldaan.
Zonder beraadslaging is het eerste gedeelte van het voor
stel bij hoofdelijke omvraag met algemeene stemmen goed
gekeurd, terwijl op voorstel van den heer van der Bilt is
besloteu om dat besluit te nemen zonder resumtie.
Na de arttkelsgewijze goedkeuring der gewijzigde he-
grooting voor IS64. waarvan het totaal thans bedraagt
f227.471,55 in ontvang en uitgaaf, waaronder f7 003,85
voor onvoorziene uitgaven is het geheele voorstel met
algemeene stemmen aangenomen. Bij deze stemming waren
tijdelijk afwezig de heeren Buteux, Bybau en Hombach.
ix. Opcenten voor de kalamileiisc polders.
Het hierop betrekkelijk voorstel strekt tot het heften van
A0 opcenten op dc grondbelasting en 5 op tie personele
belasting ten behoeve der kalatniieuse polders in Zeeland.
De heer Verhagen brengt hieromtrent het algemeen ver
slag uir. In eene afdeeiing, waarin 8 leden aan de beraad
slaging deel namen, kon tie meerderheid zich met het voor
stel vereenigen en was tie minderheid er tegen; in eene
andere afdeeiing, van 10 leden, kon tie meerderheid zicli er
niet inede vereenigen en was de minderheid er voorin eene
derde afdeeiing eindelijk betreurde men het algemeen dat
dit onderwerp andermaal ter tafel werd gebragt. vooral na
de in de zomervergadering van liet vorige jaar uitgedrukte
meening; «le meerderheid was er tiaar schoorvoetend voor
en de minderheid bepaald tegen. Het resultaat was alzoo
dat de meerderheid er voor was. De redenen van tie min
derheid waren de bekende onwettigheid dezer heffing. Een
lid wenschte te verklaren dat de late indiening van het
voorstel oorzaak was waarom hij niet was voorbereid tot «le
behandeling, terwijl een ander lid er zich tegen verklaarde
omdat bij het nieuwe reglement van administratie tier kala
miteuse polders de kantons Oostburg ea Sluis vereenigd
waren.
Dit verslag beeft aan gedeputeerde staten volgens de
raededeeling des voorzitters, gr u aanleiding tot wijziging
van hun voorstel gegeven.
De heer Verhagen is de eerste der vele sprekers die
over dit voorstel het woord voeren. Hij vangt aan met
de verklaring dat hij zieh hagevleid dat de strijd, die
zoo vele jaren over dit voorstel gevoerd is. thans geëin
digd zou zijn. Naar hij meer had hij goede gronden
voor dat sustenu; niet omdat in de zomervergadering van
1862 een gelijksoortig voorstel met betrekkelijk groote
meerderheid was aangenomen, destijds toch stemden
24 leden voor en slechts 5 tegen. Maar hij gevoelt be
hoefte in herinnering te brengen, hoe toen eene geheele
afdeeiing in het centraal rapport de verklaring aflegde,
dat het voor de laatste maal was dat zij het voorstel zou
ondersteunen De notulen bewaren de namen van hen
«lie deze verklaring hebben afgelegd, en uit die naamlijst
kreeg spreker de zekerheid dat hij niet langer alleen zou
staan in den strijd tegen dit. voorstel. Hij zal niet in herin
nering brengen wat na die verklaring in het najaar is ge
sproken, gesproken ook door het lui uit Wtlhelminadorp.
Doch er is meer. Een man. aan het hoofd van het minis
terie van binnenlantlsche zaken geplaatst, het „eminente
hoofd" genaamd, heeft ook verklaar.! dat het voor de laatste
maal was en dat volgens zijne overtuiging die heffing op
«le begrooting moest worden gebragt om die belasting te
wettigen Spreker meent alzoo zich niet te zullen vergissen
als hij vertrouwt dat hij voortaan niet meer alleen zal be
hoeven testrijden. Thanszal hij trachten niet in herhalingen
ie vallen hij zal ook niet de vele gronden opsommen waarop
het voorstel kan bestreden worden en bestreden is. Ieder
jaar was hij genoodzaakt n euwe argumenten tot bestrijding
er van te zoeken. Zij schijnen nu uitgeput, en toch is er
nog één. Dat e'éoe ligt in de wethet ligt in art. 11 van het
polderreglement. Vroeger moge er twijfel beslaan hebben
of men in het bij dat artikel bedoelde geval van ontoerei
kendheid der middelen verkeerile, die twijfel moet na de
medegedeelde bescheiden in de buitengewone vergadering
van mei jl. hebben opgehouden. Dat art. 1L toch schrijft
voor dat eerst nadat de maxima zullen betaald zijn en dan
blijkt dat de midilelen ontoereikend zijn, opcenten ten
behoeve der kalamiteuse polders zullen geheven worden.
Voorts zegt spreker «lat hij zich kan voorstellen «lat bij
velen de schijnbaar gegron«le vrees bestaat dat tnen, door
zich aau de wet te houden, bijzondere belangen zou kunnen
kwetsen. Hij kent echter geen schooner betrekking dan
vertegenwoordiger zijner tne«leburgers; maar dan ook moet
ieder een slaaf dier betrekking wezen, dan ook wordt de
verpligting opgelegd om de algemeene belangen te be
hartigen. Zij alleen die. met het oog op hun pligt, overtuigd
zijn dat art 11 hier niet van toepassing is, dat men niet in
strijd handelt met de bezworen wet, dat er geene bezwaren
tegen de heffing dier belasting bestaan, zij alleen kunnen
volgens hem instemmen met het voorstel van gedeputeerde
stalen.
Spreker doet nog tnededeeling eener vraag in de laatste
uren van den vorigen dag gedaan, de vraag namelijk:
wat zullen de gevolgen van de aanname of verwerping
van het voorstel zijn? Van zijn standpunt bleef hij het
antwoord op die vraag niet schuldig en liet antwoord wil
hij thans aan het oordeel der vergadering onderwerpen.
Een korte opmerking dient echter vooraf te gaan: namelijk
dat het verre «an hem is eene kritiek te uiten over eenige
uit te brengen stem, maar dat hij gelooft «lat ieder toch het
regt heeft eene krinek te oefenen over het resultaat «Ier
stemming. Wanneer hij dus spreekt over de gevolgen der
aanname van het voorstel, dan geeft hij daarbij, volgens
zijne verzekering, alleen acht op het resultaat der stemming.
Bij de aanname nu van het ter elfder ure gedane voorstel
komt het hem voor dat men de bouwstoffen levert aan
ieder die de vergadering van zwakheid en gemis van
zelfstandigheid mogt gelieven te beschuldigen en dit op
een oogenhlik, dat er een levendige strijd gevoerd wordt
met het eminente hoofd over «le hoofdbelangen van dit
gewest. Spreker zegt verschillen«le argumenten voor zich
te hebben, en herinnert aan den strijd met den minister
over de verdeeling der provincie in distrikten en hoe
(reileputeerde staten niet aarzelen aan den minister te
kennen te geven dat een voorstel tot verbinding der
distrikten weinig kans heeft om door de vergadering te
worden aangenomen. De overtuiging staat alzoo hij hem
vast «lat de vergadering bij aanname van het voorstel hare
regten prijs geeft. Wat zal nu. vraagt spreker, het gevolg
zijn van de verwerping van het voorstelVerwarring?
Neen, geen verwarring zal daardoor in het financieel be
heer ontstaan; en al ware dit ook, dan zou dit toch niet
de selmhl der staten wezen. De grondeigenaren der kala-
miteuse polders zullen door de zwakheid der staten, vol
gens sprekers oordeel, geen centime minder betalen. Bij
verwerping echter zal de vergadering het bewijs leveren
gaarne te willen medewerken tot de bevordering der belan
gen van dit gewest. Het is buiten hare schuld, niet alleen
dat het polderreglement door de regering nog niet is goed
gekeurd, maar ook dat daarop zelfs in de verte nog geen
uitzigt bestaat. Stemt men nu het oorstel af, dan ligt daarin
het bewijs dat de zelfsiandigheid der stalen geen holle klank
is. Met het oog au de balans voor en tegen het voorstel is
er voor den neer Verhagen geen enkele reden om hem van
opinie te «loen veranderen. Maar evenmin vreest hij ook
alleen te zullen staan waar er stemmen zullen opgaan die in
pailementaire bewoordingen aan gedeputeerde staten on
der het oog zullen brengen dat het ter elfder ure gedane
voorstel in strijil is met art, 17 hunner insiruktie.
De heer Ilaitunacher verklaart niet te behooren tot hen
die het voorstel willen aannemen alleen uit vrees dat hij niet
aanname de regering hare goedkeuring aan het ontworpen
reglement zou kunnen weigeren. Hij is tegen liet voorstel
omdat het zoo laat is ingediend en voorts oiudat hij niet
bekend is met de behoeften der kalamiteuse polders. Hij
herinnert aan bet reeds vroeger hieromtrent gesprokene.
Gedeputeerde staten toch wisten niets van het beheer van
het fonds «Ier kalamiteuse polders, tot dat eene uitnoodiging
des ministers aan den voorzitter is gedaan om gedeputeerde
staten hieromtrent in te lichten, ten gevolge waarvan een
onderzoek is begonnen hetwelk thans nog niet geëindigd
is. Volgens zijn eed wil spreker dan ook niet medewerken
om het geld der ingezetenen, waarvan nimmer rekening
wordt gedaan, weg te werpen.
De heer Cau vraagt eene inlichting van gedeputeerde
staten, namelijk of bij aanname van het voorstel ook weder
gelden aan den polder Walcheren zullen worden uitgekeerd,
en of er in dien polder eene taxatie heeft plaatsgehad. Deze
vraag wordt door den voorzitter, wat het eerste gedeelte
betreft, bevestigend beantwoord.
Daar de heer Moolenburgh meent dat hij in de zomerver
gadering van 1862 heeft behooid tot de afdeeiing welke de
hoop uitdrukte dat de heffing voor het laatst zou plaatsheb
hen en hij in allen gevalle met dien wensch heeft ingestemd,
zoo wil hij thans de motieven releveren «Ier stem die hij
ihans voor het voorstel zal uitbrengen, om het vreemd schij-
nen«le duarvan weg te nemen, llij wijt het namelijk noch
aan «le regering noch aan «le staten dat «le regeling van de
zaak der kalamiteuse polders niet verder is gevorderd, en
hij acht het niet goed «loor afstemming van het voorstel ver
warring te «loen ontstaan, inaar meent dat men door «le aan
name er van «ie regeling bevonleren zal. Z:jn inziens is het
niet denkbaar dat «lie aanname ais zwakheid zal worden
beschouwd «loor het, volgens den spreker uil Goes genoemde
eminente hoofd van binneniandsche zaken, hetgeen wel zai
moeten zijn: het eminente hoofd van den staat. De grondslag
zijner stem is niets «lan de vrees voor vertraging der rege
ling bij verwerping van het voorstel
De heer Va«ler noemt het tegenwoonlige oogenhlik een
oogenhlik van het hoogste gewigr, onnlat eene zaak moet
worden beslist, waarvan veel voor de provincie zal afhan
gen; ja zijns inziens gehlc het eene zaak die het bestaan of
vergaan «Ier provincie uitmaakt. Hij geeft zijne uiterste ver
bazing te kennen over «le felle oppositie tegen het voorstel
van eene zijde, die gedurende jaren lang roet den roeesten
aandrang naar eene regeling van de zaak «Ier kalamiteuse
polders heeft gestreefd, en wel op een tijdstip dat de onder
handelingen inet de regering aanhangig zijn. Te uieer ver
wondert hij zich daarover omdat de zaak niet nieuw is, maar
in de nieuw vastgesielde wijziging van het reglement het
zelfde gevraagil wonlt. De afgevaardigde uit Goes heeft het
voorschrift van art. li van het polderreglement aangehaald,
waarhij is bepaald dat bij ontoereikemiheid der mi«l«lelen
het «lijkgesehot van een polder zal moeten worden verhoogd,
waarbij spreker stilstaat om daarna als zijn gevoelen er op te
wijzen dat de oeverilefensie in Zeeland tuoet worden be
schouwd als een geheel hetwelk met afzonderlijk kan
beschouwd of beheeril worden. Betreffende «le zaak zelve
komt het he«n voor dat de afstemming van het voorstel bij
de regering den schijn zou geven van onstandvastigheid en
onhandelbaarheid der staten. Die afstemming zou zijns
inziens gelijk staan met het sloopen van een oud gebouw
eo het wonen in de open lucht in afwachting «iat »Je
houw van een nieuw huis voltooid wor«le. Zoo doende 2al
het rijk de beschuldiging kunnen inbrengen dat «le sta'en
«le toegestoken hanil hebben ternggestooten, en het rijks
subsidie zal niet «neer worden verleend, zomler dat er eenige
regtbank bestaat om het rijk tot het verleenen van de sub
sidie te verpligten. Volgens sprekers overtuiging zal de
verwerping van het voorstel eene ontzettemle stagnatie en
verwarring in «le dienst doen ontstaan«le kalamiteuse pol-
«Iers zullen zich bezwaard gevoelenontevre«lenhei«l zal
worden verwekt, ja «le zeeweringen bet eenige bolwerk
van ons bestaan, waartegen «le stormen immer blijven kam
pen of «le schikkingen «uet de regering omtrent de kalami
teuse polders zijn afgeloopen of niet zullen lijden.
Tegenover een triumf, zegt spreker, staat een vergaan, en
ilan zal niet meer «lespreuk: „Luctor et eraergo", maar die
welke in 175 fc op zekere munten geslagen wer«l, de spreuk
der zeeuwen wezen, namelijk het „Luctor et ementor
De heer de Jonge leest uit het voor hem liggend aange*
haahl centraal verslag de periode voor waarbij eene geheele
afileeling de verklaring afleg«le dat het de laatste maal waa
«lat zij «le heffing van opcenten op «le kalamiteuse polders
zou goedkeuren. Spreker wijst echter op de vraag naar
voorstellen tot regeling welke bij die verklaring in bedoeld
rapport gevoegd was, en op het voldaan verlangen, daar
«lie voorstellen niet alleen zijn gedaan, maar men ook in
overleg is getreden met de regering. Geileputeerde staten
ontbreekt het niet aan ernst om de hoogste belangen van
dit gewest te berorileren.zoodat het volgens spreker een zeer
onvoorzigtige stap zou zijn, om hangende de regeling tegen
hun voorstel te stemmen.
De voorzitter wil roet een paar woorden de grief weg
nemen welke tegen gedeputeerde staten is gerigt «lat het
nu hehandelde voorstel eerst ter elfder ure is ingediend.
Dit heeft niet aan gedeputeerde staten of aan de regering
gelegen, maar is het gevolg van «len «lrang der omstandig
heden. Ware het mogelijk geweest «Je aangevangen regeling
te eindigen, dan zou de minister niet in gebreke zijn geble
ven. In het voorstel van gedeputeerde staten ligt dan ook
opgesloten, volgens spreker, om «le bestaande heftingonver-
amlenl te laten zoo lang «le regeling niet is afgeluopen. ter
wijl hij tevens de verzekering geeft dut <le minister er slechte
«»et moe.te toe gekomen is om hem als voorzitter het doen
van «lit voorstel op te «Iragen. Overigens vereenigl«le voor
zitter zich met «le gevoelens van den laatsien spreker.
Daar de naam van «len heer van «len Bosch is genoemd,
wil «leze heer ook zijne stem motiveren. Hij betuigt nog
«le zelfde overtuiging als vroeger te hebben, maar aan de
andere zij«le heeft hij lang overwogen of het belang van
Zeeland medebrengt thans het statu quo te verbreken, na