•ryne, heeft daaromtrent eene zeer juiste beschouwing gele
verd in zijn merkwaardig boek „De engelsche landbouw",
hetwelk zelfs in uwe eigene taal iaovergebragt, terwijl een
goede beschouwing uwer proefnemingen en landbouw-ver-
eenigingen „Landbouwkundig overzigt van den landbouw
in Engeland" periodiek in de fransche taal verschijnt. Ik
zelf zal u eenige kenmerken van uwen landbouw aanhalen,
welke den vreemdeling bij zijn bezoek in dit land treffen.
(Toejuichingen.)
„Het eerste is de inrigting uwer hoeven, welke tot het
streng noodzakelijke worden zamengevat en zeker veel min
der ruimte bezitten dan op het vaste land onmisbaar zou
worden geacht voor de zelfde uitgestrektheid gronds op de
zelfde wijze bebouwd. Ik geloof dat dit beginsel goed is
en men daarbij moet blijven; daardoor wordt een kapitaal
uitgespaard, hetwelk veel voordeeliger op eene andere wijze
kan geplaatst worden. Ten opzigte van dit punt is er echter
eene zeer noodzakelijke verbetering in acht te nemen, welke
onlangs nog zeer besproken is. Ik bedoel de huisvesting
uwer landlieden. Hoewel deze in het algemeen beter ge
kleed, beter gevoed en beter gehuisvest is dan in vele
andere gewesten, is het toch wel aan te nemen dat in vele
streken de hutten niet in die mate verbetering hebben on
dergaan als het kasteel van den eigenaar of het huis van den
pachter. (Toejuichingen). Ik acht mij gelukkig te kunnen
zeggen dat reeds veel in deze nabuurschap in dien zin ge
daan is, maar nog blijft er veel te doen over en daar de ver
betering van het lot der werklieden op het land een doel is
dezer vereeniging, daar hierin een algemeene pligt voor
eigenaars en pachters gelegen is, daar het eindresultaat voor
allen voordeelig moet zijn, meen ik dat dit punt uwe voort
durende belangstelling waardig is. (Toejuichingen.)
„Een ander punt, hetwelk de verwondering van vele bui-
tenlandsche ekonomister. opwekt, is dat de bodem in som
mige streken dezeslands, alwaar hetsysteem vanjaarlijksche
pacht (yearly tenure) wordt aangenomen of hetsysteem
van fakultaiieve pacht (tenure ad wdl) zonder kontrakt of
bepaalde overeenkomsten tusschen eigenaar en pachter, nog
zoo goed bebouwd wordt. Ligt daarin eene fout, gij hebt
daarin voorzien door de goede trouw, door het vvederkeerig
vertrouwen, hetwelk hier gelukkig de verschillende klassen
vereenigt. (Toejuichingen.) Toch heeft dit alles u niet doof
doen zijn voor de stem van den vooruitgang. De kwestie
der regten van eigenaar en pachter is in deze vereeniging
dikwijls besproken en nog onlangs aan uwe bijzondere
overweging aanbevolen door een onzer vrienden, in wiens
juist oordeel, ondervinding en billijkheid ik groot vertrou
wen stel. Ik bezit het ontwerp-kontrakt, hetwelk door uw
bijzonder komitee is zamengesteld. Ik heb daaromtrent hier
geen oordeel uit te spreken, maar ik geloof dat elke regeling,
welke praktisch is en strekken zal om de onkosten ter ver
betering der landerijen te vermeerderen door meer waar
borgen te geven aan het kapitaal, hetwelk in den grond
ligt, eene schrede op den goeden weg zal zijn. (Toejuichin
gen.) Daaruit zullen moeijelijkheden kunnen ontstaan; meer
voorzorgen, meer inventarisatie zullen noodzakelijk kunnen
worden dan met het systeem van mondelinge pachtovereen
komsten of de gewone schriftelijke pachtovereenkomst het
geval is. Manr is ook de karabijn, waarmede thans uwe sol
daten gewapend zijn niet ingewikkelder dan het oude mu
nitie-geweer? (Gelach.) De stoomploeg, de verschillende
machines, welke thans op uwe hoeven gebruikt worden,
zijn zekerlijk minder eenvoudig dan het oorspronkelijk ara-
trum hetwelk Virgilius in zijne schoone zangen beschrijft en
welke ik in werking heb gezien, gelijk de onsterfelijke dich
ter der Georgica dit schildert, onder de groote olijfboomen
op Sicilië of in de vlakten van Algiers. (Toejuichingen.)
„Ik «prak van den stoomploeg en dit leidt mij tot een
ander punttot de toepassing der industriële en wetenschap
pelijke wijze van handelen op den landbouw. Ik las dezer
dagen in de uitmuntende redevoering, door sir William
Armstrong te Newcastle uitgesproken, dat Engeland in het
laatste jaar uit zijne mijnen 81 raillioen ton steenkolen heeft
getrokken, welke in warmte meer dan lOOmillioen paarden
kracht vertegenwoordigen. Zoo verspreidt Engeland alleen
jaarlijks op de oppervlakte der aarde eene massa kolen,
welke J00 millioen paardenkracht vertegenwoordigt en
van paarden, welke niet behoeven gevoed te worden. Welnu,
ik wensch dat de landbouw jaarlijks voor eigene behoefte
eene grootere proportie van die ontzaggelijke produk-
tieve magt zal eischen, welke zich zeiven voedt. Door op
grootere schaal zijn deel van deze bijna onberekenbare
kracht te nemen, zal de landbouw zijne produktie kunnen
doen toenemen en beantwoorden aan dezen telkens met
meer aandrang geuiten eisch, het resultaat der industriële
werkzaamheid onzer dagen en der vermeerdering van het
algemeen welzijn, zal de landbouw evenzeer als de industrie
op den weg des vooruïtgangs tot heil der menschheid kun
nen voortgaan. (Toejuiching.)
Het gebruik van den stoom en der kunstmatige bemesting
heeft een tweeledig doel. Als de werklieden ontbreken, dan
vindt men daarin het middel om aan te vullen hetgeen ont
breekt. Kan men werklieden vinden en bezit men kapitaal,
dan is het, geloof ik, thans aangenomen dat het gebruik dier
hulpmiddelen de vraag naar handenarbeid en de belooning
daarvan niet vermindert, maar vermeerdert. Het gebruik
dier hulpmiddelen geeft dan het middel om met behulp van
werklieden en kapitaal uit de aarde nog overvloediger
vruchten te trekken, voor welke men altijd gemakkelijk
débouche's zal vinden bij den tegenwoordigen stand van
industrie en handel. Wanneer ik naga hoeveel vooruitgang
er in de laatste vijftig jaren te bespeuren was, alleen door
de eenvoudige aanneming eener betere verdeeling van een
bouwbaar stuk land, durf ik aannemen dat, als het gebruik
eener additionele produktieve kracht algemeener wordt,
het resultaat zal zijn meer werk en betere belooning voor
den werkman, meer voordeel voor den pachter, zelfs op
den duur (om niemand te vergeten) een grooter revenu voor j
den eigenaar (gelach), en eindelijk meer rijkdom en voor
spoed voor de gezamenlijke gemeente. (Toejuichingen.)
„Wat de inrigtingen betreft van den aard als deze, welke
door een vredelievenden naijver de werkzaamheid en de
energie van alle klassen van landbouwers vermeerderen,
welke tot heilzame zamenkomsten leiden, welke gelegenheid
geven voor gedachtenwisselingen, voor nuttige vergelijkin
gen ik gevoel mij gelukkig te kunnen zeggen dat zij thans
in vele streken bestaan en even als hier de beste resultaten
geven. Omtrent dit zelfde punt moetik nog op een bijzonder
kenmerk van dit land wijzen, ik bedoel het niet-officiëel
karakter eener vereeniging van dezen aard. Gij verrigt uwe
zaken zelve (toejuichingen)gij hebt geene hoogere hulp of
bijstand daarbij noodig en ik geloof dat. alles wel beschouwd,
de voordeelen van dit beginsel talrijker zijn dan de nadee-
len. Men verhaalde mij dezer dagen dat in eene vereeniging
van den aard als deze, in eene stad waarvan ik den naam
liever wil verzwijgen, een mijner vrienden, die het presidium
waarnam, toen hij iets zeide, hetwelk minder in den smaak
viel van een hooggeplaatst ambtenaar, die tegenwoordig
was, zich eensklaps in de rede zag gevallen door een oorver-
doovend tromgeroffel. (Gelach.) Iets van dergelijken aard
verlangt noch vreest gij hier en indien een redenaar hier
openlijk eene uwer bepalingen overtrad of buiten de gren
zen ging van zijne regten als spreker zoudtgij hem zeer goed
zelve tot de orde kunnen roepen. (Gelach). Hoewel nu. ge
lijk ik straks zeide, wetten en zeden niet overal de zelfde
kunnen wezen, hoop ik toch dat hieromtrent gelijk omtrent
eenige andere punten, uw voorbeeld dagelijks meer en meer
in het buitenland zal gevolgd worden. Ik hoop vooral dat
iedereen meer en meer overtuigd zal worden dat de eerste
vereischten van eiken goeden landbouw zijn vrede, veilig
heid en vrijheid. (Daverende toejuichingen.)
„Mijne heeren, het leven, hetwelk ik leid, heeft mij ge
woon gemaakt lang in de open lucht te wezen. Ik zwerf
gaarne door uwe velden om eene vlugt patrijzen te vervol
gen en soms waag ik het ook een haas of een vos te ver
volgen op uwe zware kleiheuvels. Wanneer ik een schoon
veld met knollen of beetwortel voor mij zie. dan verheugt
mij dit, niet alleen omdat ik weet dat de patrijzen daarop
zullen nedervallen, maar omdat ik daarin hel bewijs zie
eener goede bebouwing. (Gelach en toejuichingen.)
„Bemerk ik een harden grond onder de hoeven van mijn
paard, dan ben ik niet alleen verheugd daardoor beter de
honden te kunnen volgen, maar vooral ook omdat ik daar
door weet dat de grond goed gedraineerd is. Heb ik
in plaats van eene wilde heg, eene juist opgerigte haag
voor mij, dan ben ik zeker wel tevreden een minder ge
vaarlijken hinderpaal voor mij te zien, maar ik merk te
vens met genoegen eene landbouwkundige verbetering op.
(Toejuiching.) Ontmoet ik eindelijk, het spoor bijster, een
schoon buitenverblijf of eene wel ingerigte hoeve, dan is het
niet alleen de pintcidre of het glas sherry, hetwelk mij ver
kwikt, maar ook het schouwspel van het geluk en den voor
spoed, van de gastvrijheid des opgeruimden landbewoners.
Ik hoop dan ook telken jare in deze nabuurschap beter
gestelde heggen, een beter onderhouden land, doeltreffender
gedraineerde velden, overvloediger oogsten, schooner vee,
meer stoomploegen, beter ingerigte hoeven, een gelukkiger
volk aan te treffen. Omdat ik geloof dat deze vereeniging
veel gedaan heeft en nog veel zal doen om al deze verbete
ringen in te voeren, wijd ik haar mijne wenschen tot bloei
en voorspoed.
Ik vul dan mijn glas, mijne heeren. roet hetgeen ik ge
loof met fierheid te kunnen noemen een landbouwkundig
voortbrengsel van mijn vrolijk dierbaar vaderland.een voort
brengsel hetwelk, ik mag het zeggen, de mannen van Wor
cestershire met al hunne talenten toch nimmer door hun
bodem zullen kunnen doen voortbrengenten spijt van het
geen ik gezegd heb en hopende dat geene enkele industriële
behandeling tot de bereiding van dezen wijn iets zal hebben
toegebragt, wijd ik dit glas aan den bloei der landbouw-ver-
eeniging van Evesham
DE LUCHTBALLON VAN DEN IIEER NADAR.
Omtrent de opstijging van den heer Nadar treffen wij het
volgende aan
Er is heden (4 oktober) geen sprake geweest van politiek.
Parijs beeft zich slechts bezig gehouden met den heer Nadar
en zijne luchtballon. Men weet daaromtrent reeds eenige
bijzonderheden. Gedurende de tentoonstelling daarvan
in de Avenue de lTmpératrice, welke veertien dagen
duurde, hebben de vijf en twintig duizend ellen witte taf
iinmers aan vele dames den uitroep ontlokt: Wat al schoone
baljapons verloren
Men had aan Nadar het Champ de Mars voor zijne op-
stijging afgestaan, alwaar de hallon reeds ten 10 uur des
morgens was heengevoerd en in verbinding gebragt met
de gasbuizen. Daar zij met ongeveer 7000 kub. ellen gas
moest worden gevuld duurde het vrij lang alvorens de lucht
ballon in gereedheid was. Gedurende de vulling van deze
werd het schuitje, waarin de reizigers moesten plaats nemen
intusschen door vier paarden op het Champ de Mars
rondgereden om de zonderlinge inrigting daarvan aan de
toeschouwers te vertoonen. Het is eene soort van hut, uit
twee vérdiepingen bestaande en met verschillende kamers,
wier afmetingen evenwel niet groot zijn.
Men zag ook in deze hut geweren en revolvers, welke
sommigen als onnoodig bij eene luchtreis beschouwden.
Nadar zegt evenwel dat meu in een land zou kunnen neder-
komen, alwaar de inboorlingen misschien een stuk van den
luchtballon aan hunne vrouwen zouden willen geven en
100,000 franken zijn wel de moeite waard om verdedigd te
worden.
Het was voor den heer Nadar onmogelijk om zich door
alle personen op zijne luchtreis te doen vergezellen, die dit
dringend wenschten, daar hij slechts een 12 tal personen in
zijne hut kon plaatsen. Op het laatste oogenblik werd dit
aantal nog met ée'ne reisgenoote vermeerderd. Mevrouw de
prinses de Ia Tour d' Auvergne reed omstreeks 2 uren in
hare equipage naar het bosch van Boulogne, toen zij aan de
zijde van het gebouw der Invaliden een meer dan gewone
drukte meende te bemerken en naar de oorzaak daarvan
onderzoek deed. De begeerte om den luchtballonte zien op
stijgen, werd onmiddellijk opgevolgd door de begeerte om
insgelijks onder het reisgezelschap te wordeu opgenomen.
Hoewel de heer Nadar zelfs aan zijne vrouw het medegaan
had gemeend te moeten weigeren, kon hij aan de dringende
wenschen van mevr. de prinses de la Tour d' Auvergne geen
weerstand bieden en ook zij werd onder de luchtreizigers
opgenomen ondanks art. 6 van het reglement der lucht
reizigers om op bevel van den kapitein dezer luchtexpeditie
somtijds het diepste stilzwijgen in achtte moeten nemen.
Omstreeks vier uren namen dan 13 personen in het
schuitje plaats: 1. Nadar, 2. de Saint-Martin, 3. de prins
van Sayn-Wittgenstein,4. Eug. Delessert, 5. Thirion. 6. Ro
bert Mitchel, 7. mevr. de prinses de la Tour d' Auvergne, S.
Adrien Tournachon, 9. Th. Saint-Félix, 10. Piallat, 11,
Louis Godard, 12. Jules Godard, 13. Simeon (bediende
van den heer Nadar).
Te midden van oorverdoovende toejuichingen werden
ten vijf uur, op het bevel „lachez tout!!" de laatste touwen,
welke „le Ge'ant" nog aan de aarde verbonden, verbroken
en steeg de reusachtige ballon statig naar hoogere sfeeren.
Hoewel bij de luchtreizigers het plan bestond om gedu
rende eenige dagen zich van alleaardsch gewoel verwijderd
te houden, waren zij na weinige uren zwevens genoodzaakt
om weder te dalen op twee mijlen van Meaux.bij de moeras
sen van Barcy.
Aan L'inde'pendance Beige heeft de heer Nadar omtrent
de nederdaling het volgende berigt gezonden.
„Parijs, 5 oktober.
„Mijnheer!
„Zie hier zoo beknopt mogelijk het door u verzocht ver
slag van hetgeen gebeurd is.
„Gisteren avond ten 9 uur heeft le Ge'ant moeten neder
dalen bij de moerassen van Barcy, op twee mijlen van Meaux.
Drie hevige schokken hadden daarbij plaats waarvan de
laatste alles ten onderste boven deed vallen in het schuitje,
hetwelk eindelijk op zijde viel.
„Het breken van het touw aan de klep verbonden, gedu
rende de duisternis, had ons de ankers moeten doen uitwer
pen. Hoewel een der haken van het eerste anker brak,
hield echter het hoofdanker vast. Het uitlaten van gas
heeft daarop, ondanks de hevigheid van den wind, plaats
gehad en de schuit is ten l£ uur des morgens weggevoerd.
„Eenige ligte kneuzingen en eene kleine kwetsuur aan
eene knie van een der reizigers, zie daar wat wij op onze
rekening hebben. 1. Nadar.
„Medeonderteekend door2. de Saint-Martin,
3. de prinsde Sayn-Wittgenstein, 4.Eng.
Delessert, 5. Thirion, G. Robert Mitchell,
7. mevr. de prinses de la Tour d'Au-
vergne, 8. Adrien Tournachon, 9. Th,
Saiut-Felix, 10. Piallat, 11. Louis Go
dard, 12. Jules Godard."
Bij dezen brief heeft de heer Nadar o.a. nog het volgende
gevoegd
„Men verzekert mij dat eenige toeschouwers meenden
dat zij mij den ballon zouden zien „besturen": dit is een be
wijs dat men de zelfde zaken dikwijls moet herhalen. Ik
dacht dat de dagbladen dikwijls genoeg hadden verhaald en
ontwikkeld dat de theorie van het besturen der luchtballons
volgens mij en andere veel meer afdoende autoriteiten eene
absurditeit was; dat om tegen den luchtstroom te strijden
men even als de vogels zwaarder en niet ligter dan de lucht
moest zijn; dat het schroefstelsel ons geschikt voorkwam
om dit probleem op te lossen; dat ik, om de kostbare
proefnemingen van eene eerste „aeromotive" praktisch te
volbrengen, besloten had de noodige gelden te erlangen,
niet door algemeene inschrijvingen, maar door een schouw
spel, hetwelk belangrijk genoeg was om mij die gelden te
verschaften; dat ik als eerste inschrijver voor de schroef,
welke ons door de lucht zal brengen, ten tnijaen koste
en gevaar dezen reusachtige^ luchtbal heb vervaardigd,
welke naar ik hoop de laatste ballon zal wezen; dat deze
ballon derhalve geen doel maar een middel is, niet het
stuk maar de proloog daarvan.... Dit zij hierbij nu
weder eens gezegd. Toch zal het nog wel niet voor de
laatste maal wezen!"
Op zondag 18 oktober zal eene tweede opstijging plaats
hebben, waarbij de heer Nadar met een ander reisgezel
schap, en ditmaal voor langeren tijd, in de lucht zal gaan
rondzwerven.
Wij deelen hier ten slotte het reglement mede voor de
luchtreizigers
Art. 1. Ieder reiziger in welke hoedanigheid ook aan boord
van le Géant, neemt voor de opstijging kennis van dit regle
ment en verbindt zich op zijn woord van eer om zich te
gedragen volgens den letter en den geest daarvan. Hij
wordt van deze verpligting slechts ontslagen na zijne terug
komst. ten zij hem een verlof worde verleend.
Art. 2. Van het vertrek tot aan de volbragte terugkomst
is het oppergezag bij den kapitein. Dit oppergezag is abso
luut.
Art 3. Bij gebrek van wettige straffen en daar de kapitein
alleen verantwoordelijk is voor het leven der reizigers, deci
deert hij alleen zonder appel en in alle omstandigheden
omtrent de middelen om de uitvoering zijner bevelen te
verzekeren, terwijl de medewerking van eiken reiziger hem
is toegezegd. De kapitein kan in sommige gevallen den raad
inwinnen der equipage, maar zijn wij geldt oppermagtig
zelfs tegen eenstemmigheid der overigen.
Art. 4. Elk reiziger legt de verklaring af bij het aan boord
komen dat hij geenerlei ontvlambare stoften met zich brengt.