MÏDDELBÜRGSCHE
C 0 U R A T.
r us.
Zaturdag
1863.
19 September.
-v (iOES
Editie van vrijdag avond 8 ure.
AMBESTEO0C}.
Op vrijdag den 25 september 1803, des voormiddags ten 10
ure, zal, onder nadere goedkeuring, door den commissaris
des konings in de provincie Zeeland, of, bij zijne afwezig
heid, door een der leden van de gedeputeerde staten, en in
bijzijn van den hoofdingenieur van den waterstaat, in het
12e district, aan het lokaal van liet provinciaal bestuur, te
Middelburg, worden aanbesteed
Het door klinkerbestrating vervangen van
een gedeelte keistraat, benevens van het
verplaatsen der telegraaflijn en het aan
brengen van spantoestellen, op den eersten
zijtak van 's rijks grooten weg der le klasse
no. 3 op Zuidbeveland, in twee perceelen.
Deze aanbesteding zal geschieden bij enkele inschrijving.
Het bestek ligt ter lezing aan het lokaal van liet ministe
rie van binnenlandsehe zaken, aan dat van liet provinciaal
bestuur van Zeeland, te Middelburg, en op alle zoodanige
plaatsen, alwaar gewoonlijk de bestekken van waterstaats
werken in gemelde provincie ter lezing gelegd worden.
Zullende den 7en en 4en dag vóór de besteding denoo-
dige aanwijzing in loco worden gedaan, en voorts nadere
inlichtingen te bekomen zijn aan het bureau van den hoofd
ingenieur van den waterstaat jhr. Ortt, te Middelburg, en
bij den ingenieur Bleckmann te Goes.
's Gravenhage, 5 september 18G3.
Van wege den minister,
De secretaris-generaal
J. SCHRöDER.
BIAA EALAAD.
Middelburg 18 september,
Even als te Groningen had ook jl. dingsdag in het kies-
distri kt Dokkutn de verkiezing plaats van een lid voor de
tweede kamer der staten generaal, ter vervulling der vaka-
ture ontstaan wegens het door den beer M. Kingraa Hz.
genomen ontslag. Er zijn 1390 stemmen uitgebragt.
Bij de opening der stembussen, waarvan men ons beden
den uitslag per telegraaf mededeelt, is gebleken dat er den
29 dezer eene herstemming moet plaats hebben tussehen de
heeren mr. J. H. Alberda, te Leeuwarden, en O. baron van
Wassenaer Catwijck, te's Gravenhage. De eerste bekwam
514, de tweede 432 stemmen. Voorts vereenigden de heeren
mr. P. A. S. van Limburg Brouwer, te 's Gravenhage, 345
en jhr. rar. S. W. H. A. van Beijtna thoe Kingraa, te Leeuw
arden, 82 stemmen op zich.
Door de Provinciale kommissie van geneeskundig onder
zoek en toevoorzigt in Zeeland is geëxamineerd en toege
laten tot apotheker de heer P. A. Wattez.
De plaatselijke kommissie voor de oprigting van een
nationaal gedenkteeken voor 1813 enz. fe Goes heeft zich
met de voorstellen van den prins-voorzitter vereenigd in
deze orde: i. de stichting van eene nationale ambachtschool
te Amsterdam, 2. de oprigting van een gedenkteeken in
het Willemspark te 's Gravenhage, 3. de oprigting van een
gedenknaald te Scheveningen. Van eenige bijdrage hoort
men nog niets, doch de algemeene verwachting isnietgroot.
22en 23 september a. s„ ten kantore van genoemde direktie.
De eerste storting, ten bedrage van 20 pet. zal moeten ge
schieden binnen drie dagen, volgende op de toewijzing.
Een bij het departement van koloniën ontvaugen rege
ringstelegram, dd. Buitenzorg 14 augustus, luidt„Eene
aardbeving heeft te Banjoemaas onheilen aangerigt."
Direkteuren der Maatschappij tot bevordering van nijver
heid hebben een adres aan den koning gerigt, waarin zij op
het spoedig voorstellen eener wet tot regeling van den
fabriek-arbeid der kinderen aandringen. Zij vergelijken
het lot der kinderen die in fabrieken arbeiden met het lot der
slaven, waarbij dit laatste nu de slavernij in onze koloniën
is afgeschaft vrij gunstig uitkomt. Direkteuren zeggen
aan het slot van hun adres overtuigd te zijn dat Z. M. niet
zal dulden dat een gruwel blijve voortwoeden, welke eene
beschaafde natie onteert en hare krachten verspilt. Men
ziet dus hoe zonderling dit ook schijne dat direkteu
ren van genoemde maatschappij van oordeel zijn dat er
eene wet te maken is, inagtig genoeg om een dergelijk kwaad
uit te roeijen.
Reeds vóór eeuigen tijd is gemeld, dat een aantal beoefe
naars der beeldende kunsten in Nederland zich gewend
heeft tot den minister van binnenlandsehe zaken, om te
protesteren zoowel tegen het ongunstig oordeel over de
nederlandsche kunst, uitgebragt door de jury die aangewe
zen was tot toekenning van medaljes op de jongste tentoon
stelling van wege de gemeente 's Gravenhage, als tegen het
feit der openbaarmaking van dat antwoord op eene ver
trouwelijke uitnoodiging.
Bedoeld adres, met 165 handteekeningen voorzien, is
thans door de adressanten openbaar gemaakt, nadat de
minister hun had te kennen gegeven dat zijne tusschen-
korast daartoe niet vereischt wordt. De onderteekenaren
ontzeggen der jury, die alleen met een speciaal mandaat
was verkozen, geheel de bevoegdheid om ten deze officieel
le dienen van advies, ook omdat de drie daarin zitting
hebbende kunstschilders niet gekozen waren door hunne
mede-exposanten, en zij voor het minst als regtstreeksch
belang hebbenden zich van de beraadslaging hadden behoo-
ren te onthouden.
In strijd inet het vonnis der jury, beweren adressanten,
volgens het oordeel van alle der zake kundige mannen, ten
sterkste en kunnen zij des gevorderd met bewijzen staven
dat er op de tentoonstelling te 'silage meer dan éëne proeve
aauwezig was van het talent van mannen, die door jaren
lange studie tot eene hoogte gekomen waren waarop zij zich
waardiglijk handhaven, en die bepaald de eer en zeer zeker
de aanmoediging verdiend hadden van in een nationaal
museum opgenomen te wordeo, eene eer, die sommigen in
voorname buiti nlandsche musea, voor arbeid van minder
gehalte dan het op deze tentoonstelling aanwezige, reeds
vroeger genoten.
Terwijl de adressanten verder er op wijzen dat de jury
reet verregaande driestheid in haar oordeel ook de verkochte
voorwerpen omvat, waarvan door den minister niet ge
waagd was, eindigen zij met de verklaring, een volkomen
vertrouwen le blijven stellen in de belofte, door zijne excel
lentie aan 's lands vertegenwoordiging gedaan, om zijne
zorgen ook tot bevordering van den bloei der beeldende
kunsten iu Nederland uit te strekken.
Z. exc. de minister van buitenlandsche zaken is in de
residentie terug gekeerd.
De Hollandsche maatschappij van fraaije kunsten en
wetenschappen, thans te Dordrecht vergaderd, heeft hare
gouden medalje toegekend aan een ingekomen antwoord
op eene prijsvraag betrekkelijk den wijsgeer Kinker. Bij de
opening van het naambriefje is gebleken de schrijver te
zijn jhr. B. H. C. K. van der Wijck, thans hoogleeraar te
Groningen.
Naar men wil weten, zal in het volgende zittingjaar eene
nieuwe herziening plaats hebben van de indeeling van het
rijk in kiesdistrikten, waartoe voorbereidende werkzaam
heden geschieden. Het getal leden van de tweede kamer zal
daardoor, in evenredigheid van de vermeerdering der bevol
king, met 3 vergroot worden, en dus op 75 worden gebragt.
{fiagbl. van Z.-Holl. en 's Gravenh.)
De statuten der maatschappij tot exploitatie van sta ats
spoorwegen zijn goedgekeurd bij koninklijk besluit van 7
september 11., no. 67. Het maatschappelijk kapitaal bedraagt
12 millioen gulden. De eerste uitgifte zal zijn van 6 millioen
gulden, verdeeld in 24,000 aamleelen, ieder groot f 250. De
deelneming hierin zal, volgens bekendmaking door de direk
tie der Algemeene maatschappij voor handel en nijverheid,
plaats hebben, in overeenstemming met de ontworpen sta
tuten, bij publieke inschrijving op dingsdag en woensdag
De Arnhemsche courant bevatte eenige dagen geleden
een artikel over de leerpligtigheid, geheel in onzen geest,
en waarop het ons wenschehjk voorkwam ook de aandacht
van onze lezers te vestigen. Door plaatsgebrek waren wij
echter steeds buiten de gelegenheid dit artikel over te nemen;
wij laten het thans hier volgen.
„In de algemeene vergadering der Maatschappij tot nut
van 't algemeen, in den loop der maand augustus gehouden,
is onder anderen ook besloten een adres aan de regering te
rigten waarbij op de school- of leerpligtigheid in Nederland
wordt aangedrongen.
„Een besluit dat wij betreuren, omdat wij bet beschouwen
als een eersten stap op een verkeerden weg, en omdat de
motieven waarop 't genomen is het, onzes inziens, volstrekt
niet regtvaardigen. De redeneringen van de voorstanders
der sckoolpligtigheid resumeren zich in e'én motief, het
schoolverzuim, de achterlijkheid, vooral bij de laagste onzer
volksklassen, in onderrigt en verstandelijke ontwikkeling.
Hiermede meenen zij alles bewezen en wederlegd te hebben
Het punt waarop alles aankomt is te bewijzen, dat het doen
onderwijzen hunner kinderen voor de ouders niet enkel een
zedelijkemaar ook een staatsregtelijke verpligting is, voor
het verzuim van welke de staat bevoegd en verpligt is de
nalatige ouders te straften. Dit bewijs wordt nooit geleverd,
om eene zeer eenvoudige reden omdat het niet te leveren
is. Het kind behoort aan de ouders en niet aan deu staat, en
de slaat heeft dan ook als zoodanig geenerlei regt op het
kind, gelijk wederkeerig de ouders, als zoodanig, geenerlei
pligt jegens den staat te vervullen hebben. De regten en
verpligtingen tussehen ouders en kinderen zijn, even als de
regten en verpligtingen tussehen echtgenooten, van uitslui
tend burgerregtelijken, huishoudelijken en zedelijken aard.
Maar de burgerregtelijke, huishoudelijke en zedelijke ver-
pligting sluit daarom niet ook eene staatsregtelijke verplig
ting in.
„De staat," beweert men, „is bevoegd en verpligt nala
tige ouders tot het doen onderwijzen hunner kinderen te
dwingen, omdat de staat belang heeft dat de burgers goed
onderwezen zijn."
„Met deze redenering kan men ver komen, en het argu
ment ivil te veel bewijzen. Belang bij iets hebben motiveert
voor den staat even weinig als voor den individu, nog niet,
dat men ook het regt beeft dit belang door dwang te doen
nakomen. De staat heeft zeer zeker ook belang bij de fysieke
ontwikkeling zijner burgers, bij de vorming yan een krach
tig en gezond geslacht. Maar volgt daaruit, dat de staat dan
ook bevoegd en verpligt is, door wettelijke voorschriften te
zorgen dat geene huwelijken gesloten worden tussehen
ziekelijke of zwakke personen, waarvan alleen ziekelijke of
zwakke kinderen te verwachten zijn? Volgt er uit dat de
staat bevoegd en verpligt is wettelijke leef-egels voor te
schrijven om den burger voor verkoudheid en andere onge
steldheden te behoeden
„Door van den zedeüjken pligt der ouders een staats-
pligt te maken, stelt men inderdaad den staat in plaats der
ouders. De staat dringt den vader op zijde. En dit is eene
zaak van zeer verre en gevaarlijke gevolgen.
„Om het regt van dwang des staats te bewijzen, stelt men
de schoolpligtigheid op ée'ne lijn met de militaire dienstplig-
tigheid. „Als de staat" zegt men, „bevoegd is zijne burgers te
dwingen, militaire dienst te verrigten, is hij a fortiori be
voegd hen te dwingen de scholen te bezoeken. Het kind is
de milicien van het onderwijs." Dit voorbeeld bewijst onzes
inziens niets, omdat het twee geheel ongelijksoortige zaken,
geheel ongelijksoortige bevoegdheden, geheel ongelijksoor
tige verpligtingen naast elkander stelt. De staat roept den
milicien op niet in diens bijzonder belang, maar enkel in het
belang van den staat, omdat, gelijk art. 177 der grondwet
zegt, „bet dragen der wapenen tot handhaving der onafhan
kelijkheid van den staat en tot beveiliging van zijn grond
gebied een der eerste pligten van alle ingezetenen blijft."
Het dragen der wapenen is dus een burgerpligt, dien de
staat van eiken burger vordert. Maar het onderwijs, of lie
ver het schoolgaan, zou verpligtend wezen vooral in het
belang van den individu, opdat hij goed onderwezen in de
maatschappij koine. Per millesiraatn consequentiara volgt
dan, uit individueel belang, het belang van den staat.
„Wij zullen niet uitwijden over de inoeijelijkheden in de
toepassing dezer theorie, over de bezwaren van kontróle,
vooral wanneer men met de Maatschappij tot nut van 't al
gemeen, leerpligtigheid ook buiten de school voor de eigen
lijke schoolpligtigheid wil. Die inoeijelijkheden en bezwa
ren vallen, bij eenig nadenken, van zelf in het oog. Er is
een nog gevaarlijker gevolg te wachten. Men begint met
het beginsel te vestigen, dat de ouders ook staatsregtelijk
verpligt zijn hunne kinderen behoorlijk te doen onderwijzen,
dat de staat moet zorgen dat die verpligting nagekomen
worde en de nalatige ouders straffen moetdie er niet aan
Gehoorzamen of in achterlijk blijven. Stel, dat men na
jaren bemerktdat het middel het doel niet doet be
reiken datin weeerwil van school- of leerpligtigheid,
slecht en weinig geleerd is, dat onze volksklassen niet of
verkeerd ontwikkeld zijn, dat zij bijgeloovig of bevoor
oordeeld zijn, dat zij niet dit geleerd hebben wat hen
het meest te past komt. De staat moet in dit geval, om
aan zijn beginsel getrouw te blijven, een stap verdergaan.
Hij moet de ouders straffen omdat zij hunne kinderen niet
behoorlijk, niet naar hunne behoeften hebben doen onder
wijzen. Na den vader op zijde gedrongen te hebben, moet
hij hem geheel vervangen, en voorschrijven hoe, waar en op
wat wijze, in welke school, bij welken meester en naar welke
methode het kind zal moeten onderwezen worden. Dit is
niet eene overdrijving der theorie van school-of leerpligtig
heid, van school-of leerdwang, het is er slechts het kon-
sekwent en noodzakelijk uitvloeisel van. Indien het belang
van den staat wettigt, dat ouders, die hunne kinderen niet
doen leeren of schoolgaan, gestraft worden, dan wettigt dit
zelfde belang ook, dat ouders gestraft worden, die hunne
kinderen gebrekkig of verkeerd doen onderwijzen.
„Maar clan ook zijn wij geheel weerloos overgeleverd aan
dit leelijke ding, dat men, met een nog leelijker naam, „het
staatsalvermogen". noemt. Wij keeren terug tot oude klas
sieke en nieuwe socialistische droomerijen, waarin de staat
alles en de individu niets is, waarin de kinderen aan het pu
bliek en niet aan de ouders toebehooren, en waarin hetgoe-
vernemeut de aartsvader is, die de landskinderen verzorgt,
verpleegt en opkweekt."
Benoemingen en besluiten.
RiDDEKOiïDEN. Benoemd tot ridder 4e klasse der Mili
taire Willemsorde, ten vervolge op het koninklijk besluit