uitkomen hoe groot een maatschappelijk kwaad het mis bruik van sterken drank is en meent dat gebruik reeds als misbruik moet worden beschouwd. Hij acht het een He- «tuursbeginsel. om te weren al wat op zedelijk en stoffelijk gebied de welvaart der ingezetenen bedreigt. Daarom kan hij niet medewerken tot het van bestuurswege vaststeileu en opleggen eener verpligting, otn de gelegenheid tot het verkrijgen van sterken drank nog meer uit te breiden. Na aangetoond te hebben dat hiertoe geene noodzakelijkheid bestaat en eenige tegenwerpingen, die gemaakt zonden kun nen vvorden, bestreden te hebben, laat hij de beslissing van zijn amendement aan den raad over. De voorzitter deelt de geschiedenis van dit artikel mede. De bewuste bepaling is noodzakelijk voorgekomen, omdat er klagten nopens den vorigen pachter waren ingekomen, dat deze aan personen die daaraan behoefte hadden tegen betaling ververschmgen weigerde. De heer Fokker doet hulde aan de goede bedoelingen van den voorsteller, doch verklaart er zich niet mede te kunnen vereenigen. Het verschaffen van ververschingen sluit z, i. geene verpligting in zich tot het schenken van sterken drank. Hij wensclit ook hier vrijheid. Van het gebruik van eenige verversching zijn hem geene nadeelen bekend, integendeel is dit in menig opzigt nuttig en heilzaam. De heer de Jonge voert hiertegen aan, dat onder verver sching, in den gezonden en praktischen zin, ook sterke drank is begrepen. De heer Goemans is van oordeel dat het beter ware die bepaling geheel weg te laten, hetgeen door den voorzitter wordt bestreden. Na nog eenige beraadslaging lusschen de heeren Goemans en Landsknegt wordt het amendement van den heer de Jonge in omvraag gebragt en verworpen met 5 tegen 3 stem men. Vóórstemden de heeren Goemans, van Dongen en de Jonge. Daarna is art. 27 aangenomen met 5tegon 3stem men. Tegen stemden de heerer. Goeinans, van Dongen en de Jonge. Naafloop der artikelsgewijze behandeling worden de voorwaarden eri verpachting in haargeheel vastgesteld, met ëëue stern tegen, van den heer de Jonge. De burgemees. ter geeft het praesidium aan den heer Fokker over en ver laat de vergadering.) De voorzitter doet voorlezen eene beslissing van gedepu teerde staten lot toelating der vijf in julij gekozen raads leden, en vraagt of iemand hieromtrent eenig voorstel heeft te doen. De heer van der Grijp stelt voor, dat de raad zich in hooger beroep tot den koning wende. De heer van Don gen vei eenigt zich hiermede en zegt dat gedeputeerde staten naar zijne meening geene bevoegdheid hebben tot dusda nige wets-uitlegging. De voorzitter geeft te kennen dat de raad het regt van appèl heeft, hetgeen niet betwist kan worden, uiaar dat hij zeer wenschte /lat de raad in de beslissing van gedeputeerde staten berustte. Art. 10 kan onmogelijk eene andere bedoe ling hebben dan daaraan door gedeputeerde staten wordt toegekend, welke bewering b/j tinder toelicht. De beslissing van gedeputeerde staten stemt daarenboven overeen met het koninklijk besluit van 1SG1, genomen onder het minis terie van Heemstra. De tegenwoordige minister van bin- nenlandsche zaken heeft in 1852 wel anders beslist, maar het komt hem hoogst waarschijnlijk voor dat de zienswijze van zijne excellentie in dit opzigt zal veranderd zijn, daar er sedert 1852 veel licht over den stand van zaken is ver spreid. Bovendien is de beslissing van 1861 de laatste en een koninklijk besluit, die \au 1852 werd daarentegen sleehls bij cirkulaire medegedeeld. Ilij heeft gemeend, daar hij in de orige vergadering afwezig was, zijn gevoelen thans voor den raad te moeten uiteenzetten. Hierop wordt het voorstel van den heer van der Grijp in omvraug gebragt en met 6 tegen 2 stemmen aangenomen. Tegen slemden de voorzitter en de heer de Jonge. Bur gemeester en wethouders worden gemagtigd de noodige stukken aan den koning voor dit hooger beroep in te zen den, waarna de vergadering wordt gesloten. BUCTEHauAN'tt. Algemeen over/Jgt. Ook Le journal de St. Petersburg heeft thans met de verontwaardiging van Le constitutionnel de berigten van La France en alle daaruit afgeleide beweringen en geruchten gelogenstraft. De heer Havin bespreekt in Le siècle dit artikel van het russisch dagblad en wijst op de omstandig heid dal Rusland zich nog even weinig toenaderingsgezind betoont als in julij. Daarin vindt hij overigens aanleiding om te betoogen dat Frankrijk, Engeland en Oostenrijk niet langer moeten dulden dat de tegenwoordige staat van zaken voortdure. The morning post blijft intusschen nog maar altijd spre ken van allerlei vrijzinnige maatregelen des russischen kei zers ten opzigte van Polen en schroomt zelfs niet om zijne lezers een onafhankelijk koningrijk voor te (ooveren, met den hertog van Leuchtenberg, den voormaligen kandidaat voor de grieksche kroon, tot vorst. Andere dagbladen zien daarentegen in hem een opvolger van den grootvorst Kon- stantijn, en doen hein alzoo bij de publieke opinie konkur- reren met den generaal Berg en Murawieff, den naamgenoot van den beruchten goeverneur te Wilna. Sommigen meenden op eenige orakelspreukige uitin gen van den franschen Moniteur omtrent de poolsche kwes tie te mogen vertrouwen en eenige lichtstralen in al deze duisternis te zien doorschemeren. Tot nog toe is aan dezen wensch evenwel niet voldaan geworden. Volgens berigt uit Parijs werden de antwoorden van Rus land weldra te gemoet gezien. La patrie en La France meenden gisteren dat de engelsehe dagbladen de russisclie depeche aan Engeland heden reeds zouden bevatten. Wij zuilen ons derhalve zeer spoedig van de juistheid dezer meening kunnen overtuigen. Men zal zich herinneren dat bij de laatste verkiezingen in België de minister Rogier te Dinant voor den kandidaat iler tegenpartij het veld moest ruimen. Sindsdien tijd ont stond er eene vakature te Doornik, waarop de heer Rogier tegenover den aanhanger der klerikale partij en wethouder aldaar, den heer Dumortier, tot kandidaat werd gesteld. Scherp werd de strijd gevoerd, daar eene zegepraal der kle rikale partij eene gevoelige nederlaag voor het kabinet zoude geweest zijn. De heer Rogier heeft thans echter, tot groote tevredenheid van allebelgen, die ware verdiensten ook zelfs bij een politieken tegenstander weten te waarde ren, eene schitterende overwinning', behaald met eenejraeer- derheid van 495 stemmen. De laatste berigten welke door The hibemian uit Amerika zijn aangebragt waren weder onbelangrijk. Daaronder be hoorde evenwel het berigt dat er een zonderling gerucht in omloop was. Men meende namelijk dat de president der zuidelijken, Jefferson Davis, besloten had om 500,000 negers te wapen te roepen, die na het einde van den oorlog de vrijheid en een stuk land ter bebouwing zouden erlangen. Voorshands hechten wij aan dit vreemdsoortig gerucht slechts in zooverre eenige waarde als daaruit blijken kan dat men, door in de noordelijke stalen niet alle geloof aan dergelijke gerucht te ontzeggen, aldaar eene zoo groote uit geputheid van krachten bij de zuidelijke staten onderstelt dat men hen in staat acht met een der hoofdbeginselen, waarvoor zij strijd voeren, te willen transigeren. Engeland. In de sektie van aardrijks- en volkenkunde van de British association te Newcastlein wier vergaderingen ook Neder land is vertegenwoordigd geweest, gelijk wij in ons voor laatste noiumer mededeelden -werd eene diskussiegevoerd, welke wij, met het oog op de amerikaansche slaven-kwestie, niet onopgemerkt willen doen voorbijgaan. Een groot aantal toehoorders was bijeengekomen om eene lezing van dr. Hunt te hoorenover „de intellektuele en fysieke natuur van den neger." Hoewel de diskussie, ten minste wat de sprekers betrof, steeds zoo veel mogelijk bin nen wetenschappelijke grenzen bleef, bleek het weldra dat de toehoorders telkens de amerikaansche kwestie daarmede in verband bragten en met het oog daarop teekenen van goedkeuring of afkeuring gaven. De ethnologie werd dan ook eindelijk geheel uit het oog verloren en de diskussie kreeg een meer politiek karakter. De denkbeelden, welke door den heer Hunt werden aangegeven omtrent het geko zen onderwerp, rustten vooral op de uitspraak van den ethnoioog Pruner bey, welke ongeveer aldus luidt: „De capaciteit van den neger bepaalt zich tot nabootsen, terwijl het sensualisme en de luiheid alle ander gevoel bij hein overheerscht. Zoodra aan zijne fysische behoeften voldaan is, wordt hij lusteloos. Famielje-banden zijn bij hem zwak. Zijne jaloesie is geheel van zinnelijken aard. Dronkenschap, spel en opsiering des ligcliaams zijn de voornaamste hef boo- uien in het leven des negers. Zijne industrie bepaalt zich tot de vervaardiging van voorwerpen tot versiering. In plaats van kleederen te drageu, bedekt hij zich met allerlei lappen en snuisterijen. Even als het geval is bij sommige dieren, schijnt de neger ongevoelig voor smart. De uitbar sting zijner hartstogien heeft plaats als men deze het minst verwacht, maar duurt slechts kort. Het temperament van den neger is wel eens onder de cholerische gerangschikt, doch dit is slechts ten deele juist. Men neemt bij hem slechts eene oogenblikkelijke opbruising waar, gevolgd van eene volkoinene apathie. Voor den neger heeft het leven geene waarde meer als hij zijne fysieke behoeften onvoldaan moet laten. Er heeft dan echter geene reactie plaats door eene vermeerdering van aktiviteit, maar hij zou integendeel van apathie sterven of zelf een einde aan zijn leven maken. De neger heeft een afkeer van strijd en wordt slechts door den honger daartoe genooptoorlog te voeren uit hartstogt of uit vernielings-instinkt ligt geenszins in zijn aard." Op grond dezer uitspraak vooval, beweerde dr. Hunt dat de neger nergens eenig bewijs van vooruitgang heeft gege ven, dan wanneer hij zich met een meer ontwikkeld ras vermengde, ilij kwam tot de konklusieI. dat er gegronde redenen waren om den neger van den europeaan te onder scheiden gelijk den ezel van de zebra2. dat de neger intel- lektueel beneden den europeaan staat; 3. dat er tusschen den aap en den neger meer analogie bestaat dan tusschen den aap en den europeaan. Nadat de heer Hunt door een gedeelte der vergadering was toegejuicht en een ander teekenen van afkeuring had gegeven, uitte de heer Galton eene meer gunstige opinie over den neger en wees op het onderscheid hetwelk men tusschen de verschillende onder-verdeelingen van het neger ras moest maken. Hierop kwam de heer Craft, een kleurling, die uit Ame rika in Engeland een toerhigtsoord had gevonden, aan het woord. Zijne redevoering luidde ongeveer aldus: „Hoewel ik geen volbloed afrikaan ben, geloof ik toch genoeg neger te wezen om hier eenige opmerkingen te maken. Onder de lezing van dr. Hunt kwam mij de fabel in de gedachte van den man, die eene schilderij had gemaakt, waarop men een man al worstelende een leeuw zag over winnen en daaruit nu bet bewijs ontleende dat de mensch meer kracht bezat dan deleeuw. Wat den oorsprong van den neger aangaat, geloof ik dat blanken en zwarten eene zelfde oorsprong hebben. Vele geleerden nemen echter deze hypothese uiet aan. Doet men echter de oorsprong van het inenschelijk geslacht opklimmen tot Adam, dan hebben de blanken evenmin regt om hem ais hun algeraeenen vader te beschouwen als de zwarten, want met het oog op /le hemel streek waaronder hij leefde, durf ik beweren dat hij koper kleurachtig moet geweest zijn, (gelach). Daar nu de afrika nen zwart, de bewoners van noordelijk Europa blank en de natiën van zuidelijk Europa bruin zijn, raag men aannemen dat het klimaat de tnenschen wit of zwart doet zijn. (Teeke nen van goedkeuring.) „Men heeft ook de dikte van de hersenpan des negers tot i staving van zijne bewering aangevoerd. Die dikte is echter 1 wijssel/jk door de Voorzienigheid verordend om de herse nen des negers tegen de brandende hitte der tropische gewesten te beveiligen. Had God niet een dikken hersen pan gegeven aan de negers, dan zouden hunne hersenen waarschijnlijk in den toestand verkeeren, waarin zich die van vele geleerden onzer dagen bevinden. (Gelach). Het gekroesd haar is evenmin een bewijs van inferioriteit maar dient tot bescherming tegen de zon. „Wat mij zeiven betreft, ben ik wel geen volbloed afri- kaun, maar ik kan aanvoeren dat mijne groetmoeder en mijn grootvader volkomen negers waren. Mijn grootvader was opperhoofd van een stam op de westkust van Afrika, en werd door de tronwelooze blanken, die zich waarschijn lijk ver boven hem verheven waanden, met geweid naar Amerika weggevoerd; aldaar werd ik geboren. Ik heb onlangs Afrika bezochten den koning van Dahomey gezien. Ik heb bemerkt dat er in Afrika groote verscheidenheid van ras bestaat. Zoo hebben de inwoners van Sierra-Leona zeer scherpe bijna joodsche trekken. Al wie de afrikanen van nabij kent, weet dat zij van het ontvangen onderwijs zeer wel partij weten te trekken. Men herinnert zich onder anderen het kleine negermeisje, hetwelk, door kapitein Forbes medegebragt, koninginVictoria eene opvoeding deed geven. Op lateren leeftijd heeft zij in beschaafde kringen verkeert en boezemde ieder belangstelling in door hare muzikale talenten; zij is onlangs te Lagos in het huwelijk getreden. „Nog eenige enkele opmerkingen. Toen Julius Caesar in Engeland kwam verklaarde hij dat de inboorlingen aldaar zoo verschrikkelijk dom waren, dat tnen hen zelfs niet als slaven kon gebruiken. (Gelach.) Er is veel tijd noodig ge weest om van de engelschen te maken,hetgeen zij thans zijn. Is het dan te verwonderen dat de intellektuele ontwikke ling der negers langzaam gaat Het is echter bewezen dat zij bij gunstige omstandigheden nelle v/vderingen maken» „Men zegt nog dat de neger niet regt op gaatmaar men neemt ditzelfde waarbij landbouwers, die steeds inblik kende houding het land bewerken, Haïti bewijst overigens dat de neger in onafhankelijkheid kan leven en zich daarin handhaven; men kan hem ook niet juist beoordeelen alamen hem slechts gade slaat in den ongelukkigen toestand, waarin hij in Amerika met geweld wordt gehouden. Ik betreur het dat mannen van wetenschap hun tijd verbeuzelen met het bespreken eener kwestie, welke der humaniteit toch niettot voordeel is. Met alle eerbiediginghunner gevoelens meen ik met Cooper te mogen aannemendat gekroesde haren en zwarte gelaatskleur geen invloed hebben op natuurlijke reg- ten dat de kleur der huid kan verschillen maar dat ziel en gemoed bij zwarten zoowel als blanken dezelfde zijn.'"' Aan deze redevoering viel eene daverende toejuiching ten deel. Frankrijk. De Moniteur bevat het rapport van den heer Duvuy, minister van openbaar onderwijs. Hoewel dit in het alge meen weinig belangrijks oplevert, trok echter het volgende gedeelte daarvan onze aandacht. „Een niet minder treurig schouwspel levert de jeugdige onderwijzer op, die pas de normaalschool verlaten heeft en slechts zijne benoeming en zijn goeden wil bezit. Bij den aanvang zijner betrekking, moet hij zich van meubelen voorzien, welke hij in de meeste gevallen slechts door het leenen van geld kan verkrijgen en waardoor hij derhalve reeds dadelijk in de handen van schuldeischevs valt. Bij zijne eerste schrede in het maatschappelijk leven geraakt hij dus reeds dadelijk op een gevaarlijk pad, terwijl de schuld, welke hij door de noodzakelijkheid gedwongen moest aangaan, nog zeer lang, voor eeuigen zelfs gedurende hetgeheele leven, op hunne carrière blijft drukken. „De staal, sire, zou veel toebrengen tot de waardigheid en ter zelfiler tijd tot het welzijn van ouderwijzers en onder wijzeressen, indien hij met geringe kosten eenigzinsin dezen nederigen kring te werk ging gelijk hij dit iu andere kringen voor hooge staatsambtenaren doet, die noodzakelijk een kostbaar en schitterend huisraad moeten bezitten. „Om in elke plaats het voor den persoon des onderwij- 2ers noodzakelijk huisraad te verkrijgen, zou bet voldoende zijn om aan de gemeenten, welke van de regering subsidie vragen om een schoolgebouw te koopen, te doen bouwen of herstellen, tie verpligting op te leggen eene som van 300 franken bij te dragen tot aankoop voor het huisraad, waar van zij zelve eigeuaars zouden blijven, terwijl de staat ins gelijks 300 franken daartoe zou afstaan. „De gemeenten en de staat zouden op de zelfde wijze te werk kunnen gaan ten aanzien van den jeugdigen onder wijzer, die bij het verlaten der normaalschool zijne eerste betrekking aanvaart. Mogt het noodig zijn dan zou bet departement degemeente-financien daarin bijstaan. Op deze Wijze zouden derhalve alle gemeenten binnen weinige jaren voorzien zijn van het noodzakelijk huisraad ten gebrttike harer ouderwijzers." Bij keizerlijk dekreet zijn dienovereenkomstig bepalin gen gemaakt. Het dagblad La nation meent dat de fransche regering in de Aunis-kwestie eene beslissing heeft genomen volgens welke de italiaansche regering ongegrond is verklaard in haar verzoek tot uitlevering der roovers, die zich op dat vaartuig bevonden. Die uitlevering zal derhalve volgens dit blad geen plaats hebben. Een berigt uit Turijn beweert echter het tegendeel en is veel geloofwaardiger. De Moniteur berigt dat keizer Napoleon een brief heeft ontvangen van de koningin vén Madagaskar, waarbij hern van hare troonsbestijging wordtHcennisgegeven. Het officieel dagblad meldt vporfcsjdat aat£Üen ambassa deur bij het russische hof, den hertog vau$iontebello, een verlof is verleend van twee maatjd'en opa-in Frankrijk te komen doorbrengen. V'i

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1863 | | pagina 3