I 1
Thermometer-stand.
22 junij *s av. 11 u. HO gr.
23 's morg. 7u. 65 'smidd. 1 u. 72 's av. 11 u. 64 gr.
24 's in org. 7 u, 68 's midd. 1 u. 83 gr.
Meteorologische waarnemingen,
gedaan op's rijks werf te Vlissingen, des middags 12 ure.
junij 1863.
Aanmerkingen.
bo
1
1.3 bew buij heij. held
0.0 bewolkt heijig.
0.0 bew. heij. regen.
5 0 ligt bew. regen
2.5 ligt bew. heij. reg
0.6 bewolkt en regen.
0.2 ligt bew. heijig.
Staten generaal.
EERSTE KAMER.
In de maandag gehouden zitting zijn de volgende wets
ontwerpen achtereenvolgens tnet algemeene stemmen aan
genomen I. tot vaststelling van uitgaven wegens verstrek
kingen door het departement van marine, dienst I860;
2. tot opheffing van het fonds vermeld in art. 57 der wet
van 13 junij 1857 (Staatsblad no. 87) (jagt en visscherij)
3. tot onteigening van perceelen voor de verbetering van
den toestand van Enschedé; 4. tot onteigening van percee
len ten behoeve van den spoorweg van Boxtel naar Hel
mond, en 5. tot naturalisatie van A. H.Schlüteren7anderen.
Door den voorzitter is medegedeeld dat door de afdee-
lingen rapporteurs zijn benoemd over de verschillende wets
ontwerpen.
Tegen donderdag aanstaande zijn de volgende wetsont
werpen aan de orde gesteld 1. tot verhooging van hoofd
stuk VI der staatsbegrooting voor 1863 (pantsering van
schepen)2. tot nadere regeling van het tijdstip waarop de
nieuwe regterlijke indeeling in werking zal treden3. tot
§Oedkeuring van ecnige artikelen der overeenkomst met
panje lot wering van den nadruk4. tot vereeniging der
gemeenten Haarlemmerliede enz.5. tot naturalisatie van
6 personen; 6. tot vaststelling van verstrekkingen door het
departement van oorlog, dienst 1863, en 7. tot verhooging
van hoofdstuk V der staatsbegrooting voor 1863. Hierna
zal worden beraadslaagd over de begrooting der huishou
delijke aangelege. heden van de kamer voor 1864.
Nadat de heer iruly verslag ha/1 uitgebragt op het adres
van A. van Rijckevorssel en 103 andere handelshuizen te
Rotterdam, ten gunste van de aanneming der begrooting
van het departement van koloniën, is de kamer uiteenge
gaan.
TWEEDE KAMER.
In de zitting van maandag is de beraadslaging aangevan
gen over het wetsontwerp houdendegoedkeuring van eenige
artikelen der koncessie tot het aanleggen van een spoor
weg van Samarang over Soerakarta naar Djokjokarta.
Drie sprekers verklaarden zich tegen de wet. Amvanke-
lijk bestond er weinig lust om het woord op te vatten, doch
de heer van Goltstein kwam de kamer uit de verlegenheid
redden en opperde het bezwaar, dat geene genoegzame
mededeelingen en bescheiden voor de thans gewijzigde rig-
ting waren overgelegd. Hij zou dus tegen de wet stemmen,
als hem niet meer licht werd verstrekt, hoezeer hij niet
tegen den aanleg van spoorwegen op Java gestemd was.
De heer Wintgens hield eene hartroerende rede, waarin
hij met het oog op art. 56 van het regerings reglement,
dat volstrekt nier aan de orde was, al de gevolgen schetste
van de rigting, die thans aan het bestuur is; hj hield a
propos van de spoorwegen op Java, eene tisulippica tegen
een liberaal koloniaal regeringsstelsel. De konc^ssie
was niet behoorlijk onderzocht; tusschen den goever-
ncuv-generaal en den heer Stieltjes bestond animositeit; de
inzigten van eerstgenoemde werden ter zijde gesteld, of
schoon hij, een zoo bekwaam man, eene speciale zending te
vervullen had. Bij de memorie van toelichting had men dit
verschil verbloemd. Velestukken waren geheim overgelegd
spreker geloofde niet, dat er vergissing bestond in de datums
der rapporten. Er was geen vast beli :er van Indië, want de
minister had in een paar dagen tijds de rigting gewijzigd.
Spreker kon geen vrede hebben met de verstrekte inlichtin
gen, want hij vertrouwde de regering niet. liet voorstel strekte
om de belangen van de partikuliere industrie te bevorderen
daarom was hier strijd tnet het publiek belang. Men mogt;
gel/1 geven om iets te doen in het belang van den konkur-
rent van het kuituurstelsel, het politiek belang eischte in de
eerste plaats de lijn Batavia Buitenzorg.
Deze rigting was gekozen om het kultuurstelsel uit zijne
naden te dringen. Als door een fatum gedreven, verblindt
door voorspoed, is de toestand hagchelijk in een land, waar
vereenigde partikuliere belangen door de pers,een petition
nement en de regering gesteund, krachtiger zijn dan het
algemeen belang. De heer Wintgens verklaarde tnet kracht
te willen strijden en dat smaad van de tegenpartij zijne
kroon zou wezen.
De heer van Nispen vanSevenaer was de derde bestrijder,
die zekerheid verlangde, dat de nieuw gekozen rigting uit
voerbaar was, maar die bovendien tegen deze wet politieke
bezwaren bad, omdat zij in het belang was van de partiku
liere industrie en bij aan den invloed van den G. G. toe
schreef, dat de raad van Indië sedert 1858 van meening
veranderd was, daar hij toen aan geene partikuliere maat
schappij koncessie wilde verleenen. Ook hij wenschte in de
eerste plaats eene lijn uitgaande van Batavia.
Eenige andere sprekers maakten hunne stem afhankelije 1
ran nadere inlichtingen. De heer Storm van 's Gravesandk
verklaarde geen tegenstander te zijn van spoorwegen in
Indië; hij had alleen bezwaren gehad tegen de wijze van
handelen. Spreker had toch ineer inlichtingen verlangd,
die hem thans in groote mate verstrekt waren. Een rapport
van den heer Stieltjes ontbrak, maar overigens was er eene
verwarring in de datums ontstaan. Spreker achtte de berg-
lijn de verkieselijkste deze lijn heeft echter ook eeniger-
mate het militair belang in hei oog gehouden. Intusschen
zijn thans de zelfde technische bezwaren aanwezig, want de
lijn van Tempoeran naar Ambarawa liep door het moeije-
lijkste terrein. Op grond daarvan voornamelijk betoogde
spreker jn het breede, dat de raming der kosten in 't alge
meen te laag was en verlangde hij daaromtrent inlichtingen.
De heer Heemskerk Az. vroeg insgelijksophelderingeven
als de heer van Loghem, omtrent de zekerheid, die de rege
ring kon geven, dat de zijtak uitvoerbaar was. en het indiseh
bestuur daarin geen bezwaar voor de uitvoering der wet zou
zien. Voorts verlangde de heer Heemskerk Az. meer inlich
tingen, omtrent de reden, waarom de aanvrage Banck ter
zijde was gesteld. De heer Gevers Deynoot verklaarde zich
een warm voorstander dezer wet. Hij schetste de behoefte aan
een verbeterd transportwezen op Java, en verlangde dat
men pogingen zou aanwenden tot verbetering van het paar
denras en invoering van ezels (vierbeenige, zeide spreker)
lama's en olifanten. Java had zeer groote hehoefte aan alles.
Hij beschouwde deze wet als een eersten stap om verder
te gaan en den ondernemingsgeest op te wekken. De heer
de Meester achtte nader onderzoek onnoodig, omdat de
regering genoeg inlichtingen had verschaft. Iedereen, ook de
heer St.eitjes, had op spoed aangedrongen. De neven bedoe
lingen, aan den heer Sloet toegeschreven, noemde hij verach
telijk, terwijl hij in de verandering der rigting een bewijs
zag dat de regering gemeen overleg wilde bevorderen.
Bij de gisteren voortgezette beraadslaging besprak de
heer Mijer drie punten, 1. de wijze van behandeling de
zer aangelegenheid op Java en hier te lande; 2. de fi
nanciële en staatkundige zijde van het vraagstuk en 3.
de houding der kamer tegenover de koncessie. Bij de
behandeling van het eerste punt toonde spreker aan, dat
het besluit van 1852 door de koncessionarissen niet was na
geleefd en dat /le handelwijze niet getuigt van overeenstem-
ming tusschen het indiseh bestuur en den goeverneur-gene-
raal. Ieder koncessionaris toch moet volgens het besluit op
zijne risiko onder toezigt van het goevemement een gede
tailleerd onderzoek instellen, alvorens aanvrage om kon
cessie te doen. Dit was hier niet geschied, want alle kosten
waren op rekening van het goevemement gebragt. Hij
miste ook overeenstemming tusschen den goeverneuv en
den raad van Indië. even als tusschen dien hoog geplaatsten
ambtenaar en den direkteuv der burgerlijke en openbare
werken. Ook wees hij op het verschil van gevoelen tus-
sche de heeren Stieltjes en Dixon en tusschen den eerste eu
den goev ernedr-generaal. Nu moge het waar zijn dat de
goeverneur-generaal gelijk had, mnar in ieder geval had de
zienswijze van den heer Stieltjes niet achterwege moe
ten gelaten zijn. Bij de besprekingen va» het tweede
punt wees spreker op het verschijnsel, dat de minister eerst
onvoorwaardelijk zijne adhaesieann de primitieve konces
sie van den goeverneur-generaal had geschonken, maar
later eene aanmerkelijke wijziging in de lijn had gebragt,
zonder den goeverneur-generaal daarop te hooren. Wat de
staatkundige zijde van het vraagstuk betrof, betoogde spre
ker, dat de grootste aandrang tot deze koncessie was uitge
gaan van de landhuurders in de Vorstenlanden, van han
delshuizen te Samarangen van hetBataviaasch Handelsblad.
Naar zijn gevoelen zou door dezen spoorweg het gezag niet
ondermijnd worden, maar eenheid van gezag ontstaan en
eene herhaling vatt den javaanschen oorlog voorkomen
worden. Hij wees er insgelijks op dat aandrang tot het ver
leenen van deze koncessie was uitgegaan van de vorsten
zelve». Bij de behandeling van de financiële zijde van het
vraagstuk, beweerde spreker, dat als de koncessionarissen
voortgingen te handelen zoo als lot dusverre was geschied,
men zich belangrijke opofferingen zou moeten getroosten,
Hij betwijfelde of, na het leggen dezer lijn, nog geneigdheid
zou bestaan voor zijtakken en verlengingen, en beweerde
dat men zich geen te groot denkbeeld moest vormen van
de uitbreiding der spoorwegen. Zijns inziens zouden de
streken, die er het meest behoefte aan hadden, het langst
van spoorwegen verstoken blijven. Met het oogop de wijze
waarop nu reeds was geanticipeerd op de koloniale baten
voor werken in Nederland, zou men niet meerdere rente
garantie verleenen.
Ten slotte behandeldespreker de vraag welke de houding
der kamer behoorde te zijn tegenover deze koncessie. Was
de primitieve lijn nog aan de orde, dan zou de kamer ze met
algemeene steramen, als in strijd met alle belangen, moeten
vewerpen. Door de wijziging echter daarin gebragt, is
spreker wel is waar in verwarring gebragt over hetspoorweg-
aanlegstelsel op Java, maar was men tevens in eene tweede
fase gekomen, en zou dus zijne stem afhankelijk zijn van
het antwoord der regering op de bedenkingen tegen het
wetsontwerp ingebragt en voornamelijk over de onbegrij
pelijke wending in de zienswijze des ministers.
De heer Groen vau Prinsterer hield eene uitvoerige rede,
waarbij hij deed uitkomendat de regering in deze
zaak niet met rijp beraad was te werk gegaan en dat(L
kamer daarom niet in de gelegenheid was geweest het vraage
stuk grondig te onderzoeken. Hij meende dat er veel voor
staatsspoorwegen op Java te zeggen viel en dat, in-.atrijd-.
met het gevoelen van den raad van Indië, die de lijn Bata-
via-Bandang het eerst wilde aanleggen, deze lijn gekozen
was om de partikuliere kultures te bevoordeelen. Hij be
weerde dat de veranderde rigting, op aandrang der kamer in
de lijn gebragt, een bewijs leverde van de zwakheid der
regering. Ten onregte was het gevoelen van den heer Stiel
tjes geheel ter zijde geschoven, en toch was door de wijzi
ging aan dat gevoelen toegegeven. Het gold hier niet eene
lijn, maar alle spoorwegen op Java. Eene onvoorwaardelijke
goedkeuring dezer koncessie zou zijns inziens het vraagstuk
der spoorwegen op het spel zetten. De kamer was n iet ge.
regtigd dit niet doordachte plan goed te keuren. Het moest
nog eerst naar Indië gezonden worden, en de kamer kon
geene beslissing nemen over eene zaak die nog niet rij p was.
Hij wil uitstel, maar zonder tijd verlies. Daarom zal spre-
ker, even als «lebeer van Höevell in 1851 met goed gevolg bij
het wetsontwerp op het regt van vereeniging en vergadering
deed, eene motie voorstellen strekkende om (le diskussie over
deze zaak te verdagen. Onverantwoordelijk toch zou hij het
vinden, nu reeds eene beslissing in deze zaak te nemen. Op
eene vraag des voorzitters of hij nu die motie voorstelde.
antwoordde de heer Groen van Prinsterer. dat hij de hoop
koesterde, dat de minister die motie zou overnemen. De
minister van koloniën verklaarde onmiddellijk, dat bij de
regering geen gedachte bestond uitstel te vragen of daartoe
te adviseren. De zaak was in staat van wijzen en de rege
ring wacht niets anders dan eene beslissing der kamer.
De heer Groen van Prinsterer stelde alsrtu zijne motie
voor, die bestreden werd door de heeren Storm van 's Gra-
vesande, Dullert en van der Linden. Zij toonden aan dat
de heer Groen van Prinsterer in zijn parlementaire loopbaan
telkens als het een groot praktisch vraagstuk gold, uitstel
verlangde. De heer Storm van 's Gravesande verklaarde
dat hij, die aanvankelijk meer inlichtingen had gevraagd,
overtuigd was, dat alle autoriteiten waren gehoord, en dat
de kamer het noodige licht had, voorzoo ver zij dat voor
eene beslissing nootlig had. Men zon niets winnen bij een
renvooi naar Indie, want de goeverneur-generaal had zijn
gevoelen, blijkens de stukken doen kennen de nieuwe rig
ting was niet geïmproviseerd de grootste teleurstelling zou
men in Indië opwekken. Kon de heer Groen van Prinsterer
niet oordeelen, zeide de heer van der Linden, het was zijne
schuld. De motie werd ondersteund d-or de heeren Wint
gens, Schimmelpenninck, van Goltstein en Mijer. Deze vier
sprekers verklaarden allen, nog het genoegzame licht te ont
beren om in eene zaak te beslissen, waarover de specialitei
ten verschilden. De minister van koloniën verzette zich te
gen de motie. Iedereen verlangde eene spoedige beslissing,
die Indië en de behoefieaan spoorwegen kende. De minister
had echter een nieuw onderzoek in zijn belang verlangd,
wanneer hij het oog niet had gehouden op den stand der
werkzaamheden der kamers. Er is geene sprake van eene
nieuwe lijn, want de minister toonde uit destukkea aan, dat
er steeds over dien zijtak van gedachten was gewisseld en
dat de goeverneur-generaal eene spoedige beslissing ver
langende, op de mogelijkheid van dergelijke wijziging van
de koncessie had gewezen, maar va» oordeel was geweest,
dat de onderhandelingen daarover met meer spoed in Eu
ropa konden worden gevoerd, omdat de koncessionarissen
hier te lande zijn. De beschuldiging dat de minister voor
barig en overijld had gehandeld was onverdiend. Hij
vond de koncessie, toen hij optrad, en r.adat de wet was
ingediend ontving hij eerst het algemeen rapport van den
heer Stieltjes. Reeds sedert lang was men jn onderhande
ling over den zijtak, waaromtrent verschillende deskundi
gen waren gehoord. De kamer kan thans oordeelen en
het ging te ver, na dat de minister alle stukken had over
gelegd, nog meer licht te eischen. Men kon alles uit de
stukken zien, als men ze maar las; wilde men meer, dan
werd deze kamer een kamer van twee en zeventigen in
plaats van de vroegere kamer der zeventienen. O er het
adres van den heer Stieltjes, wilde de minister alleen vragen
of het goed was, dat een ambtenaar, tot vaad-adviseuv be
noemd, den minister voorbij ging.
De motie werd, in stemming gebragt zijnde, met 46 tegen
17 stemmen verworpen.
Vóór stemden de heeren Begram, van Voortltuysen, van
Asch van Wijck, van Lijnden, Schimmelpenninck, Groen
van Prinsterer, van Foreest, van Heemstra, M/jer, Heems
kerk Az., van Goltstein, Lyeklama a Nyeholt, Hoekwater,
Kien, Taets van Amerongen, Hoffman en Wintgens.
De heer van Heukelom verdedigde daarna de wetsvoor-
dragt, en bestreed hierbij vooral den heer Wintgens, waarbij
hij deed uitkomen dat deze spoorweg niet gekozen was om
de goevernementskultureste benadee.'en dat de tegenwoor
dige rigting. in afwijking van vroegere, handelen in plaats
van uitstellen wilde dat bij het bestaan van het besluit van
1852 de zending van den heer Stieltjes nutteloos was en dat
deze spoorweg gunstigen invloed zou uitoefenen, zoowel op
ons gezag in Indië in het algemeen als op den toestand der
vorstenlanden in het bijzonder.
De verdere diskussie werd daarna verdaagd tot den vol
genden dag.
BUITEtfLAJXö.
Algemeen overwgt.
De rol welke Oostenrijk in de poolsche kwestie eerst
weifelend en thans vrij duidelijk op zich heeft genomen is
niet geheel onbelangrijk ter juiste kenschetsing van Europa's
oogenblikkelijken toestand. Oostenrijk toch speelt thans in
folio een rol, welken wij in duodecimo zoo menigmaal op
politiek tooneel van kleineren omvang en op liet maatschap
pelijk, tooneel naar waarde hebben kunnen schatten. Waar
twee personen of partijen tegenover elkander staan pleegt
het te geschieden dat een derde, waaraan eigenbelang in
blaast dat zij zich liefst geen van beiden ten vijand maken
moet, juist tusschen beide uitersten eene plaats, kiest, niet
bedenkende dat slechts wantrouwen aan eej -dergelijke
handelwijze ten deel valt en zij bij eene; iübarsting de
pijlen van beide uitersten te vreezen heeft.
Ziedaar het beeld van Oostenrijk in deze iiagen. Rusland
14|W.NW
15 W.t.N.
16 W NW
17|W.NW
18!W.t.N.
19 ;z. z\v. 1
SflN.t.W.
762 2
762.8
7597
759-8
754 0
755.9
14.8
16 8
16.0
16.1
16.8
16 8
17.6
0.71
0.77
0.82
0 85
0.82
0.76
0.71
CO1
9.16
11.06
11.20
11.68
11.76
10.96
.10.72