maatregel overgegaan om eenparig (als wij ons wel her
inneren zijn er 22) hun ontslag in te dienen. In dien toe
stand is de zaak nog altijd hangende."
t Men schrijft ons uit 's Gravenhage van 23 dezer:
„Men verzekert, dat zich bij het onderzoek van het defi
nitieve budget van koloniën in de nfdeelingen der eerste
kamer ongeveer twee derde der aanwezige leden ten gunste
van dat wetsontwerp verklaard hebben. Het zal aan argu
menten, om die verandering van zienswijze te regtvaardigen,
niet ontbreken, en het schijnt dat het betoog, dat deze wet
voor 1 julij tot stand moet komen en men dus wel tot de
aanneming, zij het ook in den zin van eene kredietwet, ge
noodzaakt is, daaronder eene der voornaamste zal zijn.
„Omtrent het wetsontwerp tot vei hooging van hoofdstuk
V der begroofing. waarop een post tot herstel van schade
aan de kalamiteuse polders in Zeeland voorkomt, heeft de
eerste kamer haar verslag uitgebragt. Eenige leden achtten
eene eindregeling van de zaak dier polders zeer noodzake
lijk. Zij dringen daarop bij den minister aan en achten het
oogenblik daarvoor gekomen, nu door de staten van Zeeland
een reglement op het beheer der polders is vastgesteld en de
waardering van de opbrengst der landen in de kalamiteuse
polders sedert het begin van maart jl. is afgeloopen.
„De onpartijdigheid gebiedt mij eene kleine rektifikatie
te maken op mijn brief van 21 dezer en te melden, dat de
heer Stieltjes in zijn adres niet regtstreeks aangedrongen
heeftop verwerping van de aanhangige spoorweg-koncessie
voor Java, maar het verzoek doet, dat de kamer de wets-
voordragt niet aanneme, dan na eerst zijne plannen, rap
porten en berekeningen onderzocht te hebben."
DeTwentschecourant zegtUit eene goede bron kunnen
wij mededeelen. dat de geprojekteerde lijn voor den spoor
weg Almelo-Salzbergen (Hannoversche afdeeling) door die
regering is goedgekeurd en dat eerstdaags aldaar met de
werkzaamheden een begin zal worden gemaakt.
Benoemingen en besluiten.
MiNiSTERiënE departementen. Eervol ontslag ver
leend met aanspraak op pensioen aan den heer J. Z. Mazel,
als sekretaris-gcneraal bij het ministerie van buitenlandsche
zaken, onder dankbetuiging voor de vele en goede diensten
door hem gedurende een lange reeks van jaren aan den lande
bewezen en in zijne plaats benoemd mr. A. Uyttenhooven,
referendaris bij het departement van financiën.
polderbesturen. Op verzoek eervol ontslag verleend
aan mr, K. Wagtho als dijkgraaf van de vrije polders onder
TholeU, van den polder Broek- en Rooland en van den
Duurloopolder (Zeeland.)
Benoemd tot beheerder van den de Loozepolder(Zeeland),
de heer A. Scheele-, tot gezworen bij den Nieuwen Kraai-
jertpolder (Zeeland), de heer L. Lucasse; en tot gezworen
bij den Willempolder (Zeeland), de heer J. Marcusse Az.
9Iarinc en leger.
Naar men verneemt zijn van de 41 jongelingen die
tegen den 16 junij jl. opgeroepen waren tor. eene plaatsing
bij liet instruktie bataljon 1 i jongelingen aangenomen en 5
afgekeurd wegens ongeschiktheid voor de dienst, terwijl de
overigen deeis hebben bedankten deels door bijzondere om
standigheden niet zijn opgekomen.
Eegtszaken.
Zoo als wij in de laatste editie van ons vorig nommer
mededeelden, is eergisteren voor het provinciaal geregtshof
in Zeeland de behandeling aangevangen der zaak van mr.
C. A. W. P. A, van Baerle, oud 39 jaren, geboren fe Coe-
vorden, wonende te Breda, advokaat. De beklaagde werd
door de arrondissements regtbank zijner woonplaats ver
oordeeld tot vijftien dagen eenzameopsluiting en eene geld-
boete van fS, ter zake van het moedwillig toebrengen van
slagen aan zijne wettige moeder, waaruit geene ziekte of
onbekwaamheid tot persoonlijken arbeid is ontstaan, na
reeds vroeger tot gevangenisstraf voor langer dan zes maan
den :xi eenzame opsluiting te zijn veroordeeld. De beklaagde,
die van dit vonnis in hooger beroep is gekomen, werd bij
arrest van het provinciaal geregtshof in Noord-Brabant van
alle regtsvervolging ontslagen. De prokureur-generaal bij
dat hof voorzag zich echter in kassatie, waaróp de hooge
raad bedoeld arrest vernietigde en de zaak naar het hof in
Zeeland verwees, o.n opliet bestaande hooger beroep op
nieuw te worden behandeld en afgedaan.
Nadat de raadsheer-rapporteur jhr. mr. C. de Jonge het
verslag had uitgebragt nam het getuigenverhoor een aan
vang,. waaraan de verdere zitting van dien dag alsmede die
van gisteren was gewijd. Twee en twintig getuigen zijn
onder eede en eene niet onder eede gehoon), zoo a charge
als a décharge. Wij deelen iu het kort de volgende bijzon
derheden mede, zonder daarbij echter op volledigheid aan
spraak te maken, vooreerst ter wille der beknoptheid en ten
andere omdat vele getuigen uiterst zacht spraken, zoo dat
hunne verklaringen niet altijd duidelijk verstaanbaar waren.
De feiten welke ten laste van den beklaagde worden ge-
bragt zijn dat hij zijne moeder mevrouw wed. van Baerle,
die krankzinnig is en thans in het geneeskundig gesticht
voor krankzinnigen te 's Ilertogenbosch wordt verpleegd,
tijdens zij te Breda met haar zoon en dochter woonde, heeft
mishandeld. D;e mishandeling moet hebben bestaan in
slaan, waartoe o. a. twee kleerkloppers zouden zijn gebe
zigd, liet bij <ie haren trekken en ïvntlslcnren, het vastbin
den met een ijzeren ketting aan den stoel, het doen aantrek
ken van een jas met lange mouwen welke even zoo werden
vastgebonden, het in den mond brengen van een paarden-
stang, liet opsluiten in eene bedstede, het niet behoorlijk
kleeden enz. De kleerklopper,; paardenstang, jas enz.
zijn als overtuigingsstukken overgelegd.
Dal de moeder des beklaagden krankzinnig was en meer
malen aanvallen van razernij had, in welken staat zij dan op
hare kinderen aanviel, zich zelve bezeerde en verschillende
voorwerpen op den grond wierp, is door vele getuigen ver
klaard slechts ééne getuige, die meermalen bij den be
klaagde in huis is geweest en diens moeder heeft gezien, heeft
ter teregtzitting verklaard dat zij niet wist dat de vrouw
krankzinnig was en dat zij haar ook niet heeft hooren schreeu
wen of brullen, zoo als andere getuigen hebben gehoord.
Wat de kleeding der lijderes betreft, verklaarden som
mige getuigen haar te hebben gezien blootshoofds met han
gende haren, slechts een hemd en omslagdoek aan hebbende
en op bloote voeten; anderen met een muts en hemd en
soins een rok en jakje; ééne geheel naakt, en één meteen
mutsen doek. alsuieJe kousen en schoenen aan; deze laat
ste getuige heeft het, zoo als de prokureur generaal te ken
nen gaf, alleen aan de nabijheid van zijn graf te danken dat
er niet een rekvvisitoir ter in hechtenisstelling als verdacht
van valsehe getuigenis tegen hem is genomen. De beklaagde
geeft voor dat zijne moeder niet gekleed wilde zijnen zich
de kleederen van het lijf trok, hetgeen door sommige getui
gen wordtbevestigd. Omtrent de voeding zijn geene bezwa
ren ingebragt: de beklaagde beroemt zich integendeel op
de uitgezochtste spijzen, welke hij zijne moeder immer toe
diende, die echter meermalen niet wilde eten welke pogin
gen daartoe ook werden aangewend.
Het verblijf van de zieke was meestal in de huiskamer,
waar ook de bezoekf-n werden ontvangen. Op last van het
hof is aanteekening geschied van de verklaring der niet be-
eedigde getuige, de zuster van den beklaagde, „dat de zieke
zich steeds in de huiskamer bevond en men veel mensehen
bij haar toeliet, in de hoop dat dit gunstig op haar toestand
werken zou." De zieke sliep in de zelfde kamer in eene bed
stede. waarvan de deuren bestonden uit ramen aan de bui
tenzijde met papier beplakt en later uit houten paneelen.
Volgens sommige getuigen waren deze voorzien van knip
pen tot afsluiting, terwijl anderen hieromtrent geene ver
klaring konden afleggen. De beklaagde zegt dat die deuren
op verzoek zijner moeder gesloten werden, daar zij liefst in
het donker lag; dit laatste wordt door enkele getuigen be
vestigd.
Volgens de verklaringen van vele getuigen is de beklaagde
driftig van aard; anderen weder noemen hem zachtaardig
en verklaren hem nooit driftig te hebben gezien. Ten aan
zien van zijne handelingen jegens zijne moeder zijn de ver
klaringen zeer uiteenloopend. De zuster van den beklaagde
verklaart dat zij en haar broeder met hunne moeder in j'inij
1S61 uit 's Hage naar Breda zijn vertrokken, op aanraden
van dokter Brouwer Starck, die den toestand der zieke als
ongeneeslijk beschouwde en verandering van lucht als een
mogelijk middel tot eenige verbetering aanried. Zij zelve
heeft hare brave ongelukkige moeder verpleegd totgroote
tevredenheid van deze en tot bewondering van anderen.
Na van die verzorging hoog te hebben opgegeven, verklaart
zij ilat het valsch en onwaar is dat de beklaagde zijne moe
der sloeg, vastbond of op andere wijzen mishandelde, De
aanwezige kleerkloppers werden alleen gebruikt om vertoo
ning te maken en har moeder, die soms razend was, vrees
aan te jagen een haar vertoonde vlek aan de punt van een
der riemen van een kleerklopper is geen bloedvlek, nimmer
is een paardenstang gebruikt enz Haar broeder heeft inte
gendeel altijd de meest mogelijke zachtzinnigheid aange
wend bij het bevelen zijner moeder om te doen wat voor
haar nuttig was. Eene vroegere dienstbode van den be
klaagde. ten opzigte van wier onzedelijk gedrag deze ver
schillende vragen voorstelt welke het hof bij herhaling heeft
geweigerd te doen, verklaarde daarentegen dat de beklaagde
zijne moeder dagelijks meer of minder hard sloeg, ook dan
zelfs als eene zachte behandeling volgens hare meening vol
doende zou zijn geweest om de zieke tot bedaren te bren
gen. Die meening steunde op ondervinding, daar zij zelve
haar vader, die vijf jaren krankzinnig is geweest, heeft op
gepast. Ook heeft zij gehoord dat de zuster van den be
klaagde eens tot hem zeide: „Karei, sla zoo hard niet."
Overigens verklaren sommige getuigen evenzeer te hebben
gezien dat de beklaagde zijne moeder meteen kleerklopper
sloeg en haar vastbond, en nier te hebben gezien dat de
paardenstang en jas werden gebruikt anders dan oin vrees
aan te jagen-, anderen zeggen dat «Ie stangen de jas wel
eens werden gebruikt en de eerste in de keuken soms door
haar, als dienstboden, is afgeschuurd. Sommigen hebben
I gezien dat. de beklaagde zijne moeder bij de haren hield als
1 zij woest was en wilde opstaan; anderen hebben alleen vrees
zien aanjagen door beweging te maken met. de bewuste voor
werpen. Enkele verklaarden dat zij de moeder in bedaarde
oogenbhkken de goede behandeling welke zij van hare 1
kinderen genoot hebben hooren roemen en dat zij zeiven ook
wel eens hebben gezegd dat de beklaagde zijne moeder goed
behandelde. Eene andere weder heeft de moeder hooren
klagen over de handelwijze haver kinderen, waarbij zij zich
de schuld gaf dat zij hen niet beter had groot gebragt.
Bij al deze zeer uiteenloopen.de en in het kort onmogelijk
1 volledig te resumeren verklaringen, heeft de beklaagde zijner-
zijds verschillende vragen aan liet hof ter beantwoording
I door de getuigen vooro-edragen. welke deels zijn gedaan en
anderdeels geweigerd werden, doch die alle destrekking
hadden om te doen uitkomen dat hij zijne moeder met de
meeste liefde en zorg heeft behandeld, gelijk een moeder
haar zuigeling; hij ontkent haar geslagen te hebbeneen
j alleen ter afwering, als zij hem aangreep, haar vrees te h b-
ben willen aanjagen door bedreigingen.
Verschillende vroegere dienstboden van den beklaagde
i verklaarden nimmer een geneesheer of heelmeester bij de
1 zieke te hebben gezien en ook nooit iets bij den apotheker
te hebben gehaald, eene verklaring waarvan aanteekening
is geschied. Eene dienstmeid echter herinnerde zich eens
een heelmeester ten huize van den beklaagde te hebben ge-
zien, doch zij heeft geene geneesmiddelen gehaald. Die
j heelmeester is mede ais getuige gehoord. Hij werd op 13
j april 1862 door den beklaagde over den toestand zijner
moeder geraadpleegd. Bij zijn bezoek vond hij eene 72-
jarige vrouw, zittende in een leuningstoel, met loshangende
haren, een hemd en jakje aan, en met bloote voeten. Die
vrouw was krankzinnig, grenzende aan razernij, waarom
hij eene plaatsing in een gesticht aanbeval. Hij heeft de
lijderes niet weder gezien vóór 12 augustus daaraanvol
gende, in welken tusschentijd geene merkbare verandering
in haar toestand was gekomen. Hij heeft haar daarop ook
naar het gesticht begeleid. Op eene vraag namens den be
klaagde gedaan, verklaart deze getuige nooit eenige mis
handeling te hebben bijgewoond en geen sporen er van te
hebben bemerkt,hoewel hij daarop niet bijzonder heeft gelet.
Betreffende den toestand der moeder van den beklaagde
in bet geneeskundig gesticht voor krankzinnigen te 's Her
togenbosch, waar zij sedert 12 september jl. wordt verpleegd,
zijn twee zusters van barmhartigheid uit dat gesticht ge
hoord. Mevrouw van Baerle is in groote mate krankzinnig,
doch men heeft gien sporen van watervrees of lichtschuw
heid bij haar opgemerkt. Alleen wanneer zij in bed is, ver
zoekt zij de gordijnen digt te doen, terwijl de kamer overi
gens volkomen voor het zonlicht toegankelijk is.De weerzin
voor kleedeven en reiniging is thans veel overwonnen en in
het algemeen is er eenige verbetering in haren toestand op te
merken, welke men mag toeschrijven aan de tegenwoordige
behandeling. Bij een bezoek van de kinderen der lijderes
werd deze razend en bedaarde eerst geheel na hun vertrek
do liefkozingen van den beklaagde werden van de zijde der
moeder niet beantwoord, terwijl zij nooit naar hare kinde
ren vraagt. De verdere toegang tot het gesticht is den be
klaagde en zijne zuster ontzegd. Op de daartoe strekkende
vragen.verklaren deze beide getuigen ook dat in het geslicht
zoo lang mogelijk met zachtheid wordt gehandeld. Als mid
delen tot overwinning van tegenstand worden voorts mou
wen, handschoenen en eindelijk het dwangbuis gebezigd,
daar de wetenschap sedert lang reeds alle harde maatregelen
heeft veroordeeld. Toen haar de paardenstang werd ver
toond verklaarden beiden daar nooit van gehoord te hebben
tot bedwang van een mensch. De beklaagde beweert in
het gesticht verschillende riemen, beugels en houten instru
menten te hebben gezien alsmede dat verschillende perso
nen waren vastgebonden. Dat vastbinden heeft, volgens
een der getuigen, echter alleen plaats als voorbehoedmiddel
bij sommige lijders tegen het vallen. Betreffende de lokali
teit van het gesticht, welke den beklaagde als onvoldoende is
voorgekomen, daar (ie voeten zijner moeder bij zijn bezoek
ijskoud waven, zal hij zich tot de regering wenden of heeft
dit reeds gedaan. De getuigen bevestigen het beweren van
den beklaagde dat hij voor kleederen ten behoeve zijner
moeder heeft gezorgd tijdens zij in het gesticht is.
Van verschillende getuigen heeft de beklaagde schrifte
lijke verklaringen weten te verkrijgen, welke ten processe
aanwezig zijn. dat hij zijne moeder met liefde en zorg heeft
behandeld. Ook zijne moeder heeft hare handteekening
onder verschillende verklaringen van gelijken aard gesteld,
en laatstelijk nog bij het bezoek in het gesticht, in tegen
woordigheid der zusters van barmhartigheid, haar naam op
een stuk geschreven, het schrift was echter niet regelmatig.
Niet alle schijnen echter te hebben geweien wat zij teeken
den en een der getuigen heeft bepaald verklaard alleen zijne
handteekening gezet te hebben oin van de lastige aanzoeken
van den beklaagde ontslagen te zijn. Volgens enkele getui
gen heeft de beklaagde ook pogingen aangewend om haar
ten nadeele van eene andere getuige en te zijner gunste ge
tuigenis te doen afleggen.
Eene schriftelijke gelegaliseerde verklaring van dr. Brou
wer Stark, te 'sHage, wordt voorgelezen, waaruit o. a. blijkt
dat die lieer de liefderijke behandeling van mr. van Baerle
jegens zijne moeder heeft gezien."
Herhaalde malen is den beklaagde vóór en tijdens het
getuigenverhoor door den voorzitter het zwijgen opgelegd,
terwijl ook de prokureur-generaal hem niet zelden een on
verbeterlijke noemde en hem dreigde te zullen doen weg
brengen indien hij niet zweeg. Ook der getuige me-
1 jufvr. van Baerle, (lie in den aan vang verschillende sprekers
j in de rede viel, werd meermalen bevolen te zwijgen. De
j beklaagde heeft het hof verzocht een getuige overeenkom-
I stig het wetboek van strafvordering in hechtenis te doen
stellen als een gevaarlijk mensch, ter zake van valsehe getui
genis, opgrond dat de getuige ter teregtzitting verklaarde
dat hij den beklaagde zijne moeder heeft zien slaan enz., en
dat hij tegen twee personen vroeger heeft verklaard niets
betreffende mevrouw van Baerle te weten. Het hof heeft
echter gedelibereerd en, in overeenstemming met de ziens
wijze van den prokureur generaal, beslist dat er geene ter
men tot inwilligging van het verzoek des beklaagden aan
wezig waren.
Heden is de behandeling der zaak ten einde gebragt. Het
openbaar ministerie heeft gerekvvireerd vernietiging van
het appèl en bevestiging van het vonnis des eersten regters,
met wijziging de* daarbij opgelegde straf in eene eenzame
opsluiting voorden tijd van ten hoogste één jaar, eene geld
boete van ten hoogste f 100 en in de kosten.
De beklaagde, die zelf zijne verdediging voordroeg, heeft
gekonkludeerd tot ontslag van alle regtsvcrvolging of sub
sidiair tot vrijspraak en schadeloosstelling voor gemaakte
kosten zoo in eersten aanleg als in hooger beroep.
De uitspraak is bepaald op woensdag I julij, des morgens
ten 11 ure.De bijzonderheden van deze zitting deelen
wij in ons volgend nommer mede.
Verkoopingera en aanJjesfGtïirigea.
Jl. maandag zijn te Aardenburg ten verkoop aangeboden
I. Een woonhuis en erve aldaar. Verkocht voor f 333,33.
II. Een dito, mede aldaar. Verkocht voor f310,III.
Twee andere woonhuizen, te zamen opgehouden voor f2600.
Gisteren is te Aardenburg aanbesteed het bouwen van
en gemeentehuis met toren, voor f 13,300. Daarvan is aan
nemer geworden de heer Bleijenberg,)van IJzendijke. De
goedkeuring door den raad is nog aangehouden.