MIDDELRURGSCHE
COURANT.
r 76.
Donderdag
I 863.
25 Junij.
Editie van woensdag avond 8 uie.
Middelburg 2i junij.
De gedeputeerde staten dezer provincie hebben in hunne
vergadering van 19 dezer vastgesteld de volgende lijst der
te behandelen zaken in de aanstaande zomervergadering der
provinciale staten, welke zal worden geopend dingsdag
avond 7 julij.
1. Het verslag van gedeputeerde staten omtrent den toe
stand der provincie over 1862.
2. Het koninklijk besluit van den 5 december 1S62, no.
61, houdende goedkeuring van de besluiten der staten van
den 7 november 1862, nos. 11 en 12, tot verkoop van puin
op den weg van Neuzen naar Axel, en tot wijziging der be
grooting van de enkel provinciale en huishoudelijke inkom
sten en uitgaven, voor 1862.
3. Het koninklijk besluit van den 13 fehruarij 1863 no.
51, houdende goedkeuring van de besluiten der staten van
den 8 november 1S62. nos. 5 en 8, tot het aangaan eener
geldleening van f525,000, en tot wijziging der begrooting
van de enkel provinciale en huishoudelijke inkomsten en
uitgaven, voor 1863.
4. Eene raededeeling door gedeputeerde staten, van Zr.
Ms. beschikking op het adres van den gemeenteraad van
Waterlandkerkje, om toepassing van art. 36 der wet op het
lager onderwijs, ter zake van de kosten van een te bouwen
nieuw schoollokaal met onderwijzerswoning aldaar.
5. Eene mededeeling van gedeputeerde staten, nopens
de overwijzing van schuld wegens het aan den kerkeraad
der hervormde gemeente te Ritthem toegekend renteloos
voorschot voor de beklinkering van den zandweg tusschen
Ritthem en Oost-Souburg.
6. Een gewijzigd ontwerp van gedeputeerde staten voor
een reglement van policie voor de polders in Zeeland.
7. Een voorstel van gedeputeerde staten betrekkelijk het
adres van den gemeenteraad van Bursselen om toepassing
van art. 36 der wet op het lager onderwijs, voor den bouw
van een nieuw schoollokaal met onderwijzerswoning in die
gemeente.
8. Een voorstel van gedeputeerde staten tot wijziging van
het tarief voor reis- en verblijfkosten der provinciale veeart
sen in Zeeland.
9. Een voorstel van gedeputeerde staten tot het verleenen
van eene gratifikatie ad f 150, aan den betaalmeester te
Middelburg, als vergoeding voor zijne werkzaamheden
voortvloeiende uit de provinciale geldleening van f525,000.
10. De verantwoording van gedeputeerde staten, wegens
de enkel provinciale en huishoudelijke inkomsten en uitga
ven. over 1861.
11. De begroocing der kosten van het provinciaal be
stuur, voor zoo veel het rijksbestuur is. voor 1864.
12. De begrooting der enkel provinciale en huishoude
lijke inkomsten eu uitgaven, voor 1861. met een voorstel
van gedeputeerde staten, betreffende de te heffen opcenten
op de grond- en personele belastingen ten behoeve der pro
vincie.
13. Een brief van burgemeester en wethouders van Mid
delburg, van den 15 junij 1863, ten geleide van een adres
van den raad dier gemeente, houdende verzoek dat de bij
besluit der staten van den 11 julij 1853, no. 5, aan de ge
neeskundige school aldaar, van wege de provincie verleende
toelage ad f 1500, toegekend voor tien jaren, wederom voor
een nieuw tijdvak van tien jaren moge worden verstrekt;
niet een daartoe betrekkelijk voorstel van gedeputeerde
staten.
14. Een adres van J. van den Heuvel gewezen steiger-
schuitschip per te Breskens, houdende verzoek om weder
met eene gratifikatie begunstigd te worden met een daartoe
betrekkelijk voorstel van gedeputeerde staten.
15. Een adres van J. de Putter c.s grondeigenaren en
landbouwers in het kanton Axel, houdende verzoek om
eene wijziging te bevorderen van art. 64 van het reglement
op de buurtwegen enz. ten aanzien van het ter rotting leg
gen van vlas in slooten langs de wegen.
16. Benoeming van een buitengewoon lid in het kollege
van gedeputeerde staten, volgens art. 89 der provinciale
wet.
Uit Vlissingen schrijft men ons heden
„De opmeting en afbakening voor het gedeelte Vlissin
gen—Goes van de staatsspoorwegen zal weldra worden
aangevangen.
v.Ik verneem dat aan den gemeenteraad alhier is ingezon
den een adres van ingezetenen, houdende bezwaren tegen
de afdamming van het Sloe en verzoek om de belangen der
gemeente in dezen onder de aandacht van den minister van
binnenlandsche zaken te brengen."
Als aanvulling van het in ons vorig nommer medege
deelde berigt betrekkelijk den brand te Arnemuiden verne
men wij nog het volgende
Ten 9 ure des morgens werd de brand ontdekt in den tim
mermanswinkel van A. Buijs, vroeger toebehoord hebbende
aan A. van Eenennaam. De werkplaats was ruim voorzien
van hout, verw, olie en teer, waardoor de vlammen zich
aan de belendende gebouwen van den veldwachter M. Gle-
rum en J. Bliek mededeelden. De timmermanswinkel en
het woonhuis van M Glerum zijn geheel een prooi der vlam
men geworden. liet huis van J. Bliek heeft veel geleden en
aan het stadhuis is eenige schade aangerigt. Ten drie ure
was men den brand meester.
Naar wij vernemen is de timmermanswinkel en het hirs
benevens de inboedel van M. filerum tegen brandschade
verzekerd.
Hetgeen in het verslag der tweede kamer omtrent het
wetsontwerp tot verhooging van hoofdstuk V der staatsbe-
grooting voorkomt betrekkelijk de uitwatering van het 4de
distrikt, luidt aldus
„Door verscheidene leden werd met nadruk opgekomen
tegen het denkbeeld om aan de hier ia aanmerking komende
polders in het voormalig fde distrikt van Zeeland, tot verbe
tering der uitwatering, een subsidie van f 206,000, over vier
jaren verdeeld, toe te kennen, zonder dat de provincie zelve
voor de te doene uitgaven iets bijdraagt. Het is een aange
nomen regel dat in dergelijke gevallen de kosten der werken
door het rijk, de provincie en de belanghebbende gemeen
ten en waterschappen of partikulieren, elk voor een derde
worden gedragen. Meermalenis het rijks-subsidie gewei
gerd, omdat de provincie het derde niet wilde bijdragen.
Men staat er op, dat zij voorga. Nog onlangs heeft de rege
ring zich tegen het toekennen van een rijks-subsidie tot op-
rigting van een stoomgemaal voor de afwatering van het
distrikt Kuilenburg verklaard, omdat de provincie geenerlei
deel der kosten op zich wilde nemen. De geldersche water
schappen, die door de overstrooming van 1861 zeer geleden
hadden, hebben op gelijken grond, niets voor het herstel
hunner dijken kunnen verwerven. Ook in Noord-Brabant
is tot nu toe van rijkswege niets gedaan tot vergoeding der
schade, door gebrekkige uitwatering geleden. Is het nu
goed en billijk, dat ten behoeve der grondbezitters in eenige
polders in het voormalig 4de distrikt van Zeeland een uit
zondering op den regel worde gemaakt, en dat terwijl die
belanghebbenden zeerwel in slaat te achten zijn zich zei ven
te helpen? Het geldt hier eene uitgestrektheid van 12000
bunders uitstekend goed land. De gezamenlijke kosten der
uitwateringswerken worden op f602,000 begroot. Indien
dus de belaughebbendeu uit eigen middelen geheel in de
behoefte voorzagen, zoudeu zij f 50 per bunder te betalen
hebben, wat de hoedanigheid van het land in aanmerking
genomen, zulk eene overgroote opoffering niet zijn zou.
„Op deze bedenkingen werd geantwoord, dat de weige
ring der provincie Zeeland om voor de verbetering der uit
watering bij te dragen met het door die provincie gevolgd
stelsel zaraenhangt. Zij subsidieert niet regtstreeks derge
lijke werken, maar verleent daarvoor toch zijdelings onder
steuning daar zij rentelooze voorschotten verstrekt en dus
percentsgewijze in de te doene uitgaven deelt. Bovendien
rust in dit geval zoo als in de memorie van toelichting wordt
betoogd, eene zedelijke verpligting op het goevernement
om tusschen beide te komen. De uitwatering der polders is
door onderscheidene regeringsmaatregelen van vroegeren
en Iateren tijd, zoo als de afsluiting van den Braakman, de
militaire inundatien van 1830 tot 1837 en de in der tijd aan
den generaal van Damuie verleende koneessie tot indijking
in slechten toestand gekomen. De staat heeft zelf de vruch
ten van dien nadeeligen toestand geplukt. Naar mate de
uitwatering der bestaande polders slechter werd, werd in
den Braakman en het Zwin meer land door aanslibbing aan
gewonnen en deze aangeslibde gronden, door den staat tot
hooge prijzen verkocht, hebben het domeinfonds helpen
stijven.
„Volgens sommigen waren nog andere beweegredenen
voor den gevraagden vijksonderstand aan te voeren. Bij de
koneessie tot indijking van den Dioraede-polder, in 1826
aan den generaal van Damuie verleend, is aan dien konces
sionaris uitdrukkelijk de verpligting opgelegd, om, in zoo
ver de indijking de uitwatering der achtergelegen polders
mogt belemmeren, daarin te helpen voorzien. Noch hij,
noch zijne erfgenamen hebben aan die verpligting voldaan.
Thans, nudestaat in het genot treedt der aanzienlijke in
komsten, uit de indijkingen van den generaal van Damine
voortvloeiende, bestaat voor hem een drangreden te meer,
om te helpen volvoeren wat vroegere koncessiouarissen on
gedaan hebben gelaten.
„Al liet men dit alles ter zijde, moest niet uit het oog wor
den verloren, dat de staat, volgens het gedane voorstel, niet
meer dan een derde der geheele som. voor de afwaterings
werken vereischt, dragen zou. Het moest hem onverschillig
zijn, of de overige belanghebbenden de twee andere derden
geheel bijdroegen, dan wel een deel daarvan uit de provin
ciale kas wierd verstrekt.
„Van de andere zijde stemde men dit laatste geenszins
toe. In het verleenen van een deel der benoodigde som door
de provincie lag een waarborg, niet slechts dat het werk dooi
de provinciale autoriteit nuttig wordt geacht, maar ook dat
die autoriteit van oordeel is, dat de onmiddellijk belangheb
benden niet in staat zijn het werk geheel voor hunne reke
ning te nemen. Die waarborg werd hier gemist, en tevens
afgeweken van een zeer nuttig beginsel. Het provinciaal
belang der werken was thans onbewezen. De voorstelling,
dat de staat voor werken van dezen aard altijd zou moeten
bijdragen, was voorts geheel onjuist. Dat J- was niet meer
dan een maximum. Sommige dezer leden zouden het nog
altijd wenschelijk rekenen, dat de staten van Zeeland, door
een geldelijk offer van hunne belangstelling in de zaak deden
blijken. De provincie zou zich bij v. met het der benoo
digde som kunnen belasten, terwijl het overige voor reke
ning van den staat bleef. Ware dit onmogelijk, zou het in
aanmerking moeten komen, om de aangevraagde som uit
's rijks schatkist over een grooter aantal jaren te venleelen.
Men zag niet in, waarom voor de groote werken in Gronin
gen het subsidie in twaalf jaarlijksche termijnen wordt ver
strekt, terwijl hier, waar de zaak van meer ondergeschikt
belang is, het subsidie in vier jaren zou zijn afbetaald.
„Ook op het gezegde over de zedelijke verpligting van
het goevernement tot het te hulp komen in de afwatering
der polders scheen vrij wat af te dingen. Uit hetgeen in de
memorie van toelichting voorkomt is af te leiden, dat de
verlanding van het Zwin, althans ten deele, het gevolg is
van natuurlijke oorzaken, die niet voor rekening van het
goevernement kunnen komen. De staat, beweert men, moet
verpligtingen vervullen, die de generaal van Darame of
zijne erfgenamen onvervuld hebben gelaten. Maar is de
staat reeds in het onbelemmerd bezit der door die koncessi
ouarissen ingedijkte gronden? Er wordt daarover immers
nog altijd eeu regtsgeding gevoerd Men wenschte omtrent
den stand van dat regtsgeding te worden ingelicht, en tevens
iets te vernemen omtrent het gerucht, dat het domeinbe-
stuur voornemens zijn zou de door de genoemde koncessio
narissen ingedijkte gronden te verkoopen vóór in het regts
geding eene beslissing gevallen was, zoo dat die gronden als
't ware bij den verkoop met dat regtsgeding bezwaard zou
den zijn. Zulk een voornemen scheen zoo vreemd en afkeu
renswaard, dat men aau het bestaan geen geloof zou hebben
geslagen, indien niet in eene der afdeelingen een belgisch
blad (L'irapartial de Bruges van 23 inei 1863) ware overge
legd, waarin eene aankondiging voorkomt van den direk-
teur der registratie en domeinen in Zeeland, volgens welke
in de maand julij aanstaande eene uitgestrektheid doraa-
niale schorren in het achterste gedeelte van den zeearm het
Zwin zou worden verkocht, met verpligting tot indijking.
Men vroeg, ia hoe ver deze verkoop met de koncessie van
Dainme in verband staat en wat er van deze zaak zij."
Eene depeche uit Batavia, van 14 mei, luidt: „Onze
troepen behaalden eene overwinning te Banjerpassing."
De Staatscourant van gisteren deelt den tekst mede van
de getroffen schikking tot wijziging van het in 1840 tusschen
Nederland en Frankrijk gesloten handelsverdrag.
Men schrijft ons uit 's Gravenhage van 22 junij
„Sinds eenige dagen liephier het gerucht, dat er met onze
stadscourant, het Dagblad van Zuidholland en's Graven
hage, welke, in weêrwil van hare half-officiële kleur,
bijzonder eigendom is, iets bijzonders op til was. Daar er
veel personen in betrokken moeten zijn, kon het geheim
niet zeer streng bewaard worden, en wat men daaromtrent
nu verneemt, komt op het volgende neder.
„Er moeten van wege dedirektie van het Nieuw dagblad
van 's Gravenhage, het bekende orgaan der reaktie. onder
handelingen zijn aangeknoopt met de eigenaren van het
Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhage, om dit laatste
blad over te nemen, hetgeen daardoor zou ophouden te be
staan, in wezen althans,want vermoedelijk zal het Nieuw dag
blad wel den vorm van het oude Dagblad aannemen. Men
noemt f250,000 als de som die voor den eigendom gevraagd
is, en voegt er bij, dat het verschil nog slechts over eeu be
trekkelijk onbeduidend sommetje loopt, zoo dat de zaak op
het puntstaat haar beslag te krijgen, daar de eigenaren niet
de minste bedenking schijnen te koesteren om hun gematigd
liberaal orgaan in reaktionaire handen over te leveren.
„Het slechte voorbeeld van Leiden, Ellekom, Doesburg
enz. heeft ook in deze stad navolging gevonden eu wij heb
ben thans het schouwspel van eene verdeeldheid in den
kerkeraad der hervormde gemeente, die, als naar gewoonte,
niet nalaten zal zich ook tot de gemeenteleden uit te strek
ken. Er is namelijk een geschil ontstaan tusschen de regen
ten en regentessen van het weeshuis dier gemeente over eene
kwestie van inwendige tucht. De regentessen hebben eene
klagt bij den kerkeraad ingediend, waarop de diakenen
beweerden dat die zaak tot de bevoegdheid van hun kollege
behoorde en dat zij alleen uitspraak in dit geschil hebben
te doen. Regentessen willen hier niet van hooren en natuur
lijk is nu in den kerkeraad deze voor en gene tegen. In de
afgeloopen week zijn er onophoudelijk kerkeraads-verga-
deringen gehouden en de diakenen zijn tot den krassen