Staten generaal.
TWEEDE KAMER.
Begrootin; van het departement van Koloniën.
De diskussiën zijn vrijdag op scherpen toon voortgezet. De
heer van Lijnden, die het eerst sprak, gaf daartoe vooral
aanleiding, doordien hij de redevoering van den minister
hartstogtelijk noemde, gepaard aan slimheid en handigheid,
terwijl hij het konstituiionele punt had weggecijferd. De
minister deed even als zijn ambtgenoot van buitenlandsche
zaken, dit is, met stilzwijgen de kardinale punten ter zijde
laten. De minister had eene afleiding gezocht door het
spreken over het landelijk stelselmaar de hoofdkwestie
was de uitlegging van art. 56 van het R. R. De uitval des
ministers tegen de heeren van den Bosch en Baud was onge
past. Dit laatste beweerde ook de heer van Goltstein, die
den minister op nieuw op het terrein der algemeenheden
trachtte te brengen. De minister moest, volgens dien spre
ker, zijn stelsel uiteenzetten, want dat kende men niet en
men vreesde dat het kultuurstelsel door proefnemingen
zou bezwijken.
De heer Dullert mengde zich daarop in het debat en be
toogde uit de stukken van de eerste kamer, dat die verga
dering wantrouwen had gesteld in den vorigen minister van
koloniën, maar dat het liberaal regeringstelsel niet was ver
oordeeld. Eerst moest het kabinet versterkt zijn, wilde men
tot eene beslissing komen werd de begrootiug ten tweede
male verworpen, dan was de tijd daarom af te treden of
om tot ontbinding van eene of beide kamers over te gaan.
De heer van Voorthuijsen beweerde dat uit de stukken
der eerste kamer bleek, dat de heer Dullert zich eene illusie
vormde.
De heer van Heukelom besprak daarop de redevoeringen
der oppositie. Die van den heer van Lijnden verdiende
geen antwoord. Het was tijd het terrein van algemeenheden
te verlaten; de kwestie van beginselen van bestuur in Indië
is de hoofdvraag en niet alleen het kuituurstelsel. Spreken
over vrijen arbeid brengt geen stap verder. De kouserva-
tieve partij beweert nu dac het batig slot niet op den voor
grond staat, maar zij heeft altijd om de millioenen het stelsel
verdedigd; de heer Baud betoogde altijd dat de nood van
het moederland het behoud van al het bestaande eischte.
Het walgt spreker wanneer men van die zijde van liefde voor
den javaan spreekt. Een gedeelte van die partij verloochent
nu den heer Baud. Het groot denkbeeld van den heer
Wintgens toch was te heerschen zoo als de kompagnie deed.
De heer Mijer verdedigde even als de heer Baud het gezag
der inlandsche hoofden, maar spreker betoogde dat, wilde
men den javaan tegen knevelarij beschermen en de mis
bruiken van het kultuurstelsel weren, kadastrale opme
ting en hoofdelijke omslag noodig waren, evenzeer als over
eenkomsten met de individuën, opdat men eenmaal tot
individuëel landbezit zou komen. Het verbond tusschen
den heer Groen van Prinsterer en de konservatieven, die
zoo uiteenloopende beginselen voorstonden, kan alleen ge
sloten worden door opoffering van beginselen. Spreker be
toogde eindelijk, dat de heer Groen van Prinsterer geene
middelen ontzag om het ministerie omver te werpen en wees
daartoe op de diskussiën van den jongsten tijd.
De heer de Brauw beantwoordde deze sprekers. Men wil
dat de konservatieven hun stelsel preciseren, maar dit werkt
sedert 30 jaren op Java en hij had van den minister ver
langd dat hij in algeineene trekken had aangetoond
welk zijn regeringsbeleid zou zijn. Spreker had den minis
ter gisteren in al de détails niet kunnen volgen. Hij trad
vervolgens in beschouwingen over het nut en het wezen
eener konservatieve partij. De minister had gisteren het
verbond tusschen de konservatieven en anti-revolutionairen
aangevallendie rede was violent en spreker gaf den minis
ter den raad niet op die wijze te debatteren. De minister
had de oppositie gewaarschuwd door dergelijke diskussiën
het gezag niet te ondermijnen, maar de heer Baud had zich
juist sedert jaren verzet tegen de wijze waarop de liberalen
het indisch bestuur bestreden. Spreker wilde niet het stelsel
der kompagnie, doch men moest zorgen, dat de partikuliere
industrie niet zou schaden aan het kultuurstelsel, maar
vooral dat het belang van den inlander goed werd behar
tigd omdat de partikulier zijn eigen belang zou stellen bo
ven dat van het algemeen.
Vervolgens nam de heer Groen van Prinsterer voor de
derde maal het woord. Hij verklaarde dat de wijze, waarop
de minister hem bestreden had, hem noopte vóór de begroo-
ting te stemmen, want de minister had spreker verweten, dat
hij slechts naar een middel zocht om hem te bestrijden. Hij
betoonde zich zeer gevoelig over hetgeen de minister had
wezegd, omdat het niet van een lui tier kamer, maar van den
minister kwam. Hij bestreed den heer Dullert. en antwoord
de den heer van Heukelom, dat hij Java niet wilde admini
streren, zoo als de Indische kompagnie dit deed, want hij had
gisteren de voorwaarden doen kennen, waarop hij een hond
met de konservatieven sloot.
De heer van der Linden antwoordde daarop, dat men door
zich te blijven bewegen op het terrein der algemeenheden
slechts holle klanken in het midden bragt. De heer Groen
van Prinsterer wilde geene inmenging van de kamers op
koloniaal gebied en hij wilde niet in details treden; maar
hij bestreed toch de rigting van den minister en nu vroeg
spreker hoe dit mogelijk was zonder de bijzonderheden te
kennen. Zoo zegt men ook geene westersi he begrippen op
oostersche toestanden geënt. Maar waren dan evangelisatie
en bescherming van den javaan tegen willekeur van zijne
hoofden geene westersche begrippen. Spreker kon de voor
waarden onderschrijven, die de heer Groen van Prinsterer
oesteld had voor zijn rerbond met de konservatieven. Maar
de vraag was, hoe men het doel zou bereiken en het behoud
der voordeelen van het kultuurstelsel, christendom, ontwik
keling en partikuliere vrijheid bevorderen; dat moest de
heer Groen ran Prinsterer nader aantoonen. Ten slotte be- J
toogde spreker dat de heer Wintgens de handelingen der
kompagnie verdedigende, over de raolukken had gesproken
op eene wijze die bewees dat hij de geschiedenis
niet kende. Hiertegen kwam de heer Wintgens op met het
betoog, dat de vorige spreker zijne denkbeelden verkeerd
hail voorgesteld.
De verdere diskussie is tot den volgenden dag verdaagd.
De heer van Bosse bragt in deze zitting nog rapport uit
over de stukken betrekkelijk de opium-pacht in Indië, die
aan de kamer waren overgelegd.
Zaturdag voerden de meeste sprekers voor de tweede of
derde maal het woord. De heer Schimraelpenninck van der
Oije toonde aan dat het stelsel der konservatieve partij be
kend was; zij wilde verbeteringen maar steunende op het
bestaande stelsel en daarom geen individueel grondbezit,
geene opheffing van het dessabestuur, geene onbeperkte
uitbreiding van het europesehe element, geene opoffe
ring van de goevernementsteelt en verplaatsing der markt
van produkten. Spreker achtte het verwijt ongegrond,
dat de minister handig te werk ging; hij meende hem
te moeten bestrijden op giond van zijn stelsel. De heer
Mijer bestreed de rede van den heer van lleukelom. Hij
wees op eenige maatregelen onder zijn bestuur genomen,
om aan te toonen dat hij verbeteringen wilde. Ook de heer
Baud wilde die. Spreker was niet tegen kadastrale opmeting,
maar hij wilde geen hoofdelijken omslag, omdat hij het
dessabestuur onveranderd wilde laten. Het stelsel van den
minister was de beginselen van het regeringsreglement krach
teloos maken. Hierop antwoordde de heer van Heukelom,
dat zoo de heer Mijer kleine verbeteringen had aangebragt,
het stelsel onveranderd was gebleven. Hij betoogde voorts
dat het dorpsbestuur tevuggebragt ir.oest worden tot hetgeen
het was, terwijl het nu ec-ne bron van knoeijerij en kueve-
larij was geworden in verband met het kultuurstelsel.
De heer de Meester bestreed de beweringen van den heer
Wintgens en betoogde op grond van het werk van den heer
Engels „Over de geschiedenis der belastingen," dat die heer
het karakter van de verdeeling der markegronden onjuist
had voorgesteld. Spreker hoopte voor Java veel goeds van
het stelsel van den minister.
De minister van koloniën voerde daarna nog in den
breede het woord. Hij verzette zich tegen de censuur die de
heeren de Brauw en Groen van Prinsterer over den vorm
zijner rede hadden uitgesproken. Werd hij zoo aangevallen,
hij zou zich zoo verdedigen, even als in België en Engeland
geschiedde. Beweerde men dat partikulieren en ambtenareu
slechts eigenbelang voor oogen hielden, dan protesteerde
de minister daartegen en verklaarde dat een nederlandsch
ambtenaar was een ongekend voorbeeld van integriteit en
probiteit. De minister herhaalde voorts dat dergelijke dis
kussiën een nadeeligen weerklank in Indië moesten vinden;
dat het onnoodig was telkens te konstateren waarin het
verschil met zijne voorgangers bestond. Door het besluit van
1838 te vervangen door dat van 1819 wordt geen nieuw
stelsel ingevoerd, maar slechts een kwaad gestuitwant
allen zijn het daarin eens dat kontrakten met de oud
sten en hoofden der dessas een kwaad zijn. Door der
gelijke regeling wordt dan ook niet geanticipeerd op de
eventuele kultuurwet. De minister verklaarde overigens
dat hij een voorstander was van wettelijke regeling, inaar
dat hij zich nu niet reeds wilde verbinden om alles wat de
landrente betrof bij de wet te regelen. De minister ont
kende voorts dat hij eene omwenteling wilde volbrengen in
den toestand van het tegenwoordig dessabestuurhij ge
loofde in tegendeel dat zij die dit wilden vvijzigen.de grootste
sloopers van ons gezag in Indië zouden mogen genoemd
worden. De minister wil slechts restauratie van hetgeen
dat bestuur vroeger was en wegneming der daaraan
verbonden gebreken. De minister bedoelt met zijn plan
over de kadastrale opmeting niets anders dan de bevolking
te laten betalen, wat billijk en regtvaardig is. Tenslotte
verklaarde de minister dat naar zijne meening Indië en
Nederland een geheel vormden, en dat daarom Indië regt
had om door even billijke wetten geregeerd te worden als
Nederland.
De heer de Brauw zeide dat hij volstrekt niet beweerd
had dat de indische ambtenaar meer zijn eigen belangden
het algemeen voor oogen zou houden. De heer Mijer her
haalde dat zoo de minister voortging op den weg, dien hij
betieden had, de bepaling van het R. R. krachteloos zou
worden gemaakt; men inoest geen greep doen in de attri
buten der dessahoofden, en de minister moest begrijpen,
dat de laatste alinea van art. 56 R. R. sprak van kontrukten
met gemeenten en personen, zoo dat het niet aanging de
overeenkomsten met de hoofden der dessas te doen verval
len en alleen van individuen te gewagen.
De minister van hinnenlandsche zaken zeide dat hij (loor
den heer Groen van Prinsterer daartoe geroepen, aan de
diskussie zou deelnemen. Ilij had echter een ander denk
beeld van het wezen eener parlementaire diskussie dan die
heer, want zijns inziens, moest de beraadslaging tot iets lei
den, maar moest men niet telkens in herhalingen vervallen.
Het debat moest zijn voorbereiding tot besluiten en hande
len. De minister disputeerde dan alleen gaarne, als hij met
degelijke argumenten werd bestreden. Gewagende van de be-
raadslagingover de interpellatie betrekkelijk Polen,verklaar
de de minister dat de motie van den heer Groen van Prin
sterer eene raiskenuing wus van ons nationaal karakter en
van de plaats die wij innemen. De heer van der Linden had
bij die gelegenheid gesproken van eene leelijke insinuatie. De
minister zeide daarvan dat zoo de heer Groen van Prinste
rer bedoeld had den koning in het debat te trekken, hij
tegen het hoofd van den staat een groot onregt had ge
pleegd. De minister betoogde wijders dat het kabinet rege
ling wilde van verschillende punten waaraan Indië behoefte
had, maar dat het terrein van algemeenheden verlaten
moest worden. Met betrekking tot de verhouding van dit
kabinet tot de eerste kamer zeide de minister dat daarover
hier niet getwist kon worden en dat de vraag van ontbin
dinggeheel aan den koningen het goevernement was»eble-
ven. De heer Groen van Prinsterer vroeg ten vierden male
het woord. De lieer Poortman verzette zich daartegen om
dat een einde aan liet debat moest komen. Met 3 5 tegen 28
stemmen werd echter aan den heer Groen van Prinsterer
vergunning verleend ten vierden male te spreken. Die heer
beweerde alsnu (J,at de kamer eene doorgaande kritiek en
censuur over (leshandelingen van een minister mag uit
oefenen dat de regering haar stelsel moe>t blootlegden dat
eene diskussie over koloniale aangelegenheden, zoo als de
minister van koloniën dat verlangde, de kamer tot een in
strument in de handen der regering zou maken. Hij gaf toe
dat er geen klove mogt bestaan tusschen den koning en het
ministerie, maar wanneer hij daarvan gewaagd hail bij de
interpellatie over Polen, bedoelde hij alleen dat dit moge
lijk kon zijn, wanneer een kabinet door de parlementaire
meerderheid aan de kroon was opgedrongen. Overigens
ontkende^hij het bestaan van de zoogenaamde union uion-
stre tusschen de anti-revolutionaire en konservatieve rig
ting, waarvan de ministeriële bladen gewag maken. De mi
nister van hinnenlandsche zaken zeide dat hij van zoodanig
verbond niet gesproken heeft, want dat hij weet dat die der
gelijk verbond met den heer Groen van Prinsterer aangin
gen. geene reden hadden om zich daarover te verblijden.
Die heer geeft echter aanleiding tot een scherp antwoord
en hij had dus geene reden zich daarover te beklagen. De
minister! had eene andere opvatting van oppositie dan de
heer Groen van Prinsterer; zijns inziens inoest die strek
ken, de gebreken van een goevernement te verbeteren. De
heer Groen van Prinsterer daarentegen zag een ideaal minis
ter en het beste lid der kamer in hem die de meeste redevoe
ringen hield. De minister moest zich echter alleen in het
debat mengen, waar dit noodig was, maar niet om afleiding
te verschaften.
De algemeene beraadslaging werd hierop gesloten, even
als die over paragraaf 1 (regeringsbeleid van het ministerie)
en de verdere diskussie verdaagd tot maandag aanstaande.
In deze zitting is nog ingekomen een wetsontwerp tot
verhooging van hoofdstuk IV A der staatsbegrooting voor
1863.
Memorie van beantwoording.
Regeling van de exploitatie der staatsspoorwegen
en bekrachtiging van sommige artikelen eener konoeisie
van exploitatie.
In antwoord op de leden die een wetenschappelijk betoog
in de memorie van toelichting hadden verlangd, tot regt-
vaardiging van de voorkeur die de regering aan de exploi
tatie door partikulieren schenkt, zegt de minister van hin
nenlandsche zaken dat hij, inet verscheidene andere leden,
oordeelde, dat, na al hetgeen reeds over dat onderwerp is
geschreven, als bewezen mogt worden aangenomen dat de
exploitatie door partikulieren de voorkeur verdient boven
die door den staat. De voorwaarden te doen kennen, gelijk
het verslag der kanier wilde, waarop elders de exploitatie
van staatsspoorwegen aan partikuliere maatschappijen is
toevertrouwd, was onmogelijk, omdat daarvan geene voor
beelden bestaan, wel dat de staat de exploitatie van par
tikuliere spoorwegen op zich heeft genomen, bijv. in België.
Uitgenomen in België en een gedeelte van Duitschland ex
ploiteert de staat nergens spoorwegen, doch zelfs in België
en Duitschland geschiedt de exploitatie van het grootste
aantal mijlen spoorweg door partikulieren.
Het beweren dat staatsexploitatie uit den aard der zaak
voordeeliger moet zijn dan overgifte aan partikulieren tegen
uitkeering aan den staat van een deel der winst, kan geene
reden zijn. zegt de minister, om tot staatsexploitatie over te
gaan. Men onderstelt dan, dat de zelfde winsten, door par
tikuliere bedrijvigheid te verkrijgen, ook door den exploi-
terenden staat zouden worden behaald maar deze onder
stelling strookt niet met hetgeen de ervaring op het gebied
der industrie heeft geleerd. Dikwerf zal het niet dan door
eene uiterst zuinige exploitatie, alleen door partikulier eigen
belang te verzekeren, mogelijk zijn nog voordeelen te beha
len daar waar staatsexploitatie óf geene veerdeelen óf ver
lies zou opleveren.
De voorwaarden op welke de exploitatie zal worden ge
gund wordt in het verslag der kamer opgemerkt zijn
in wetsontwerpen geformuleerd, zonder dat vooraf openbaar
aanbiedingen zijn gevraagd. De minister antwoordt, dat het
genoegzaam bekend was, dat er aanbiedingen konden ge
daan worden, gelijk zij dan ook van onderscheidene kanten
zijn gedaan. Al de spoorwegmaatschappijen hier te lande,
hadden vrijheid zich nan te melden. En met alleen met
maatschappijen, maar ook met partikulieren is onderhan
deld. Buiten de twee vereenigmgen echter, van welke de
regering in hare memorie van toelichting gesproken heeft,
deelt de minister mede, dat zich geene andere vereeniging
noch partikulier persoon heeft opgedaan, die, nadat de
hoofilvoorwaarden der konces<ie waren medegedeeld, de
onderhandelingen met de regering zoo ver heeft voortgezet,
dat er eenig resultaut te wachten was.
SNELPERSDRUKKERIJ VAN DE GEBROEDERS ABRAHAMS.