nemen, evenzeer dienstig ten opzigte vr.n eigen belang als van zijne internationale verhouding tot Rusland." Italië moest van prins Gortschakoff deze sarkastische taal hooren „Wat het verlangen ten opzigte van het koningrijk Polen betreft, zoo heeft de italiaansche regering zelve genoeg on dervinding gehad van politieke onlusten om niet te weten dat de revolutie aan de regeringen, wier roeping het is om een duurzamen vrede te grondvesten eene taak oplegt, welke des te moeijelijker is, naarmate zij van buiten telkens nieuwe krachten erlangt, voor de omverwerping der orde van zaken." Portugal werd aldus bejegend „De taak van Rusland is steeds moeijelijk ten gevolge der aanmoedigingen de aanhitsingen welke de verstoorders der openbare rust in Polen van buiten ontvangen. De keizer is echter onwrikbaar besloten om die taak te volbrengen en behoeft zijne inspiration daarbij nergens te putten dan in eigen hart en besef zijner pligten als soeverein." Zien wij nu hoe de depeche van prins Gortschakoff aan den russischen gezant bij het nederlandsche hof is ingerigt. Zij luidt „G eneraal' De lieer baron Gevers heeft mij merledeeling gedaan van de hierbij in afschrift gevoegde depeche van mijnheer van der Maesen, Het goeverneinent van Z. M. den koning der Nederlan den drukt daarin de overtuiging uit, dat de stappen die bij het keizerlijk kabinet gedaan zijn, ten aanzien van den tegen woord igen toestand van het koningrijk Polen, inge geven zijn door de belangstelling, die de voorspoed der Tegering van Z. M. den keizer moet inboezemen aan elk be vriend goevernement. Met deze gevoelens bezield meent het kabinet van den Haag, door zich daarbij aan te sluiten, een nieuw bewijs te geven van de goede betrekkingen, die tusschen beide hoven bestaf n. Wij willen niet onderzoeken of op het oogenblik dat de bijzondere zorg van onzen doorluchtigen meester zich wijdt aan de maatregelen, die Z. M. noodig acht voor het welzijn en den voorspoed zijner onderdanen, de wenschen, die hem te dier zake zijn medegedeeld, eenig praktisch nut hebben, en of zij niet van een aard zijn om onder de onruststokers van bet koningrijk Polen verwachtingen en droombeelden levendig te houden, die hinderlijk zijn aan liet spoedige herstel van de rust in dat land. Wij willen in de uitdrukking dier wenschen niets anders zien dan de goede bedoeling die ze ingeeft, en als zoodanig heeft het keizerlijk kabinet ze opgenomen in den zelfden geest, die ze heeft ingegeven. Uwe excellentie zal daarvan wel de verzekering willen geven aan mijnheer van der Maesen door hem de tegen woordige depeche voor te lezen." Mogt nu dit antwoord der russisehe regering werkelijk nog enkele weinigen bevreemd hebben, dan strekt dit ten bewijze dat Nederland door zijn geïsoleerd standpuntop het euro- peeschstaatstooneel zelfs reeds ten deele de eigenschap ver loren heeft om dergelijke diplomatieke stukken juist te beoordeelen en daaraan de oogenblikkelijke waarde toe te kennen, welke zij in waarheid bezittendan strekt dit ten bewijze dat het meer dan tijd is voor Nederland om einde lijk uit den engen cirkel te treden, binnen welken het zich in den laatsten tijd zoo angstvallig heeft bewogen. De Atnsterdamsche courant wijst zegevierend ophet voor beeld door Oldenburg gegeven, welke mogendheid zich voorzigtiglijk en „zoo verstandiglijk" van alle uitingen ten gunste van Polen heeft onthouden. Wij kunnen aan de Atnsterdamsche courant raededeelen dat. dit voorbeeld ook door eene andere duitsche mogendheid aan Nederland is gegeven, met name: Schwarzburg-Sondershausen De nieuw benoemde substituut-griffier bij het provinciaal geregtshof in Zeeland, mr. A. W. Hartman, zal morgen voormiddag ten 10 ure den eed afleggen en woensdag wor den geïnstalleerd. Door Z. M. den koning is den bij koninklijk besluit van 7 april 1.861, no. 67, ingestelden eerepenning voor gra tis vaccinatie van min vermogenden in het jaar 1862, toege kend aan de heeren J. E, Risseeuw te Middelburg. J. F. Deijer te Hontenisse, C. V. van Oosterwijk Stern te Aar denburg, A. Walraven te Hoek en E. C. van Rijssell te Poortvliet. Uit het voormalig 4e distrikt dezer provincie schrijft men ons: „Aan den Kruisweg tusschen de gemeenten A ar den burg, Sluis en Oostburg, had zaturdag eene talrijke bijeenkomst plaats van de aanzienlijkste landbouwers uit deze omstre ken, ten einde onderling te bespreken wat er ook van hunne zijde zou kunnen verrigt worden, tot behoud voor den inlandschen akkerbouw, zoo van de eerlang verkocht wor dende bedijkte gronden, als van den reeds aangekondigden verkoop in julij, in één perceel der onbedijkte zwinschor ren, alles behoord hebbende tot de koncessie van wijlen den generaal van Damme. „Juichte men algemeen het voornemen van het bestuur van 's rijks domeinen toe, om de bedijkte Diomede- en Aardenburgsche havenpolders in kleine en voor den inlan der koopbare perceelen in veiling te brengenvreemd en zeer raadselachtig scheen het evenwel een iegelijk toe dat ook niet aldus, na voorafgaande bedijking van rijkswege, met die onbedijkte zwingronden gehandeld werd, terwijl de gansche vergadering het betreurde dat de regering, in eene zoo onverklaarbare dwaling scheen te blijven verkeeren, welke niet anders dan tot onnoemelijk nadeel van rijk en gewest kon uitloopen. Juichte men niet minder toe, wat door anderen reeds zoo krachtig en onvermoeid bij hooge autoriteiten gedaan was, om die produktieve gronden niet aan de konkurrentie van Nederlands nijveren landbouw te onttrekken, de wakkere landbouwers begrepen tevens dat ook zij niet langer stil mogten blijven zitten, dat ook hunne noeste vlijt aanspraken mogt doen gelden, op datgene wat aan het rijk slechts ten deel gevallen was ten koste hunner vernietigde scheepvaart en uitwatering, en datzij hetspreek- woord in toepassing behoorden te brengen „geen boodschap zoo goed, als die de meester zelve doet," Naar 's Hage, naar Z. M. den koning die nu met ons en onze vruchtbare plek gronds bekendis; naar den zoo eerlijk als krachtig rege- renden minister, was de algemeene leus; daar moet de waar heid, ook uit onzen mond gehoord, eindelijk ons regt doen wedervaren. „Talrijke afgevaardigden (vijf aanzienlijke gemeenten vertegenwoordigende) werden daarop dadelijk benoemd, om, onder vrijlating van meerdere aansluiting, op aan staanden woensdag naar's Gravenhage te vertrekken en daar, waar het hun blijken zou te behooren, de zoo schadelijke wijze waarop men voor 's rijks schatkist voornemens is de onbedijkte schorren om te zetten, te gaan verkondigen en opregten eenezoo billijke mededinging voorden zeeuwschen landman aan te dringen." Uit Zuid-Beveland schrijft men ons onder dagteekt ning van 1 dezer Voor het maken der havendammen en buitenhaven aan den zuidelijken mond van het kanaal door dit eiland, dat, zoo als bekend is, op den 2 april 11. aanbesteed werd, was minste inschrijver de heer J. van Haaften, voor de som van f287.000. Deze aanbesteding is sedert geruimen tijd goed gekeurd; reeds waren twee schepen met materialen aange komen en gelost en was metde uitvoering een begin gemaakt. Dezer dagen echter is de aannemer door het ministerie van al zijne verpligtingen.dat werk betreffende, ontslagen, en zulks, zegt men en ik heb geen reden dit gezegde te be twijfelen opgrond van eene aanzienlijke misrekening ten nadeele des aannemers. Het werk is onmiddellijk daarop gestaakt en twee voor den wal liggende vaartuigen, die met rijshout voor dat werk geladen waren, hebben ten gevolge daan an het anker geligt, om ongelostte vertrekken. „Waarschijnlijk, en wij wenschen het innig, zal de Staats courant, door de aankondiging eener herbesteding, spoedig den onaangenamen indruk dezer tijding uitwisschen. Intus- schen is zij niet streelend voor de zoo dikwijls teleur gestelde hoop, die door de besteding en den aanvang dier werken bij velen helder, bij anderen flaauw weder begon te flikkeren. Geen wonder dat men hier. het wachten moede, naar krach tiger handelingen, naar uitvoering verlangt. „Aan de herbedijking van den tweeden engelschen pol der, onder Krabbendijke, zijn nagenoeg 400 man bezig. In de afgeloopen week is reeds het leggen der voorkade, die gedeeltelijk van den overgebleven dijk gemaakt is, voltooid. De dijk wordt meer binnenwaarts gelegd en zal, tengevolge van de opgedane ondervinding, steviger dan de vorige zijn. De uitvoering dier werkzaamheden geschiedt thans door de maatschappij zelve." Terwijl het aantal gevallen van angina diphteritica in deze provincie steeds vermindert, komen er hier en daar nog bij wijlen voor. Zoo vernemen wij dat zich deze keelziekte ook te Oud-Vossemeer heeft vertoond. Tot nog toe werd aldaar evenwel slechts één persoon aangetast. Uit Parijs wordt gemeld dat Z. K. H. de prins van Oranje aldaar is aangekomen. De financiële kommissie uit den gemeenteraad te Amster dam heeft afwijzend geadviseerd op de voordragt van bur gemeester en wethouders tot het aangaan eener stedelijke leening van 16 milfcben, waarvan 10 millioen moeten strek ken tot deelneming aan de inschrijving voor de atnsterdam sche kanaal-maatschappij. Als slotsom van haar onderzoek heeft de meerderheid der kommissie te kennen gegeven, „dat zij bezwaar ziet dat door de gemeente in eene industri ële onderneming worde deelgenomen, dat zij geene vrijheid vindt tnede te werken tot het opleggen van lasten op het tegenwoordig en toekomend geslacht der ingezetenen van die stad; lasten, die vooruit niet te berekenen zijn, omdat de begrooting in verband met de koncessie geen genoegza- men waarborg oplevert, en omdat er geene voldoende zeker heid bestaat, noch dat het werk voor de uitgetrokken som en binnen den bepaalden tijd kan worden uitgevoerd, noch dat de rijks bijdrage zal strekken tot 4£ pet. rente en af lossing." In de vorige week is in de nabijheid van Oldenzaal met de werkzaamheden der spoorwegmaatschappij een aanvang gemaakt. De nieuw benoemde internuntius van Z. H. den paus bij ons hof, mgr Louis de Oréglia de St. Stephano, en zijn sekre- taris, de heer S. Abbé Yicent Vanutelli, zijn vrijdag te 's Hage aangekomen. Aanstaanden woensdag of donderdag zal Z. Em.'s voorganger narg. Vecchiotti, de residentie ver laten, om zich naar zijne nieuwe bestemming, Rome, te be geven. In het engelsch dagblad The star leest men het volgende, hetgeen zeker ook in Nederland ernstige overweging ver dient. „Eene natuurlijke neiging leidt den engelschraan tot reizen. Tot welke klasse der maatschappij hij moge behooren, hij schrikt niet terug voor het denkbeeld om zijn eigenlijk vaderland te verlaten en in ver afgelegene koloniën of vreemde landstreken naar middelen van bestaan te zoeken, welke de vaderlandsche bodem voor hem niet meer oplevert. Terwijl andere Jvolken met minder energie lijdelijk het on geluk dragen hetwelk hen treft, en liever onder het vaderlijk dak sterven dan elders te trachten zich levensonderhoud te verschaffen, laat de engelschman zich nimmer door moede loosheid wegslepen zoo lang hij de worsteling kan volhouden. „De katuenkrisis is in den eersten tijd met moed in Enge land en in Neder-Schotlaml gedragen. De door het ongeluk getroffen werklieden zijn langzamerhand er toe gekomen ora in het geheel niet meer te werken en slechts van de liefda digheid der bloeijende steden en fier streken, welke niet onder deze ramp onzer dagen gebukt gingen, te leven. Zoo lang zij eene nabij zijnde oplossing der amerikannsche kwes tie konden hopen, zoo lang zij mogten verwachten dat de oorlog bij zoo veel jammeren het zwaard zou neder leggen, zoo lang zij berekenden dat de katoen, uit verschillende landen aangevoerd, aan hunne kwijnende industrie nog eenigzios tot voedsel zou kunnen verstrekken, hebben de engelsche fabriekarbeiders weerstand geboden. Zij hebben alles verkocht wat zij bezaten en zonder daardoor vernederd te worden, de hulp der openbare liefdadigheid aangenomen. „Terwijl nu echter sedert eenigen tijd duidelijk geworden is dat de krisis verre van geëindigd knn geacht worden, terwijl het algemeen erkend wordt dat de woede der strij dende partijen in Amerika niet vermindert, terwijl het onbetwishaar is dat de katoenbereiding voor lang nog ver hinderd zal worden, strekken de engelsche katoen arbeiders hunne nijvere handen naar eenige andere industrie uit. „Engeland, hetwelk een zoo groot aantal fabriekinrig- tingen bezit, biedt echter volstrekt niet den arbeiders zonder werk zoo gemakkelijk eenige bezigheid aan. Zijn toch die inrigtingen talrijk, talrijk zijn ook de werklieden daaraan verbonden. Gaat eene geheele industrie te niet, dan is het onmogelijk voor de andere om een toevlugtsoord te bereiden aan de daardoor getroffene werklieden. „Voor elke dergelijke ramp heeft Engeland evenwel een geneesmiddel, met name de landverhuizing. Engeland bezit zoo vele koloniën, alwaar gebrek bestaat aan nijvere handen, en verlangt zóó om verre gewesten te hevolken en aldaar op die wijze vroeg of laat zijn invloed te vestigen, dat niets gemakkelijker is dan zijne overbevolking of de massa arbei ders zonder werk daar heen te voeren. De emigratie vraagt niet aan de werklieden waarin zij bedreven zijn: het is genoeg dat zij werkzaam zijn zij zijn noodig om het land geschikt te maken voor een gemakkelijk te verkrijgen oogst, om groote wouden voor het verkeer te openen, hooge hoo rnen te vellen en woningen te bouwen zij zijn noodig om wegen aan te leggen, en den grond te doorgraven ter verkrij ging van edele metalen of nog meer waarde hebbende steen kolen. Het is voor deze kolonisten onnoodig eene hooge mate van geestelijke ontwikkeling te bezitten, dit komt later. Eene pas opgerigte kolonie, welke nog met de natuur en met de barhaarschheid worstelt, behoeft slechts kracht, slechts nijvere handen. Daarheen mogen zij dan vertrekken, de arbeiders van Lancashire, en mogten enkelen doorliet werk in de fabriekinrigtingen eenigzins verzwakt zijn, zij zullen hunne krachten, hunne sterkte en energie in de open lucht, in den aanblik der natuur en onder den dwang der noodzakelijkheid weder terugkrijgen. De regering en bij zondere personen hebben hunne bescherming toegezegd aan deze emigratie. Een gedeelte der daartoe opgelegde gelden is bestemd om den overtogt voorde werklieden gemakkelijk te maken. Niet alleen naar Australië begeven zich de katoen arbeiders, zij trekken naar Canada of Nieuw-Zeeland, overal heen waar hunne nijvere handen werk kunnen vinden. Binnen weinige dagen zullen reeds eenige honderden ver trekken. Het emigratie-komité heeft schepen gereed en van alle zijden stroomen nieuwe kolonisten naar de zeehavens. „Met opgeruimdheid vertrekken zij, want voor fiere lie den, die gevoel van eer bezitten is de emigratie, welke ver diend en niet uit medelijden gegeven brood oplevert, niet alleen wenschelijk maar pligtmatig." Kerk- e» seSïooflaifiewws. Te Sluis is tot predikant heroepen de heer H. P. Ho- gerzeil, kandidaat, adjunkt-direktor van het zendelingshuis van het Nederlandsche zendelinggenootschap te Rotterdam. De heer J A. van Hamel, predikant bij de waalsche gemeente te Groningen, heeft het beroep naar die gemeente te Leiden aangenomen. Aan de synodale handelingen over 1862 ontleent de Kerkelijke courant een rapport betreffende den vervolg bundel op de Evangelische gezangen. Wij lezen daarin o.a. het volgende: „De aangeboden bundel behelst een getal van 92 kerk liederen, deels uit bestaande gezangboeken of andere ver zamelingen bijeengelezen, deels welwillend in handschrift aangeboden door nederlandsche dichters of dichteressen, of in hunne gedrukte werken aangetroffen. De eerste 36 stuk ken zijn geschikt voor de gelegenheden, die in den lastbrief van 1847 werden aangewezen. Met zeer kleine uitzon dering behelst de bundel een of meer liederen voor elk dier rubrieken. Van no. 37 59 zijn liederen opgenomen, deels om in gelegenheden te voorzien die vroeger niet waren aan gewezen. deels om armoede te gemoet te komen of om be- trekkelijken rijkdom gelukkig te vermeerderen. De overige 33 nommers, in eene tweede afdeeling zamengevoegd, zijn bestemd om in het algemeen tot de vervollediging, verrij king, versiering van den evangelischen gezangbundel het hunne te doen. Zij zijn gekozen uit hetgeen bij onze vader landsche letterkunde, tot het doel geschikt of met kleine wijziging geschikt te maken, voorbanden was. Ten opzigte van twee kategoriën van liederen,waarvan in beide afdeelin- gen proeven voorkomen, geeft de kommissie nog een toe lichtend woord: 1. Haar was eene dichterlijke bearbeiding van plaatsen der H. schrift, ook van het Oude Testament, zeer welkom, ook al werd bij de laatste stukken de oud testamentische toon en uitdrukking behouden. Zoo ver ze niet over de gelegenheidszangen zijn verdeeld, vindt men ze van no. 60—69; 2. de kommissie heeft aan eene andere

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1863 | | pagina 2