MIDDELBURGSCHE COURANT. Dingsdag 1863. 2 Junij. r 66. Bij deze courant behoort een hijvoegsel, bevattende 1. Lijst der 55 hoogst aangeslagenen in 's rijks direkte belastingen in de provincie Zeeland; 2. verslagen der zittingen van de tweede kamer van vrij dag en zaturdag (begrooting van hef departement van koloniën); 3. memorie van beantwoording betreffende de exploitatie der staatsspoorwegen. Editie van maandag avond 8 ure. De gedeputeerde staten van Zeeland, Gelet op de verklaring van den provincialen veearts der lste klas-e G. J. W. Berghuijs, gedagteekend den 27 dezer, waaruit blijkt dat, ter voorkoming van de verdere versprei ding der besmettelijke longziekte, onder het rundvee in de gemeente Hontenisse, de onteigening van de na te melden runderen noodzakelijk is: Voorts gelet op artikel 69 en volgende der wet van den 28 augustus 1S51 (Staatsblad no. 125); Besluiten 2. De na te melden runderen, zich bevindende op de hof stede en landen van Pieter de Schepper, landbouwer onder de_geraeente Hontenisse, zullen worden onteigend, als: Eén zwartbonte koe oud 5 jaren één wit zwartbonte koe oud 9 jarentwee wit zwartbonte koeijen oud 5 jarenéén zwartbonte koe oud 9 jaren twee wit zwartbonte koeijen oud 8 jaren; één zwarte koe oud 10 jaren; één zwart bonte vaars oud 24 jaren één zwartbonte vaars, hokkeling. oud ljjaar; één zwartbont vaarskalf oud 10 maanden; twee wit zwartbonte vaarskalveren oud 9 maanden;één wit zwartbent kalf oud 1^ maand, en één zwartbonte stier oud li jaar. 2. De ten uitvoerlegging van het tegenwoordig besluit wordt aan het gemeentebestuur van Hontenisse opgedragen. Dit besluit zal worden medegedeeld aan burgemeester en wethouders van Hontenisse en voorts geplaatst in JeMtd- delburgsche courant. Gegeven te Middelburg, den 29 mei 1863. De gedeputeerde staten voornoemd, B E C 1 US. loco voorzitter. S. VAN DER SWaLME, griffier. PUBLICATIE. De burgemeester en wethouders van Vlissingen, doen te weten, dat door den raad dier gemeente, in zijne vergade ring van den 29 april 1863, is vastgesteld de volgende ver ordening: VERORDENING op de NUMMERING- DER HUIZEN, en het DOEN VAN AANGIFTE VAN DE VERHUIZINGEN BINNEN DE GEMEENTE VLISSINGEN, tot bevordering van het regelmatig bijhouden dek bevolecings registers. Art. 1. Alle gebouwen moeten op den post der deur, of op eene andere zigibare plaats, aan de voorzijde van het gebouw, met de letter en het nummer der wijk, in olieverw en ter grootte van 50 strepen, worden gemerkt. Ieder eigenaar is verpligt dit merk zigtbaar te onder houden. Bij het vertimmeren of verwen van de gebouwen moet'het merk binnen acht dagen, nadat het werk zal zijn verrigt, van wege den eigenaar weder geplaatst worden. Art. 2. Wanneer twee of meer gebouwen of erven bijeen getrokken worden, of een gebouw of erf in twee of meer panden gesplitst wordt, moet daarvan door de belangheb benden onmiddellijk aan het gemeentebestuur kennis gege ven worden, dat alsdan de ie plaatsen letters en nummers zal aanwijzen. Art. 3. Bij verhuizing binnen de gemeente moet daarvan uiterlijk binnen eene maand na de verhuizing schriftelijk of mondeling aangifte geschieden ter secretarie der gemeente, met opgaaf van de. wijkletter en het huisnummer der vorige en der nieuwe woning, en van alles wat tot de invulling van het bevolkings-register vereischt wordt; alles voor zoo veel dat door degenen, die tot aangifte verpligt zijn, kan worden opgegeven. De aangifte moet geschieden voor alle leden van een gezin, inwonende dienst-en werk- boden daaronder begrepen, doov het hoofd van het gezin; voor afzonderlijk levende personen, door hen zeiven voorde bevolking van de gestichten of andere inrigtin- gen, waar personen onder eenig bestuur te zamen wonen, door de bestuurders dier inrigtingen. Art. 4. Van deze aangifte zal aan den aangever, des ver langd, kosteloos een bewijs worden afgegeven door den ambtenaar met de bewaring der registers heiast. Art. 5. Tot het doen der aangiften, bedoeld bij konink lijk besluit van den 3 november 1861 (staatsblad no. 95), en bij deze verordening, alsmede der werkzaamheden voort- loeijende uit de nalevingder bepalingen van de konink lijke besluiten van den 3 november 1861 (staatsblad no. 94 en 95). wordt in den regel, t/zm- en feestdagen uitgezon derd.) dagelijks gelegenheid gegeven van des morgens 10 tot 12 uren, ter gemeente-secretarie. Art. 6. Zoo dikwijls het gemeente-bestuur noodig oor deelt, aan de huizen der ingezetenen onderzoek te doen aangaande den stand der huisgezinnen, waardoor men ver staat de namen van het hoofd of de hoofden desgezins, van de kinderen, van de inwonende personen en van de dienst baren, zal een ieder gehouden zijn de verlangde inlichtingen aan de daarmede belaste ambtenaren onverwijld te geven. Art. 7. Overtreding der bepalingen van deze verordening zal, voor zoo verre bij het strafwetboek of andere wettige verordeningen geene straf daartegen bedreigd is, gestraft worden met eene geldboete van één tot vijf gulden. Art. 8. Met het opsporen en constateren van de overtre dingen zijn belast, behalve de daartoe volgens de wet be voegde ambtenaren, zij, aan vvie van wege net gemeente bestuur het houden der bevolking-registers, mitsgaders de daartoe strekkende werkzaamheden, zijn opgedragen. Het proces verbaal wordt opgemaakt op den eed, in hunne be trekking afgelegd. Art. 9. Met de afkondiging dezes wordt buiten werking gesteld, de verordening omtrent het aanleggen en bijhou den der bevolking registers in deze gemeente, vastgesteld den 26 november 1855. Vastgesteld den 29 april 1S63. De gemeenteraad van Vlissingen, J. W. CALLENFELS. voorzitter. P. FORBES WELS, secretaris. Zijnde deze verordening aan de gedeputeerde staten van Zeeland, volgens hun berigt van den S mei 1863, no. c. no. 75- in afschrift medegedeeld. En is hiervan afkondiging geschied waar het behoort, den 21 mei 1863. De burgemeester en wethouders van Vlissingen, De burgemeester, J. W. CALLENFELS. De secretaris. P. FORBES WELS. EXTRACT uit het koninklijk besluit van den 3 november 1861 (Staatsblad no 95), regelende de verpligting tot het doen van aangifte voor de bevolkings-registers. Art. 1. Zij, die tijdens de volkstelling van 31 december 1859(in den vreemde of in eene der koloniën van het rijk moglen hebben vertoefd, geven binnen ééne maand na <le afkondiging van dit besluit of binnen ééne maand na hunne terugkomst, aan het gemeentebestuur hiervan kennis. Z'j. die hij die telling mogten zijn overgeslagen, geven binnen ééne maand na de afkondiging van dit besluit ken nis van dit verzuim aan het bestuur hunner nieuwe woon plaats. Zij. die sedert 31 december 1859 hunne werkelijke woon plaats naar eene andere gemeente hebben overgehrngt, geven hiervan, eveneens binnen ééne maand, keiinisaan het gemeentebestuur hunner nieuwe woonplaats. Voor de leden van huisgezinnen rust de verpligting tot kennisgeving op het hoofd van elk huisgezin. Art. 2. Zij, die uit eene nederlandsche kolonie of uit den vreemde hunne woonplaats overbrengen in eene gemeente binnen het rijk, doen hiervan eene erklaring aan bet ge meentebestuur, vergezeld vau het gebruikelijke getuigschrift voor hen die uit de koloniën, vau een paspoort of reis- en verhlijfpas of andere door de politie deugdelijk erkende bewijsstukken voor hen die uit den vreemde koinen. Deze verklaring geschiedt binnen ééne maand na hunne aan komst in (le gemeente. Art. 3. De kennisgeving in de twee vorige artikelen ver meld. gaat vergezeld van de noodige opgaven om in de be- volkings registers te worden ingeschreven. Art. 4. Zij, die hunne werkelijke woonplaats binnen het rijk verlaten, om (lie over te brengen naar een nederland sche kolonie of naar den vreemde, doen hiervan eene verkla ring aan het bestuur der gemeente, welke zij verlaten. Art. 5. Zij. die hunne werkelijke woonplaats uit eene gemeente van bet rijk naar eene andere gemeente overbren gen, doen hiervan eene verklaring aan het bestuur der ge meente, die zij verlaten en waar zij in het bevolkings-register zijn ingeschreven, met opgaaf der gemeente, waar zij vven- schen zich te vestigen. Zij ontvangen een kosteloos getuigschrift van verandering van werkelijke woonplaats. Art. 6. Ter plaatsen, waar zij hunne werkelijke woon plaats overbrengen, doen zij uiterlijk binnen ééne maand na hunne aankomst eene verklaring aan het gemeentebe stuur, met overlegging van het getuigschrift in het vorig artikel vermelltr Art. 7- Elk hoofd van een huisgezin geeft (vitêrlijk binnen e'éne maand kennis aan bet gemeentebestuur van ieder lid dat in het huisgezin rvordt opgenomen of daaruit gaat, in wonende dienst- en werkboden daaronder begrepen; omtrent die kennigeving geldt art. 3. De zelfde kennisgeving geschiedt door afzonderlijk levende personen, wanneer zij andere personen in hun buis gezin opnemen. Bestuurders van instellingen, gestichten, inrigtingen van welken aard ook, waar personen ondereenigbestuurzameu- wonen, geven maandelijks aan het gemeentebestuur kennis van alle personen, die in de zamenwouing zijn opgenomen of daarvan zijn uitgetreden. De verpligting vervalt, wanneer langs een andereu weg de vereischte kennisgeving voor het bevolkings-register ge daan is. Art. 8. Onverminderd de bovenstaande voorschriften is een ieder, door het gemeentebestuur daartoe opgeroepen, verpligt lot het doen der opgaven, die vereischt worden om de bevolkings-registers in te vullen. Art. 9. Overtreding der bepalingen van dit besluit wordt gestraft overeenkomstig art. 1 der wet van 6 maart 1818 (Staatsblad no 12), Art. 10. De, enz. BIME\LAND. üfiddclburg 1 junij. Wij kennen thans volledig het antwoord van Rusland op de veel besproken wat de vorm betreft ook door ons afgekeurde nota der nederlandsche regering betrek kelijk de poolsche aangelegenheden. De oppositie quand même tegen het ministerieThorbecke maakt dit stuk evenwel weder dienstbaar tot het smeden van een wapen tegen dit kabinet, welk wapen echter blijkbaar slechts te huis behoort in het arsenaal der partijschap. Ons komt het voor dat het antwoord der russische regering niets bevreemdend, veel min voor Nederland iets kwetsends bezit. Het is in het algemeen bijzonder gemakkelijk om het een of ander dokuinent uit elkander te rukken, eenige zinsne den afzonderlijk of half verminkt te analyseren en uit haar onderling verband te scheuren, om daaraan eene geheel an dere beteekenis te geven dan waartoe eene gezonde opvat ting noodwendig moet leiden. Het is evenzeer bij partijzucht een zeer gebruiklcelijk middel om eene gebeurtenis uit haren zatnenhang met andere, waarmede zij één geheel uitmaakt, te rukken en deze vervolgens in min of meer ongunstig licht te doen optreden. Beide kuustverrjgtingen zijn bij het bespreken van Rus- land's antwoord aan Nederland door de oppositie-bladen te baat genomen en met min of meer spitsvondigheid tot het beoogde doel dienstbaar gemaakt. Om een onpartijdig oordeel uit te spreken over de russi sche nota moet men haar echter niet alleen in haar geheel eu met in achtneming der zatnenhang harer verschillende onderdeden beschouwen, maar ook haar verbandmetde nota's van Rusland aan de andere europesche mogendheden niet uit het oog verliezen. Wanneer wij nu de russische nota en daarvan vooral de vierde alinea want daardoor zou Nederland zich dan vooral gekrenkt moeten gevoelen lezen en herlezen, en de bewoordingen daarvan vergelijken met die, waarin de nota'saan Oostenrijk, Italië, Portugal en zelfsaan Engeland vervatzijn, dan kunnen wij ons niet voorstellen dat deze op Nederland in het minst eenigen pijnlijken indruk behoeven te maken. Wij gaan zelfs verder en zijn in gemuede over tuigd dat ieder onpartijdige, die de door ons medegedeelde nota's van Rusland aan bovengenoemde mogendheden met aandacht heeft gelezen, zich herinnert op welke wijze prins Gortschakoff daarbij de pen heeft gevoerd en opmerkt welk diplomatiek sarkasme in al deze antwoorden doorstraalt, in billijkheid geen ander antwoord voor Nederland kon of mogt verwachten. Eenige weinige voorbeelden willen wij hier in de herin nering terugroepen. Aan Engeland rigtte Rusland met bijtende ironie ue vol gende woorden: „De kabinetten, welke zoo veel waarde hechten om in het koningrijk Polen zoo dra mogelijk een duurzamen vrede te zien tot stand komen, zouden derhalve niet beter de ver wezenlijking van dit verlangen kunnen verzekeren, dan door van hunne zijde de verspreiding der morele eu materiële wanorde in Europa tegen te gaan en aldus de voorname bron van woelingen te doen opdroogen, waarvan zij zelve zich zoo veel onheil voorspellen." Tot Oostenrijk werd het volgende gezegd, waarin zelfs iets dreigends ligt: „Wij zijn vast overtuigd dat het kabinet van Weenen tegen deze gevaarlijke zamenspanningen maatregelen zal

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1863 | | pagina 1