art. 112 der provinciale wet te bewijzen dat de vrees voor dat
artikel bij den heer Verhagen niet gegrond is.
Hierop grijpt nog eene uitvoerige woordenwisseling plaats
over de verduidelijking van litt. c zoo als zij ten gevolge van
het voorstel van den heer Cau is gewijzigd, waarbij de heer de
Jonge van Ellemeet inlichtingeu vraagt en de heeren Cau en
Moolenburgh deze verschaffen.
De beraadslagingen gesloten zijnde en de voorzitter het
voornemen hebbende om de geheele in stemming te bren
gen, stelt de lieer de Jonge van Ellemeet eene motie van
orde voor. om eerst over de onderdeden te stemmen. Hiertoe
besloten zijnde worden achtereenvolgens in omvraag gebragt
en aangenomen
lilt. o. met 23 tegen'i stemmen; tegen stemden de heeren
Fokker, Sergeant, Sprenger en Hombach-,
litt. b, met algeiueene stemmen;
litt. c, met 17 tegen 10 stemmen tegen stemden de heeren
Fokker, Cau, Hoogenboom, de Smult, Mazure, Kakebeeke, de
Jonge van Ellemeet, Spreuger, H. J. van Demse en J. L. de
Jonge
litt. d, met 24 tegen 3 stemmen tegen stemden de heeren
Kakeheeke. Verhagen en Hoinbach; en
litt. e, met algemeene stemmen.
De zitting wordt voor een kwartier uurs gesehorst.
Na (1e hervatting der werkzaamheden wordt 14 in haar
geheel in omvraag gebragt en aangenomen inet 24 tegen 3
stemmen. Tegen stemden de heeren Fokker, de Smidt en
Mazure.
De voorzitter deelt mede dat hij een voorstel heeft ontvan
gen van den heer Verhagen, [en niet van den heer Cau zoo
als hij het overzujt in ons vorig nommer is gemeld] tot het
stellen eener nieuwe tusschen de 14 en ló, van den vol
genden inhoud
„Bij de regeling der aanslagen volgens 14 litt. c zal vooral
gelet worden op liet meerder of minder direkt belang dat de
aangrenzende polder heeft bij het behoml van den hulpbe
hoevenden polder waaraan hij grenst, alsmede op zijne eigene
kosten van onderhoud."
Blijkens de toelichting door den voorsteller moet deze
nieuwe strekken om te gemoet te komen aan de bezwaren
der gewone toepassing van het subsidiestelsel.
De heer Fokker zegt, namens gedeputeerde staten, dat hij
het gedane voorstel niet kan ondersteunen. De heer Moo-
lenburgh verklaart er zich voor, uit hoofde der billijkheid
welke er aar. ten grondslag ligt.
Nadat de beraadslagingen zijn gesloten is bet voorstel in
omvraag gebragt en aangenomen met 20 tegen 7 stemmen.
Tegen stemden de heeren Buteux, Fokker. Becms, Vader, van
der Bilt. Sprenger en van Outers.
Bij de behandeling van 15 (voorziening in buitengewone
rampen) wordt door den heer Cau een tweeledig amende
ment ingediend, strekkende om de te laten vervallen of an
ders tot wijziging der zoodanig dat daaruit het impérai.ieve
wegvalle en het fakultatieve in de plaats worde gesteld.
De heer Fokker zegt, namens gedeputeerde staten, dat hij
het aan de beslissing der vergadering wil overlaten of de ge
heel zal vervallen. Wat overigens het voorstel tot wijziging
betreft, daartegen bestaan, uit hoofde van het verband tus-
schen deze en de vorige geene bezwaren.
Met algemeene stemmen is daarop het eerste gedeelte van
het amendement van den heer Cau aangenomen en alzoo be
sloten 15 te doen vervallen.
16 (aanwending der eigen inkomsten en geschoten der
kalamiteuse polders), zoo als zij door gedeputeerde staten
nader op de nota van wijzigingen is voorgesteld, wordt zonder
beraadslaging aangenomen met 25 tegen 2 stemmen. Tegen
stemden de heeren Verbagen en liombach.
17 (inning van het dijkgeschot) wordt zonder beraadsla
ging met algemeene stemmen vastgesteld zoo als zij door ge
deputeerde staten gewijzigd is voorgedragen.
Bij IS (inning der subsidiën van de achterliggende pol
ders) wordt door den heer Cau als amendement voorgesteld
om in plaats van de woorden „in vier gelijke termijnen over-
gehragt bij den ontvanger van het distriktsbestuur" testellen:
„overgebragt op zoodanigen termijn en in de kassen van die
ontvanger griffiers van kalamiteuse polders in een distrikt als
jaarlijks door gedeputeerde staten zullen worden bepaald en
aangewezen."
De beer Cau, ter toelichting van zijn amendement toegela
ten, zegt dat de strekking is om de noodelooze uitgaven voor
ontvangers van subsidiën te doen wegvallen.
Op grond dat de door dit amendementbeoogde bezuiniging
niet kan opwegen tegen het gemak bij het voortduren van die
betrekking verklaart de heer Verhagen zich er tegen.
De heer Fokker voert aan dat gedeputeerde staten zich ook
niet met het amendement kunnen vereenigen, omdat de „op
ruiming" van de ontvangers der subsidiën. gelijk het moet ge
noemd worden, slechts eene geringe besparing geeft tegen
eene te verwachten zeer gioote bemoeijehjking in de admi
nistratie.
Nadat de heer Cau de strekking van het amendement nog
maals heeft toegelicht, vrorden de beraadslagingen over het
amendement en de gesloten. Het amendement wordt ver
volgens verworpen met 15 tegen 10 stemmen. Vóór stemden
de heeren van der Have, Cau, Hoogenboom, Sergeant, de
Smidt, Mazure, Kakebeeke, Lambrechtsen, Moolenburgh en
J.L. de Jonge (de heeren Pierssens en Dronkers blijken bij
deze stemming afwezig te zijn).
18 is daarop met algemeene stemmen aangenomen, even als
L9 (dwangmiddelen tot verhaal van subsidiën tegen beheer
ders, eigenaars of ontvangers der achterliggende polders door
den ontvanger der subsidiën in het distrikt) zonder beraad
slaging met algemeene stemmen is goedgekeurd.
Bij 20 wordt door den voorzitter een amendement van
den heer Verhagen voorgelezen. De luidt als volgt„Wan
neer een achterliggende polder bewijst voor zijn eigen onder-
boud en verdediging, gevoegd bij het bedrag der verschul
digde subsidie, meer dan de helft der opbrengst zijner landen
te hebben uitgegeven of te moeten uitgeven, zal, op daartoe
gedane aanvrage, door gedeputeerde staten geheele of gedeel
telijke teruggave van het over het voorafgegaan jaar betaalde
of uitstel van betaling der subsidie voor het loopende jaar
worden verleend.
„Alleen van hetgeen boven de helft der opbrengst meer is
uitgegeveu geschiedt teruggaaf, zoo noodig tot het geheel be
drag der betaalde subsidie."
Het amendement van den heer Verhagen strekt om achter
het woord „verdediging" te voegen „en andere verpligte uit
gaven in plaats van „de helft der opbrengst" te stellen „een
derde der opbrengst; „uitstel van betaling" te vervangen
door „vrijstel van betaling," en de laatste zinsnede te doen
vervallen.
Nadat de heer Verhagen zijn amendement heeft toegelicht
heeft er over ieder der voorgestelde wijzigingen eene diskus-
sie plaats, waarbij verschillende zienswijzen worden kenbaar
gemaakt. De door den heer Fokker namens gedeputeerde
staten gemaakte opmerkingen betreffende het 3e punt van
het amendement, „vrijstel" voor „uitstel," doeu den heerVer-
hagen dit gedeelte van zijn amendement intrekken. De hee
ren Fokker en de Jonge van Ellemeet merken overigens be
trekkelijk het tweede punt op, dat men telkens veranderingen
maakt die tot strekking hebben de kosten in zoodanige mate
op het rijk te doen rusten dat roeu zich wel vooruit zal kunnen
verzekerd houden dat het reglement niet zal worden goed
gekeurd.
Bij het in omvraag brengen van het door den voorzitter in
drie deelen gesplitste amendement is het eerste gedeelte aan
genomen met algemeene stemmen.
Het tweede gedeelte werd verworpen met 13 tegen 12
stemmen. Voorstemden de heeren Buteux, van der Have,
Cau, Sergeant, de Smidt, Mazure, Kakebeeke, Bijbau, van
der Vliet, de Visser, Moolenburgh, Verhagen en Hoinbach.
Het derde gedeelte werd evenzeer verworpen met 17 tegen
S stemmen. Vóór stemden de heeren van der Have, Cau, Ser
geant, de Smidt, Mazure, Kakebeeke, Bijbau, Verhagen en
Hombach.
De geamendeerde 20 is aangenomen met 21 tegen stem
men. Tegen stemden de heeren van der Have, Mazure, Kake
beeke en Verbagen.
Bij §21 wordt door den beer de Smidt een amendement
ingediend om die te doen vervallen en te vervangen door
een andere, luidende; „Door opbrengst der landen wordt
verstaan het bedrag der onzuivere pachtpenningen, na aftrek
der grondbelasting, of, waar gedeputeerde staten het noodig
achten, het belastbaar inkomen, bij het kadaster vastgesteld."
Uit de toelichting van dit amendement door den voorsteller
blijkt dat hij de schatting van de opbrengst der landen niet
wil gebragt zien ten laste van den betrokken polder en geene
schatting verlangt wanneer die binnen de tien jaren heeft
plaats gehad.
De heer van den Bosch ondersteunt dit araendement, onder
mededeeling dat het overeenkomt met een hetwelk hij zich
had voorgenomen voor testellen.
De heer Verhagen zegt zich met het amendement niet te
kunnen vereenigen, waarna een ander amendement door den
heer van den Bosch wordt ingediend, bevattende eene toevoe
ging aan 21 van de woorden: „en van zoodanige lasten die
het gevolg zijn van fondsen of uitgaven door de eigenaren
buitengewoon besteed of gedaan ter blijvende vermeerdering
der waarde hunner landen."
Volgens de toelichting van den heer van den Bosch wil hij,
hoewel hij reeds gezegd heeft het amendement van den heer
de Smidt te ondersteunen, met de indiening van zijn amende
ment te gemoet koenen aan de tegen het eerste geopperde be
zwaren.
De heer de Jonge van Ellemeet verklaart zich voor het
eerste en tegen het tweede amendement. Hierover geeft de
heer Verhagen zijne verwondering te kennen, omdat de afge
vaardigde uit Walcheren straks gezegd heeft dat het amende
ment van den heer van den Bosch bij 14, van gelijke strek
king als het nu ingediende, een sieraad was. Spreker
vereenigt zich geheel met het tweede amendement.
Bij den verderen gang der beraadslaging dient de heer Ver
hagen een derde amendement in, strekkende om de woorden
„ten koste van den polder" in deze te doen wegvallen.
Blijkens de toelichting door den heer Verhagen zijn zij die
den last tot schatting van den opbrengst der landen geven
ook \erpligt de kosten dier schatting te betalen. Daar gede
puteerde staten dien last uitvaardigen moet de uitvoering ook
niet ten koste van den polder komen.
Ook over dit amendement heeft eene beraadslaging plaats,
waarvan ten slotte het gevolg is dat de heer de Smidt, op ver
zoek van den heer Verhagen, in zijn amendement achier het
woord „landen" invoegt de woorden „in de vorige bedoeld"
terwijl de heer van den Bosch zijn amendement intrekt.
Het aangevulde amendement van den heer de Smidt wordt
in stemming gebragt en met algemeene steramen aangenomen,
waardoor 21 is vervallen en vervangen door de volgende
nieuwe: „Door opbrengst der landen, in de vorige bedoeld,
wordt verstaan het bedrag der onzuivere pachtpenningen, na
aftrek der grondbelasting, of, waar gedeputeerde staten het
noodig achten, het belastbaar inkomen bij het kadaster vast
gesteld."
Op voorstel des voorzitters is besloten de voortzetting der
werkzaamheden te verdagen tot des avonds ten zeven ure.
Avondzitting van vrijdag 22 mei.
Aan de orde is de behandeling van 22 (raming uitgaven,
maandstaten, mandaten enz.).
De heer Bybau stelt een amendement voor, strekkende om
alinea 1 dier te doen vervallen en te vervangen door de-vol
gende „Het dienstjaar begint 1 april en eindigt 31 maart."
Blijkens de toelichting van den voorstelfer'is de strekking
om hier de verpligting te doen wegvallen voor het bestuur
om bij deu aanvang van het dienstjaar eene raming van
de geldelijke behoeften op te maken en aan gedeputeerde
staten in te zenden.
Nadat de heer Cau zich voor bet amendement heeft ver
klaard en de heer Fokker namens gedeputeerde staten er
zich ook mede vereenigt, worden de beraadslagingen daarover
gesloten.
Voorts stelt de heer Cau een amendement voor om in de
laatste alinea dier in de plaats van „1 mei" te lezen „1 junij"
(als termijn van inzending der rekening en verantwoording
door den ontvanger griffier aan het best uur).
Hieromtrent heeft geene diskussie plaats, evenmin als over
de zelve. De beide amendementen en de zijn achter
een volgens zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
23 is mede zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Bij 24, luidende
„Uitgaven buiten de begrooting, of die de daarin geraamde
sommen te boven gaan. worden, behalve in de gevallen waarin
het betrokken bestuur tot het overschrijden van een of meer
begrooiitigsposten door gedeputeerde staten gemagtigd mogt
zijn, gelaten voor rekening van hem die den last daartoe mogt
gegeven hebben.
„Hiervan zijn uitgezonderd de uitgaven in oogenblikken
van gevaar, volgens 7, gedaan"
stelt de heer Vader een amendement voor, strekkende om in
de tweede alinea achter het woord „gevaar" in te lasschen de
woorden „of andere dringende omstandigheden."
De heer Cau maakt bezwaar om dit amendement te onder
steunen, daar hij zich geen andere omstandigheden kan voor
stellen die tot eene beschikking buiten de begrooting aanlei
ding zouden kunnen geven, dan oogenblikken van gevaar.
Om de zelfde reden verklaart de beer Fokker, namens
gedeputeerde staten, zich ook tegen het amendement.
Het wordt bij omvraag verworpen met 24 tegen 3 stemmen.
Voor slemden de heeren Puwssens, Vader en de Jonge van
Ellemeet. (De heer Hamrhacher is in de avondzitting weder
tegenwoordig.)
De zelve is aangenomen met 26 stemraeu tegen 1. Tegen
stemde de heer Vader.
De 25 en 26 (bevelschriften tot betaling, afschriften
notulen, aanbieding gesehotsrollen enz.) zijn zonder beraad
slaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Dit is mede het geval met 27, welke na de wijziging door
gedeputeerde staten aldus luidt: „De polderbeambten wor
den door de besturen van iederen polder benoemd of ontsla
gen, in de kalamiteuse polders, onder goedkeuring van gede
puteerde stalen. Geen ilijkbaas of kommies wonlt in een
kalamiteusen polder aangesteld dan na te voren afgelegd
examen, waarvoor gedeputeerde staten, in overleg met den
hoofdingenieur, eene instruktie vaststellen. De tegenwoor
dige werkbazen iti de kalamiteuse polders kunnen zonder
examen als dijk bazen in dienst worden gehouden, voor zoo
ver zij daartoe geschikt worden geacht. De bezoldiging der
polderbeambten in de kalamiteuse polders wordt, op voor
drage van het bestuur, door gedeputeerde staten, na den
hoofdingenieur te hebben gehoord, vastgesteld."
28 gaf aanleiding tot het indienen van verschillende
amendementen. Op de nota van wijzigingen komt zij aldus
voor: „Een polder kan kalamiteus worden verklaard, wan
neer sedert zijne bedijking minstens 30 jaren verloopen zijn,
en mits ingelanden zich bereid verklaren om in de twee eerste
jaren der kalamiteus-verklaring telkens het „geheel" bedrag,
en gedurende ieder der vijf volgende jaren twee derden van
de opbrengst iler landen als dijkgeschot te betalen."
Van den heer Hombach is eer. amendement ingekomen,
strekkende om den aanvang der te wijzigen en aldus te
lezen„Een polder kan kalamiteus worden verklaard mits
iugelamlen zich bereid verklaren enz."
Een ander amendement, van den heer Moolenburgh, strekt
o/u te doen wegvallen de 2S cn 29, en daarvoor te lezen
„Een polder heeft regt om kalamiteus te worden verklaard
bij aanbod om daarvoor gedurende twee achtereenvolgende
jaren als geschot te betalen de geheele opbrengst der daarin
gelegen landen en gedurende de daarop volgende vijf jaren
de twee derden van die opbrengst.
„Deze bepaling is niet van toepassing op polders, in te
dijken na de vaststelling van dit reglement."
Bij de beraadslaging over de verschillende amendementen
tracht de heer Moolenburgh in eene uitvoerige toelichting van
het door hem ingediende te bewijzen dat, bij de aanname der
zoo als zij door gedeputeerde staten is voorgesteld, het on
mogelijk is om den in Zeeland algemeenen wensch naar eene
normale positie te bevredigen. De termijn van 30 jaren,welke
sedert de bedijking moeten verloopen zijn eer een polder kala
miteus kan worden verklaard acht hij noodlottig; maar daar
entegen wenscht hij aan een polder steeds het regt te geven
om de kalamiteus-verklaring te verzoeken, onder de in zijn
amendement genoemde voorwaarden, welke bepaling aller
gunstigst zou kunnen werken. Zij zou echter alleen van toe-
passing zijn op de voor de vaststelling van dit reglement inge
dijkte polders.
Nadat deze spreker verder verschillende gronden voor zijn
gevoelen heeft aangevoerd en uiteengezet, stelt de heer Ver
hagen als sub-amendement voor, deze te doen luiden: „Geen
polder kan kalamiteus verklaard worden dan onder voor
waarde dat ingelanden enz."
Nadat echter is aangetoond dat dit amendement met an
dere woorden het zelfde voorstelt als het amendement door
dea heer Hombach ingediend, trekt de heer Verhagen zijn
amendement weder in.
De beide amendementen worden door den heer Fokker na
mens gedeputeerde staten bestreden. Er zijn volgens hem
geene redenen om den gestelden termijn van bedijking te
laten varen, en het toekennen van het regt aan een polder om
kalamiteus te worden, staat zijns inziens gelijk met het bedee-
lenvan een arme.
De heer Hombach zegt o. a. bij zijn amendement vooral
het oog te hebben gehad op de afdaminingder Ooster-Schelde,
waardoor groote gebeurtenissen ten opzigte der polders zulleti
plaats hebben. Bij de verdere langdurige beraadslagingen
worden beide araendementen bestreden,en ondersteund.