MIDDELBURGSCHE COUR N°- 56. Zaturdag 9 Mei. 1863. Editie van vrijdag avond 8 ure. Openbare Aanbesteding. De burgemeester en wethouders van Koewacht, provincie Zeeland, hrengen bij deze ter kennis van de belanghebben den, dat op dingsdag den 9junij 1863. des namiddags ten 2 ure, ten raadhuize dezer gemeente, zal plaats bebben de aan besteding van Het verbeteren en begrinden van den weg van Koe wacht dorp naar het waterhuis, gemeente Zuiddorpe, ter lengte van 5900 ellen, beginnende bij het voornoemd waterhuis en eindigende aan de grenspaal no. 289 te Koewacht dorp, met het onderhoud gedurende zes maanden na de voltooijing. Het bestek en de voorwaarden met de teekening zullen van heden, tot den dag der aanbesteding, dagelijks (uitgezonderd de zondagen), van des morgens 9 tot des namiddags ten ure, voor gegadigden op de secretarie dezer gemeente ter in zage liggen, alsmede ten huize van den heer A. W. Olivier, provincialen opzigter, wonende te Axel, bij wien ook de ver- eischte inlichtingen te bekomen zijn. Bovendien zullen bet bestek en voorwaarden ter inzage liggen ter secretarien der gemeente Middelburg, Vüssingen, Goes, Zierikzee. Sluis. Breskens, Hulst, Sas van Gent, Neuzen, Hontenisse en Zaamslag. Het bestek en de voorwaarden zullen op de secretarie dezer gemeente, op franco aanvrage, tegen betaling der drukkosten verkrijgbaar zijn. Aanwijzing van het werk zal in loco geschieden op den dag der besteding, des morgens ten 9 ure, te vergaderen aan het waterhuis, gemeente Zuiddorpe. Koewacht, den 5 mei 1863. Burgemeester en wethouders voornoemd, J. B. VAN DE VIJVER. De secretaris, J. A. VERMAN DEL. B1MEKLMD. Middelburg 8 mei. Naar wij vernemen zal de eerstvolgende vergadering der Srovinciale staten van Zeeland worden gehouden op maandag en 18 dezer, des avonds ten 7 b ure. Woensdag en donderdag zijn de staten in de afdeelingen werkzaam geweest tot het voorloopig onderzoek van het ont werp van wijzigingen van het reglement van administratie der polders in Zeeland. Zij hebben tot hunne rapporteurs geko zen in de eerste afdeeling den heer H. G. Hammacher, in de tweede den heer mr, T.A.Lambrechtsen, in de derde den heer mr. F. van Deinse-, terwijl de zamenstelling van het alge meen rapport aan den heer Lambrechtsen is opgedragen. Wij vernemen dat Z. M. de koning den minister van bin- nenlandsche zaken, mr. J. R. Thovbecke, heeft bevorderd tot grootkruis der orde van den Nederlandschen leeuw. Volgens de Amsterdamsehe courant zou Z. M. de koning niet vreemd zijn aan het denkbeeld, om, behalve het gewoon bezoek aan Amsterdam in het voorjaar, nog eens of tweemaal in den winter herwaarts te komen, ten einde zich met onder scheidene personen over verschillende aangelegenheden te kunnen onderhouden, waartoe ceremoniële audientiën dik wijls minder geschikt zijn. De Staatscourant van gisteren bevat een algemeeu verslag van den raad van toezigt op de spoorwegdiensten aan den minister van binnenlandsche zaken van den toestand der spoorwegen en de daartoe behoovende werken en gebouwen en van de uitoefening der spoorwegdiensten in haren gan- schen omvang in 1862. Wij vernemen dat Z. M. de koning een onzer verdienste- lijkste toonkunstenaren, den heer Richard Ho), als een bewijs van waardering zijner talenten benoemd heeft tot ridder der orde van de Eikenkroon. Uit Groningen schrijft men ons 6 dezer De alhier gevestigde sub-kommissie voor het nationaal ge denkteeken heeft aan prins Frederik den volgenden brief gezonden „Koninklijke hoogheid) „De heeren door U. K. II. benoemd om uit te maken de plaatselijke kommissie \oor Groningen ter oprigting van een nationaal gedenkteeken voor november 1813 hebben in hunne bijeenkomst van 30 maart 11. zich als plaatselijke kommissie gekonstituëerd, onder voorbehoud van zoodanige opmerkin gen als later raogten worden ter sprake gebragt. „In die bijeenkomst is een bestuur gekozen, bestaande uit de heeren: mr. A. Moddérman, als voorzitter, mr. J. H. Geertsema Cz., als onder-voorzitter, jhr. mr. W.C. A. Alberda van Ekenstein, als penningmeester, professor J. W. A. Jonck- bloet als sekretaris, en dr. L. Ali Cohen, als 2e sekretaris. „De plaatselijke kommissie heeftin hare vergadering van heden besloten zich tötU. K. H. te wenden met de verklaring: 1. dat zij bet plan toejuicht om de herinnering aan de ge- wigtige gebeurtenissen van november 1813 door een gedenk teeken te bestendigen 2. dat zij er zich in verheugt aan het hoofd dier nationale onderneming te zien den alen 'yioggeëerden en geliefden prins Frederik der Nederlanden; 3. dat zij onder de leiding uwer koninklijke hoogheid volgaarne wil medewevken om het nationaal gedenkteeken op zoo waardig mogelijke wijze tot stand te brengen. „De vergadering meent intusschen een pligt jegensU. K. H. te vervullen, door, zonder terughouding, openhartig en met beseheiden ernst aan U. K. H. mede te deelen wat bare leden aanvankelijk terughield om zich onvoorwaardelijk tekon- stituëreri. „Die aarzeling had haren grond in teluttele ondersteuning en bemoediging, die de natie aan de hoofdkomraissie heeft geschonken, aan welke, in stede van door algemeenen bijval, op zoo vele plaatsen eene afkeuring is ten deel gevallen, die door schier allen onder ons wordt beaamd. ..Sedert is door U. K. H. eene aanvulling der hoofd-kom- missie tot stand gebragt, blijkens U. 11. schrijven van den 14 april 11. Moge daardoor ook al eenigermate worden te gemoet gekomen aan de gerezen bezwaren, wij mogen niet ontvein zen. dat wij in het belang der zaak, om de eenheid in deze nationale onderneming te bevorderen, hadden verwacht, dat de hoofd-kommissie zoodanige aanvulling niet zou bebben begeerd, maar zou zijn afgetreden in de overtuiging het hare gedaan en den dank der natie verdiend te hebben door in dezen het initiatief te hebben genomen. „Nog altijd houden wij die aftreding voor wenschelijk. En werden wij niet door eerbied jegens U. K. H. weerhouden wij zouden haar nog willen verzoeken het daarheen te leiden, dat de hoofd-kommissie kon besluiten zich te ontbinden, om de uitvoering van bet door haar aangegeven denkbeeld over te laten aan meer wezenlijke vertegenwoordigers der natie, onder het voortdurende voorzitterschap van U.K. H., op wier blijvende leiding dezer vaderlandsche onderneming door ons, gelijk door geheel Nederland, de hoogste prijs wordt gesteld. „Wij vertrouwen, dat U. K. H. in deze vrijmoedige maar eerbiedige uiting onzer overtuiging noch eene miskenning zal zien van den reeds door U. H. beraamden maatregel, noch eene persoonlijke geringschatting van de leden der hoofdkommissie. „Wij voegen hier voorts de verzekering bij, dat wij, ook wanneer U. K. H. geen gevolg mogtkunnen geven aan onzen wensch, uit eerbied voor U. II. evenwel bereid blijven van nnder uwer hoogheids leiding, en met de aangevulde hoofd kommissie mede te werken om het nationale gedenkteeken op zoo waardig mogelijke wijze tot stand te brengen. „Ten slotte bebben wij de eer U K. H. te berigten dat, in gevolge het verlangenuitgedrukt in Uwer Hs. schrijven van den I-I april, onze vergadering tot baren afgevaardigde heeft gekozen den heer mr. D. R. Wijckerheld Bisdommet den heer jhr. mr. W.C. A. Alberda van Ekenstein, als plaatsver vanger. „Wij achten ons gelukkig te dezer gelegenheid bij U.K. H. de tolken te mogen zijn van den eerbied en de hoogachting der vergadering jegens Uwer Hs. persoon. „De plaatselijke kommissie van Groningen." Sterk* en scïioolnieuws. Beroepen tot predikant bij de nederduitsche hervormde gemeente te Leeuwarden de heer B. ter Haar Bz.predikant te Nijmegen. Regtszakcn. Hel provjnciaal-geregtshof in Zeeland heeft dingsdag uit spraak gedaan in de in hooger beroep behandelde zaak van den beer D. Geersens, wonende te St. Laureyns (België), be klaagd van aan onderscheidene personen in de provincie Zeeland geneeskundige hulp te hebben verleend, zonder dat hij voorkomt op de lijsten van bevoegd erkende geneeskunst oefenaren in Zeeland. Met hof heeft, met vernietiging van het vonnis der arrondissement-s vegtbank alhier waarbij die beklaagde was ontslagen van alle regtsvervolging, daar de feiten hem ten laste gelegd noch misdaad noch wanbedrijf of overtreding opleveren, hem schuldig verklaard aan het onbe voegd uitoefenen van de geneeskunst, en bij verstek veroor deeld tot eene geldboete van f 25, alsmede m de kosten, zoo in eersten aanleg als in hooger beroep. Heden stond voor de arrondissements regtbank alhier teregt J. C. Kaïnerinans, dienstmeid, laatst in dienst bij den heer mr. J. H. de Stoppelaar, alhier, thans gedetineerd, be klaagd wegens diefstal in loontrekkende dienst ten nadeele barer roeesters bij wie zij een vast loon van f60 en f20 waschgeld 'sjaars, alsmede huisvesting en voeding genoot. Blijkens de stukken der procedure, de verklaringen van vijf onder eede gehoorde getuigen en de volledige bekente nis der bekla&gde is in hoofdzaak,gebleken, dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan de ontvreemding eener vrouwenrok ten nadeele der echtgenoot van den heer de Stoppelaar. alsmede aan het meer in rekening brengen voor verschillende artike len van huisselijk gebruik dan zij werkelijk had uitgegeven voor brood en boter althans had zij, blijkens eenemderzoekbij de leveranciers ingesteld,gedurende een ge"1' tijd aanmer kelijk hoogere prijzen aan hare meesteres iH'i-ekëmng gebragt dan zij daarvoor had besteeden voorts nog van ontvreemding eener rok temnadeele eener roede-dienstbode. De waschvrouw van het gezin heeft tot de ontdekking van een en ander de eerste aanleiding gegeven. Toen zij namelijk in de wasch der dienstbode een vrouwenrok vond, welke zij met zekerheid meende aan mevrouw de Stoppelaar toe te behooren, heeft zij daarvan kennisgegeven aan den heer de Stoppelaar. Bij de vraag van dezen aan de beklaagde hoe zij in het bezit dier rok, welke werkelijk gebleken was het eigen dom van mevrouw te zijn, gekomen was, antwoordde zij die van eene jodin gekocht te hebben, onder voorgeven dat me vrouw zich zeker moest vergissen in de gelijkenis. Daar reeds vroeger klagten over vermissing van kleedingstnkken in de wascb gehoord waren, zeide de heer de Stoppelaar bet wen schelijk te achtende bedoelde jodin door den kommissaris van policie te doen opsporen, om zoodoende te weten hoe deze in het bezit dier rok gekomen was; misschien konden daarmede ook de vroegere vermissingen in verband staan. Aan dat voornemen werd gevolg gegeven en de kommissaris van policie ontbodenvóór zijne komst echter bad de beklaag de reeds hare schuld bekend. De heer de Stoppelaar verzocht den kommissaris van policie toen, zoo mogelijk, aan de zaak geen verder gevolg te geven, doch later zijn meerdere dingen aan het licht gekomen, waarna de beklaagde uit hare dienst ontslagen en eindelijk in verzekerde bewaring genomen werd. Het openbaar ministerie, waargenomen door den substituut officier van justitie, wees er op dat het gedrag der beklaagde, gedurende den tijd dien zij bij de echtgenoot van den heer de Stoppelaar in dienst was, van november 1861 tot april 11., zich niet heeft gekenmerkt door goede trouw, waarvan de proce dure het treurig bewijs heeft geleverd. Onnoodig achtende de drie verschillende feiten te resumeren, meende de officier- van justitie dat de le en 3e feiten moeten worden gekwalifi ceerd diefstal in dienstbaarheid, en het 2e feit misbruik van vertrouwen. Er behoort z. i. eene strenge straf te worden op gelegd en de cellulaire opsluiting scheen hem in het belang der beklaagde de meest wenscbelijke, omdat zoodanige op sluiting haar meer dan eenige andere straf gelegenheid geeft om tot zich zelve in te keeren. Hij rekwireerde dan ook schuldigverklaring der beklaagde en veroordeeling tot een jaar eenzame opsluiting en eene geldboete van f 12,50, bene vens in de kosten van het geding. De verdediger mr. A. J. van Deinse jr. bestreed het bewijs voor het feit van misbruik van vertrouwen. De bekentenis der beklaagde op zich zelve is niet genoeg, en de verklaringen der getuigen komen hem niet voldoende voor tot aanvulling dier bekentenis, omdat alle die verklaringen slechts steunen op een onderzoek ten gevolge der aanteekeningen in het huis houdboek van mevrouw de Stoppelaar bij de winkeliers inge steld. Dit huishoudboek is volgens hem niet genoeg, temeer daar het niet eens ter procedure aanwezig is. Op dit punt vraagt hij dan ook vrijspraak. De verdediger voert vervolgens de verschillende verzach tende omstandigheden aan. "Vooreerst vestigt hij de aandacht der regtbank op de geheel vrijwillige en zeer volledige be kentenis der beklaagde, welke bekentenis volgens ile wet van 1S54 tot vermindering van straf kan aanleiding gevea voorts op haar ongeveinsd berouw, want de beklaagde gevoelt, vol gens den verdediger, dat zij zich tegen zich zelve, tegen hare meesters, tegen hare ouders vergrepen heeft. Tevens wijst hrj er op hoe een onvoorzigtig vertrouwen indirekt oorzaak der ontvreemding kan geweest zijn, en hoe de weinige waarde en de aard van het ontvreemde termen voor eene zachte toepas sing der wet opleveren. De verdediger eindigt met de bede, namens de beklaagde, die door de betrekking waarin haar vader tot de gevangenen geplaatst is weet hoedanig de om gang roet die gevangenen is, dat zij niet tot eene langdurige opsluiting met die gevangenen moge worden veroordeeld, maar dat, in overeenstemming met het rekwisitoir van het openbaar ministerie, eene afgezonderde opsluiting haar moge worden opgelegd. Hij konkludeert tot vrijspraak van het feit van misbruik van vertrouwen of tot eene zachte toepassing der strafwet en overigens tot afgezonderde opsluiting. Na re- en dupliek is de uitspraak bepaald op heden over acht dagen. De beklaagde was ter teregtzitting hevig ontroerd en moest uit de zaal worden verwijderd. Eevgisteren heeft de prokureur J. M. Brieve ter rolle der arrondissements regtbank alhier namens mejufvrouw Cécily Strasburger, hiehtreizigster te Parijs, eiscb gedaan ten laste van den burgemeester der gemeente St, Kruis, tot vergoeding

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1863 | | pagina 1