zich in kas bevond f 1211,64. Aangenomen voor kennisge-
ving.
Wordt besloten tot het doen van af-en overschrijving eener
som van f 104,78 van onvoorziene uitgaven op hoofdstuk "VIII
afdeeling 4-, art. 16, uitkeering van de helft provenu begrave-
nisregten.aan de hervormde kerk. Hierop is besloten de goed
keuring van gedeputeerde staten te vragen.
Bij monde van den heer van der Vliet wordt verslag uitge-
bragt namens de kommissie ad boe omtrent de wijziging van
het reglement op de vereeniging der stads-arbeiders. Daarbij
wordt eene nadere wijziging voorgesteld en voorts tot goed
keuring geadviseerd. Dienovereenkomstigis besloten.
De heer de Jonge rapporteert namens tie kommissie ad hoe
op hel voorstel van burgemeester en wethouders omtrent de
op te rigten school voor handwerken voor meisjes, strek
kende om dit voorstel aan te houden en aan burgemeester en
wethouders magtiging te verleenen om naar iemand uit te zien,
die voor eigen rekening het onderwijs in de handwerken wil
ondernemen en tevens als hulponderwijzeres op de 1ste bur
gerschool kan dienst doen, en daartoe voorloopig maatrege
len te nemen. Aldus is besloten. Tegen stemden de heeren
van der Vliet en an der Grij p.
Efene wijziging der verordening op het openbaar lager on
derwijs wordt tot onderzoek gesteld in handen der heeren
Goemans, van der Grijp en Mulock Houwer.
Tot leden der kommissie voor het onderzoek der in te ko
men reklames tegen het kohier van den hoofdelijken omslag
worden benoemd de heeren Keiler, Mulock Houwer en van
der Vliet.
Op de rekening der commerciewerf, van het pensioenfonds
van gemeente-ambtenaren, der brei- en naaischool en van het
fonds voor verminkten, allen over 1862, wordt namens de
kommissie ad hoe verslag uitgebragt. Overeenkomstig haar
voorstel worden die rekeningen goedgekeurd, hebbende bij
de eerste de voorzitter en bij de laatste de heer van der Vliet
als rendanten van rekening zich van stemming onthouden.
Nadat de heer van der Vliet het wenschelijke heeft ter
sprake gebragt eener verordening op de vischuiarkt, sluit de
voorzitter de vergadering.
Algciuecu overzigt.
Onderscheidene berigten in de beide laatste dagen uit Polen
ontvangen, geven grond tot de onderstelling dat de opstand
in de nabijheid van Warschau in belangrijkheid toeneemt.
Den 14 dezer werd eeu korps opstandelingen, uit 300 jonge
lieden van Warschau bestaande, bij het dorp Babiac door
een bataljon infanterie aangevallen. Gedurende den geheelen
nacht heeft het de worsteling met glans volgehouden en het
is den russen niet gelukt de opstandelingen uit hunue stelling
te verdrijven. Den volgenden dag echter zijn nieuwe troepen,
van vier kanonnen voorzien, uit Warschau getrokken om den
aanval te vernieuwen. Ook bij een paar andere ontmoetingen
hebben de polen eenig voordeel behaald, doch daarentegen
werd 11. zondag de stad Pultutzk, ongeveer zes mijlen van
Warschau gelegen, door de russen in brand gestoken, na dat
er twee bloedige gevechten geleverd waren.
Onderscheidene dagbladen gaan voort met een zeer ooi fog-
zuchtigen toon aan te slaan, waarbij het voorstel van een
offensief verbond tusschen Frankrijk, Zweden, Denemarken
en Italië met het doel om Polen te bevrijden, steeds een groote
rol speelt. De Kölnische Zeitung welke aan deze geruchten
groote waarde hecht, beweert dat de koning van Zweden op
de vraag welken bijstand dat rijk iu geval van oorlog tegen
Rusland aan Frankrijk verleenen zou, geantwoord heeft dat
zoo slechts twee franscbe schepen zich in de Baltische zee
vertoonden, hij met 11)0,000 man zou te hulp snellen.
L'mde'pendance beige daarentegen is van meening dat noch
aan het gerucht betreffende de aanstaande verschijning van
franscbe, engelsche en portugesehe schepen in de Baltische
zee, noch aan dat van een offensief verboud, noch aan dat
betrekkelijk het aanschaften van ontzettende hoeveelheden
krijgsbehoeften door het ministerie van oorlog in Frankrijk
eenig geloof moet worden geschonken. Men kan toch nage
noeg met volkomene zekerheid aannemen, zegt dat blad, dat
Engeland evenmin alsOosteurijk Frankrijk op den weg eener
al te vermetele staatkunde ten aanzien van Rusland zou willen
volgen, al meent men ook te mogen onderstellen dat eene
dergelijke staatkunde met de denkbeelden en begeerten van
Frankrijk strookt. Het is echter geenszins te verwachten dat
Frankrijk zich in eene zoo belangrijke ouderneming zou dur
ven wikkelen, als een oorlog met Rusland, zonder van andere
hulp dan die van mogendheden van den tweeden rang ver
zekerd te zijn.
Mag men de Berlingske Tidende, een officieel orgaan, ge-
looven, dan heeft prins Christiaan aan den engelschen gezant
te kennen gegeven dat hij de kroon van Griekenland voor
zijn zoon zal aannemen, op de voorwaarden waarmede Enge
land genegen is genoegen te nemen.
De verbittering van Engeland tegen de gefedereerden in
Amerika blijft steeds toenemen en uit geloofwaardige bron
nen wordt medegedeeld dat de engelsche regering eene krach
tige nota heeft gerigt aan het goevernement der Vereenigde
Staten, waarbij teruggave werd geeischt van het opgebragte
vaartuig Peterhoff met vergoeding van kosten, schade en in
teressen, geleden door de onwettige in beslagneming. Het
antwoord van de amerikaansche regering op deze nota zal
wel niet bijzonder van toenaderingsgezindheid getuigen,daar
Amerika s haat tegen Engeland in den laatsten tijd sterk is
toegenomen door de ondersteuning dezer mogendheid aan de
Zuidelijke staten verleend. Mogt de regering der Vereenigde
Staten derhalve weigeren aan den eiseh van Engeland te vol
doen, dan zou het goevernement vau Groot-Brittannië waar
schijnlijk tot krachtiger middelen de toevlugt moeten nemen.
Omtrent den opvolger van den engelschen staatsman, sir
George Cornewall Lewis schijnt men in Engeland nog in het
onzekere te zijn. Lord Dalhousie, Charles Wood en Cardwell
zijn volgens het algemeen gevoelen de mannen die het meest
voor de opengevallene betrekking in aanmerking komen. De
eerste wordt evenwel door zijne waukelende gezondheidstoe
stand als minder geschikt beschouwd, terwijl den tweede het
groot aantal vijanden gedurende zijn bestuur van het indisch
departement verkregen in den weg zal staan.
BOEHBEStllOUWIKG.
Dertien maanden in het leger der zuidelijke
staten van Noord-Amerika. Uit het en-
gehch van WiUium G. Stevenson door
S. Jvan den Bergh. 's Gravenhage IV. P.
van Stockum 1863.
Men heeft wel eens beweerd dat de geschiedenis van den
vooruitgang des menschdoms met bloed geschreven is. en
waarlijk zijn er slechts weinige revolutiën op het wereldtoo-
neel, welke het roenschdom weder eenige schreden verder
deden gaan op de kronkelende baan van ontwikkeling, of
talrijke slagtoffers werden daarbij geëiacht. De afschaffing
der slavernij, het onvervreemdbaar regt van den mensch op
leven en vrijheid, reeds zoo lang betwist en besproken, wordt
thans in Amerika met de wapenen in de hand gedebatteerd
en terwijl sedert het begin van dezen tweekamp reeds zoo
vele andere kwestiën op het wereldtooneel zijn ontstaan en
voorbijgegaan, blijft de bloedige worsteling in Amerika voort
duren. De berigten aangaande dien tweekamp, welke nu en
dan tot ons komen, schijnen echter nimmer geheel geloof
waardig toe, daar partijdigheid van voorstelling en oogen-
blikkelijke indrukken daarin nooit geheel te miskennen zijn.
Hoogst welkom was ons daarom het verschijnen van een
werk waarin wij eene aangename en onbevooroordeelde
wijze van voorstelling aan helderheid van opvatting gepaard
zagen.
Ware het onze taak geweest den letterkundige te noemen,
aan wien wij eene nederlandsche vertaling zouden geweuscht
hebben te zien opdragen, wij hadden voorzeker hem ge
noemd, die reeds zoo vele bewijzen gegeven heeft met de
eigenaardigheden der engelsche taal zoo bij uitnemendheid
vertrouwd te zijn, en ons thans ook eene overzetting van Ste
vensons beschrijving zijner lotgevallen bezorgd beeft. De
uilkomst heeft bewezen dat wij ons in die keuze niet zouden
bedrogen hebben.
In de woorden waarmede William G. Stevenson zijn werk
bij zijne lezers inleidde treffen wij reeds dadelijk den onpar-
tijdigen bijna gemoedelijken man aan, dien wij in de volgende
bladzijden leeren kermen
„lk geef u in de volgende bladzijden een eenvoudig ver
haal van feiten. Er bestaat voor mij geene enkele reden om
de zaken verkeerd voor te stellen of te verbergen. Het is mijn
opregt verlangen eerlijk en getrouw te beschrijven wat ik ge
durende de dertien maanden dat ik gedwongen was bij het
leger der opstandelingen te dienen, gezien en gehoord heb.
„Als het u mogt toeschijnen, dat ik te gunstig over perso
nen en gebeurtenissen in het Zuiden spreekverzoek ik u in
aanmerking te nemen dat ik indrukken geef. door rnij in het
Zuiden opgedaan. Indien mijn hoek eenige waarde bezit ligt
het daariu, dat ik u een inzigt geef in dien verbazingwekken-
den opstand, hetwelk niet verkrijgbaar is voor iemand in het
Noorden en die de zaken met een noordelijk oog beziet.
„Ik ben een vriend van de waarheid en eene onwelkome
waarheid is daarom niet minder de waarheid noch de minst
kostelijke. Het staat bij mij vast, dat indien het Noorden de
geheele waarheid had geweten aangaande de rnagt, de eens
gezindheid en bet onverzettelijk voornemen der leiders van
den opstand, de regering veel beter in staat zou zijn geweest
om op het beslissend oogenblik daaraan het hoofd te bieden."
In aller aangenaamsten vorm schildert ons Stevenson ineen
löOtal boeijende bladzijden zijne lotgevallen in het Zuiden.
Hij stelt ons aanschouwelijk voor oogen hoe hij door de om
standigheden zijner vestiging in liet Zuiden tot dienstneming
bij het leger der opstandelingen gedwongen werd, en in den
eersten tijd aan geene ontvlugting te denken was. Met eigen
aardige bijzonderheden worden ons zijne kleine lotgevallen
in de kampementen en verschillende vijandelijke ontmoetin
gen met zijne noordelijke medeburgers geschetst, terwijl
kleine op zich zelve otibeteekenende voorvallen op een aller
aangenaamsten trantin het verhaal worder» ingevlochten.
De wijze waarop de zuidelijken totgroote verbazing van
ieder zulke uitmuntende wapenen verkregen, wordt door
Stevenson aldus beschreven.
„Het beste geschut komt uit Engeland. Ik heb een aantal
prachtige Whuworth- en Blakely-kanonnen gezien of ze
hooren beschrijven als van een heerlijke uitwerking onder de
„„yankees"". Hoevelen er zijn ingevoerd kan ik niet zeggen,
maar zeker zijn het er vrij wat geweest. Het zij mij vergund
tot verklaring van dit mijn vermoeden het volgende feit aan
te voeren. Eenige maanden nadat de blokkade was afgekon
digd, werd zij gedurig door schepen uit Europa verbroken,
en de zuidelijke nieuwspapieren verkondigden dit uiet groo-
ten ophef. De gekonfedereerde overheden zagen al het
kwaad door deze openbaarmaking gesticht in en verboden
voor een aantal maanden van dergelijke aankomsten gewag
te maken. Van daar dat wij er in de laatste tijden uit de dag
bladen niets van gewaar werden, maar men zou zich groote-
lijks vergissen indien men meende dat er geene schepen bin
nenvielen. De gestadige aanvoer van nieuwe europesche
wapens én krijgsbehoeften, de gesprekken in wel ingelichte
kringen gevoerd, de bekendheid met het laatste nieuws uit
Europa en vooral de brieven van gekonfedereerde zendelin
gen (iie geregeld uit het Zuiden aankomen, zijn mij zoo vele
overtuigende bewijzen, dat de blokkade verre van volmaakt
is. Door de ontelbare inhammen, die zich langs deieuidelijke
kust uitstrekken en de volmaakte kennis, die de loodsen dei-
opstandelingen van geheel den oever hebben, is bet misschien
onmogelijk dat zij ongeschonden zou kunnen blijven."
Wij willen gaarne hier nog eenige gedeelten uit dit merk
waardige werk aanhalen, en geven daarbij de voorkeur iets
j mede te deelen uit de beschrijving van Stevensons lotge-
I vallen bij den slag te Pittsburg-Landing, welken hij bijwoonde
als adjudant van den generaal Breckenridge, en waardoor hij
l tot zijn groot genoegen ontslagen was van de noodzakelijk
heid om tegen de unievlag te strijden.
„De krijgsraad duurde twee volle uren en toen hij werd op
gebroken, en de generaals zich gereed maakten hunne res-
pektieve kommanilos weder op zich te nemen, hoorde ik gene
raal Beauregard uitroepen terwijl hij de hand ophief en in
de rigting van de legerplaatsen der gekonfedereerden wees,
wier trommen wij duidelijk hoorden: „Heeren, morgen
nacht slapen wij in het kamp van den vijand."
„De gekonfedereerde generaals waren naauwkeurig bekend
met generaal Grant's stelling en het aantal soldaten onder
hem. Achter deze kennis was men door verspieders gekomen,
waarvan verscheidene in die landstreek gewoond hadden en
het terrein tot in de minste bijzonderheden kenden.
„Niettemin was het een bittere nacht, waarop men zich tot
den vreesselijken slag, die des morgens zou plaats grijpen,
gereed maakte. De soldaten waren reeds vermoeid, hongerig
en koud. Het was niet geoorloofd geweest vuur te hebben,
uitgenomen in holen in den grond, waarover de in hunne
dekens gewikkelde soldaten hingen, in de hoop van op deze
wijze een sprankel op te vangen van de warmte, om de koude
a pril I uch t te verdrijven. Menige arme drommel schreef dien
nacht zijn laatste aanteekening in zijn boekje bij hetschemer-
licht van de walmende vuren, en sprak met een gesmoorde
stem van zijn huis, zijne vrouw, zijne zuster of geliefde. Be
loften werden er gewisseld om voor elkander te zullen zorgen
wanneer men gewond werd. of een woord te zullen schrijven
indien men in den slag bleef; voor het laatst werd er nog een
blik geslagen op „Souvenirs" en stille gebeden opgezonden
door hen, die niet gewoon waren den blik naar boven te rigten.
Welk een verschrikkelijk iets is de oorlog! Hier liggen, bijna
op een kanonschot afstands van elkander, tachtig of negentig
duizend menschen, broeders van ée'n geslacht en natie, waar
onder verscheiden door banden des blo -ds aan elkander ver
bonden.
„Voor zoo veel de manschappen op den kouden vochtigen
grond, met weinig beschutting of vuur konden slapen, namen
zij het eerste gedeelte van den zaturdag nacht waar. Des
zondags morgens van den 6 april waren wij onder de wapens
en gereed om ten drie ure ons in beweging te stellen.
„Generaal Hardee, een der dapperste mannen in de dienst
der gekonfedereerden, voerde het bevel over de voorhoede en
het centrum en begon den aanval. Als ik niet bij den staf
ware geplaatst geworden, zou ik met mijn kompanjie tot de
voorhoede hebben behoord. Niet weinig verheugd was ik,
dat ik niet geroepen was om op de geen aanval vermoedende
soldaten van mijn noordelijk vaderland te vuren. Toen het
begon te schemeren konden wij eerst hun tiraljeur-vuur en
daarna, toen het gevecht heeter begon te worden, hun gelede
ren vuur hooren. Kort nadat het licht geheel was doorgebro
ken, trokken wij generaal Beauregards staf voorbij, die toen
ongeveer een mijl achter de in ge\echt zijnde troepen was.
Iedere langs hem rukkende brigade werd doorhem toegespro
ken, terwijl hij hun eene roemrijke overwinning verzekerde,
en beval met het volste vertrouwen te strijden, daar hij over
tachtig duizend man kon beschikken, die, zooo'ra het noodtg
mogt zijn. aken aan den strijd zouden deelnemen, en waar
men versterking behoefde zou Beauregard tegenwoordig zijn.
De officieren wisten wel dat dit gepoch van tachtig duizend
man bezijden de waarheid was, daar hij niet meer dan veertig
duizend man telde: maar hij voegde er de dertig duizend
onder Price en van Dom die hij wachtte bij, en nog een tien
duizend man bovendien om hun vertrouwen te versterken.
Maar noch hij, noch eenige andere generaal der gekonfede
reerden, verlangt eenige verdediging voor dergelijke opgaven.
De „tijdelijke nooddwang" regtvaardigt iederen maatregel,
dien zij verkiezen te nemen om hun doel te bevorderen. Toen
wij Beauregard voorbij waren, kwamen wij. na een geforceer-
den marsch van eenige minuten, aan Grants voorposten, die
door Hardees kavallerie waren verrast en neergesabeld. Het
was nu voor het eerst, dat een aantal soldaten het dooden
van menschen in een geveclithadden gezien; zij stapten voor-
zigtig over de lijken henen en schenen op het zien er van door
een huivering te worden overmeesterd. Toen generaal Brec
kenridge dit bemerkte, zeide hij haastig „Voorwaarts, jon
gens bekommert u daar niet over!" Eer het avond was liepen
zij, die waren overgebleven, zonder de minste huivering, over
de hoopen dooden heen. Spoedig bereikten wij een open
veld, ongeveer tachtig roeden grootwaar wij aan het
andere einde de kampen konden zien en nog verder den rook
van den slag. Wij maakten hier een scherpe wending regts,
bestegen een reeks vau lieuveleD, en rukten nagenoeg een
mijl ver voort. Hier namen wij onze stelling in. juist in het
front van generaal Albert Sidney Johnson en diens staf, en
wachtten er op orders. Generaal Breckenridge reed naar
generaal Johnson, en na gedurende eenige minuten zacht met
elkander gesproken te hebben, zeide Johnson, zoo dal menig
een het hoorde: „Ik zal uw brigade van daag in het vuur
brengen; want ik ben voornemens die tennesseeërs en ken-
tuckyërs te toonen, dat ik geen lafaard ben Anne gene
raal! dit voorregt werd u niet gegeven Wij trokken toen in
linie van batalje voort eu generaal Statharas brigade werd
het eerst in 't gevecht gewikkeld. „Jongeus!" zeide Brec
kenridge, „wij moeten die batterij nemen, waardoor Statham
het te kwaad zou krijgenWilt g j Een woest geschreeuw
van „Ja, ja, generaal," en „voorwaarts en die batterij geno
men!" klonk in 't ronde, maar eer wij kwamen waar zij gestaan
had, was zij verdwenen. Wij rukten nu voorzigtig voort, en
drongen spoedig het kamp van het 71e regement Ohio vrij
willigers binnen. Om dezen tijd, des morgens ten 10 ure,
scheen de strijd langs de geheele linie te woeden.'
Wij behoeven na het aangehaalde niet breeder te betoogen
hoe belangrijk dit werk is ter kenschetsing van den toestand
der strijdende partijen in de amerikaansche gewesten, waarom
trent de oordeelvelling voor de bewoners van Europa door