rige jaar veroordeeld om voor 1000 franks een rijtuig over
te nemen, waaraan een zijner bedienden met eene kar schade
had toegebragt. Hij wilde het rijtuig doen repareren, ten
einde het weder te verkoopen.en men verbeelde zich zijne
verwondering, toen een wagenmakersknecht hem 5000 franks
aan bankpapier kwam brengen, «1 ie hij in eene der kussens
had gevonden. De koopman gaf hem 1000 franks ter beloo
ning voor zijne eerlijkheid.
De vangst van zalin blijft voortdurend aan het Kraling-
sclie veer gunstig. Dagelijks worden er 80 a 100 stuks ter
markt gebragt. Mogen de prijzen ook al variëren naarmate
de berigten uit het buitenland meer of minder gunstig zijn,
men kan ze toch hoog noemen bij vluggen verkoop. Onder
de zware zalmen, welke vorige week werden aangevoerd, was
er een die de buitengewone zwaarte had van 43 halve ned.
ponden en voor ruim f 50 bij afslag werd verkocht. De aan
voer van elft bepaalt zich nog tot enkelen. Het weder is voor
deze vischsoort minder gunstig.
Donderdag jl. hield dr. P. Seheltema, archivaris dei-
stad Amsterdam, in het leesmuseum te Utrecht, eene voorle
zing over den landschapsschilder Meindert Hobbema, wiens
beste kunstwerken in de vorige eeuw naauwelijks met hon
derd gulden betaald werden, doch thans somtijds boven de
halve ton gouds het stuk opbrengen. De geleevde verhande
laar deelde eenige, door hem opgespoorde bijzonderheden
omtrent het leven van dien uitstekenden schilder mede, dat
tot nog toe geheel in het duister schuilde, en bewees, dat Hob
bema te Amsterdam geboren, in 1668 aldaar getrouwd en in
het begin der J Se eeuw gestorven is. Hij heeft den beroemden
Ruysdael, wien hij in eenvoud en waarheid overtrof, tot mees
ter gehad. Even als Rembrandt, is hij in zeer behoeftige om
standigheden gestorven.
De amerikaansche dagbladen vermelden, dat er sedert
het begin van den oorlog van beide kanten 64',767 personen
zijn gesneuvelden 156,414 verwond. Er zijn bovendien nog
370,000 man door gebrek en ten gevolge van hunne wonden
overleden.
De heeren Calzado en Garcia, betrokken in de beruchte
zaak ten huize der gravin Barucci te Parijs, zijn tot eene ge
vangenisstraf van dertien maanden en vijfjaren veroordeeld.
Veikoopingen en aanbestedingen.
Jl. zaturdag zijn te Arnemuiden ten verkoop aangeboden
1. Een huis en erf. staande op den Westdijk. wijk A no. 35.
Verkocht voor f 600. II. Eene vischschuit, genaamd de Caro
lina, met den zich daarbij bevindenden inventaris. Verkocht
voor f 1650.
'SlaermomeJerstansl.
21 maart's morg. 7 u. 45 's midd. 1 u. 47 'sav. 11 u. 44 gr.
22 's morg. 7 u. 44 's tnidd. 1 u. 48 "s av. 11 u. 39 gr.
23 's morg. 7 u. 42 's midd. 1 n. 54 gr.
Staten generaal.
TWEED TC KAMER.
Woensdag zijn de beraadslagingen voortgezet over het
ontwerp van wet tot afkoopbaarstelling der tienden.
De heer Godefroi, hoewel eenige bedenkingen hebbende
tegen deze wetsvoovdvagt, geloofde toch ze met den minister
van justitie in bescherming te moeten nemen. Hij bestreed
daarom breedvoerig de grieven door den heer Heems
kerk Az. in eene vorige zitting tegen het wetsontwerp in het
midden gebragt, die hij niet juist achtte. Spreker had echter
bezwaar tegen de wijze, waarop derden, langs den weg van
regten, voor hun regt moeten opkomen, omdat bij de prijsbe
paling regelen zijn aangenomen die ten gevolge kunnen heb
ben, dat deze in twee instantiën kunnen plaatshebben. Hij
wenschte daarentegen eene onherroepelijke prijsbepaling, en
verklaarde ten slotte, bij de sterke zucht, die spreker be
zielde, om een wetsontwerp van dien aard totstand te bren
gen, over bezwaren van ondergeschikten aard te zullen heen
stappen. De heer van Asch van Wijck daarentegen verklaarde
dat zijne vroegere bezwaren nog vermeerderd waren, en dat
alleen bij aanneming der regtsgeldigheid van het dekreet van
1813 deze voordragt geregtvaardigd kan worden. Neemt men
die niet aan. dan is deze wet in strijd met art. 147 der grond
wet, want het is bier ontzetting van eigendom. Ook het be
ginsel, de prijsbepaling bij de wet te regelen, acht spreker
gevaarlijk. Neemt men daarentegen de regtgcldigheid aan,
dan vervalt het bezwaar en blijft alleen de vraag overofde
wijziging, in het dekreet gebragt, billijk en regtvaardig is 1
Maar die vraag kon niet anders dan ontkennend worden be
antwoord, want het belang van den tiendpligtige staat overal
op den voorgrond door dit wetsontwerp wordt in strijd met
liet dekreet, de tiendheffer lijdelijk gemaakt en hem de
bevoegdheid ontnomen, den tiendpligtige tot het teelen van
tiendpligtige vruchten te noodzaken. De afkoopsom wordt
daarenboven op liet 20voud bepaald, onverschillig hoe de
renteslandaard zal zijn. De ontneming aan den tiendheffer
van het regt tot waardering en de verkorting van zijn regt
zijn voor spreker onoverkomelijke bezwaren.
De heer de Brauw heeft insgelijks bezwaren tegen dit wets
ontwerp. Naar zijn inzien moet men zich bier meer op een
algemeen standpunt plaatsen, namelijk den landbouw van
een last te ontheffen. Spreker wees op het gemis van eene
eenvoudige procedure, even als op een bepaald voorschrift
dat het tiendregt thans vernietigd zou zijn, waarvoor eene
overschrijving in openbare registers noodzakelijk was. Hij
drong aan op het beginsel van reciprociteit en wees er op dat
de eerste kamer juist daarom vroegere voordragten had ver
worpen.
De heer Kappeyne van de Copello betoogde dat de midde
len om het doel van deze voordragt te bereiken slecht geko
zen waren, want dat daarvoor het beginsel van reciprociteit
vereischt werd. Ook de stelling van art. 2 zou aanleiding
geven tot onoverkomelijke bezwaren en den doodslag voor
het regt van afkoop. Voorts opperde spreker bedenkingen
tegen de niet-regeling van het verdwijnen van het tiendregt
en tegen de wijze, waarop de gevolgen en de nasleep van den
afkoop hier waren bepaald, waardoor zijns inziens die afkoop
onmogelijk werd gemaakt. Hij hecht niet veel aan eene wet
als de thans voorgestelde, want ook zonder deze zal bij eeni-
gen aandrang het tiendregt verdwijnen, maar hoewel hij de
kracht kent van het spreekwoord „dat de wereld bedrogen
wil worden" zal hij daarom niet voor eene wet stemmen, die
het tegenovergestelde bereikt van hetgeen men verkrijgen wil.
De heer van Voorthuysen verdedigde de wet in het belaug
van het algemeen, speciaal in dat der arbeidende klasse.
De heer van der Linden had nog krachtiger maatregelen
verlangd, te weten afkoop van staatswege, waardoor de
tienden moesten verdwijnen, maar daarom keurde hij het
aangenomen stelsel niet af en wederlegde hij de daartegen
aangevoerde bezwaren.
De heer van Nispen van Sevetiaer hield nogmaals vol dat
het aannemen van een beginsel van wederkeerigheid een
ommekeer van het tiendregt zou ten gevolge hebben.
De minister van justitie verdedigde op nieuw het wetsont
werp. Hij betoogde nogmaals dat van art. 147 der grondwet
geen sprake kan zijn dat het opnemen van het beginsel van
reciprociteit een ommekeer van den aard van het tiendregt
ten gevolge zou hebben; dat met het oog op de bepalingen
van het burgerlijk wetboek, geene inschrijving in de open
bare registers vereischt werd, dat de wijze van procederen
niet te kostbaar en te omslagtig was dat konsignatie in het
belang van derde belanghebbenden was aangenomen en dat
het beginsel van art. 2 geene onoverkomelijke bezwaren aan
bood. Hierop repliceerden de heeren Godefroi, de Brauw,
Kappeyne van de Copello, van Nispen van Sevenaer en van
der Linden, waarna de algeraeene beraadslaging werd ge
sloten.
Artikel 1 met amendementen van de heeren de Brauw en
Godefroi kwam hierop in beraadslaging.
Het eerste strekt om eene tweede alinea bij het artikel te
voegen, luidende
„De heffer heeft de bevoegdheid om ten allen tijde te vor
deren, dat de afkoopprijs van zijn regt worde vastgesteld."
Dat Yau den heer Godefroi strekt om een tweede alinea bij
het artikel te voegen, luidende
„Door den afkoop gaat bet regt op de schuldpligtigheid
verloren."
De heer de Brauw deed bij de toelichting van zijn amende
ment uitkomen, dat door zijn voorstel een gelijk regt aan den
heffer werd verschaft, wat thans aan deu tiendpligtige was
verleend en tevens een steen des aanstoots voor de eerste ka
mer weggenomen zou zijn. De heer Godefroi verklaarde dat
door zijn amendement vele bezwaren uit den weg zouden ge
ruimd worden, ofschoon hij de bijvoeging niet noodzakelijk
achtte.
De heer Meylink trad daarop in uitvoerige beschouwingen
over den aard van het tiendregt, ten betooge dat de meeste
argumenten onjuist waren. Hij beweerde dat het dekreet van
1813 regtsgeldig was maar dat het onzeker bleef of de hooge
raad dit als zoodanig zou beschouwen en dat daarom een
voordragt als de tegenwoordige eene behoefte was. Met den
heer van Nispen van Sevenaer was hij van oordeel dat het
beginsel van wederkeerigheid een ommekeer van het tiend
regt te weeg brengt en dat het amendement van den heer de
Brauw tot menige procedure zou aanleiding geven, in strijd
met hetgeen die spreker had willen vermijden. De heer van
Nispen van Sevenaer beweerde dat het voorstel van den heer
de Brauw den tiendpligtige noodzaakt zijn land te gebruiken
tot het teelen van tiendpligtige vruchten, in strijd met den
aard van het tiendregt.
De heer Heemskerk Az. daarentegen verdedigde het be
ginsel van wederkeerigheid, waardoor juist de vernietiging
van het tiendregt zal bevorderd worden.
De verdere diskussie werd hierop verdaagd tot den vol
genden dag.
Donderdag zijn de beraadslagingen geëindigd. In de eerste
plaats was aan de orde art. 1 met amendementen van de
heeren de Brauw en Godefroi, het eerste strekkende, om
bij het artikel als slotbepaling te voegen „De heffer heeft de
bevoegdheid om ten allen tijde te vorderen, dat de afkoop-
prijs \an zijn regt worde vastgesteld;" het tweede om als
laatste alinea bij het artikel te voegen „behoudens het be
paalde bij het tweede lid van art. 2, gaat het regtopdeschuld-
pligtigheid, door den afkoop verloren."
Aan de diskussie over het araendement van den heer de
Brauw namen deel de heeren van Lidth de Jeude, van Eek,
van der Linden, Heemskerk Az., van Nispen van Sevenaer
en de minister.
De heer van Lidth de Jeude merkte op dat het amende
ment niet volledig was, want dat niet bleek of de prijsbepa
ling per blok of per perceel kon plaats hebben en dat ook de
procedure niet geregeld was. De heer Heemskerk Az. verde
digde het beginsel van wederkeerigheid met den voorsteller,
op juridieke gronden en van de billijkheid. Al de andere
sprekers bestreden het beginsel van het amendement met
klem, omdat de aard van het tiendregt daardoor wordt omge
keerd, want de heffer is steeds afhankelijk van den pligtige.
Noch bij het dekreet van 1813, noch bij het burgerlijk wet
boek wordt wederkeerigheid aangenomen. Men zou de af
schaffing der tienden onmogelijk maken, want de heffer zou
het gunstigste tijdstip uitkiezen om den prijs te bepalen. De
heer van Eek noemde het amendement een muizenval om de
heffers te vangen, terwijl de heer van der Linden betoogde,
dat het eene bron van processen zou zijn. Het amendement
werd dan ook verworpen met 45 tegen 16 stemmen.
I Over dat vau den heer Godefroi werd het woord gevoerd
door de heeren van Eek, Poortman, den minister en den voor-
steller. De minister achtte het overbodig die bepaling op te
nemen, maar verklaarde zich niet daartegen. De heer van
Eek achtte het evenwel in strijd met de bepalingen van het
I burgerlijk wetboek omtrent levering. De heerPoortman voer-
l de in het breede aan, dat het eigendomsregt gevestigd moest
zijn op de grondslagen van zekerheid en openbaarheid. Van
de levering moest blijken door overschrijving in de openbare
registers. In geen geval zou het daarom schaden, maar de be
zwaren van velen wegnemen, wanneer men het volgende bij
het artikel voegde:
„Ten bewijze van die ontheffing strekt de ovevschvijving
van den titel van afkoop in de registers van den bewaarder
der hypotheken in het arrondissement, waarin de grond ge
legen is."
De minister en de heer Godefroi ontkenden dat levering
door overschrijving hier noodig was. Het amendement van
den heer Poortman werd echter aangenomen met 44 tegen 18
stemmen, waardoor dat van den lieer Godefroi verviel.
Bij art. 2 opperden de heeren van Eek, Luybcn en van der
Linden bezwaren tegen de verpligting tot afkoop van den
tiendlast bij blokken door de meerderheid der eigenaars. Die
minister met de heeren van Nispen van Sevenaer en Godefroi
verdedigden dit beginsel in het belang van de tiendheffers.
De heer Luyben ontwikkelde nog de meening, dat men door
deze bepaling een terugtred deed, want dat de wet van 1S4S
perceelsgewijze afkoop der domaniale tienden toeliet. De
minister verklaarde dat dit artikel niet obsteerde aan de uit
voering der wet van 1848. Het artikel werd aangenomen met
52 tegen 8 stemmeu.
Vervolgens werden de overige artt. der wet na korte dis
kussie aangenomen. Bij avt. 3 stelde de heer Heemskevk Az.
een amendement voor, strekkende om de overschrijving na de
akte van afkoop niet in de openbare registers te doen plaats
hebben, vóór dat het bewijs van betaling of konsignatie gele
verd was. De voorsteller meende dat in het belang van den
heffer dergelijke bepaling noodig was, want even als bij ont
eigening moest voorafgaande schadeloosstelling regel zijn.
De minister bestreed het begrip van onteigening, maar ver
klaarde zich niet tegen de zaak. Dit amendement werd even
wel verworpen met 32 tegen 29 steramen, terwijl een ander,
bevattende eene verbetering van redaktie, met 36 tegen 25
stemmen werd goedgekeurd.
Een amendement van den heer Dumbar op art. 4, dat het
denkbeeld van konsignatie, in geval een hypotheek op de
tiend bestaat, beter uitdrukte, werd door de regering overge
nomen.
Bij art. 17 stelde de heer van Eek een amendement voor
strekkende om den hypotheekhouder niet preferent te ver
klaren boven andere lasten gekweten uit de opbrengst van de
tiend, dat na eenige diskussie tusschen den voorsteller en den
minister met 42 tegen 16 stemmen werd aangenomen.
Onderscheidene wijzen van redaktie werden nog door de
regering in het ontwerp gebragt.
Ten slotte werd het wetsontwerp aangenomen met 46
tegen 13 stemmen. Tegen stemden de heeren van Lijnden,
de Brauw, van Eek, van Heemstra, van Goltstein, Heemskerk
Az., Mijer, Kerstens, Hoffman, Schimmelpenninck, Kap
peyne van de Copello, van Foreest en van Asch van Wijck.
In de zitting van zaturdag is ingekomen een wetsontwerp
tot bekrachtiging der koncessie tot aanleg en exploitatie van
den spoorweg van Samarang naar de Vorstenlanden (kon
cessie Poolman.) De rapporteurs over verschillende wetsont
werpen zijn benoemd.
Morgen zal, volgens het bepaalde in de vergadering van
zaturdag, beraadslaagd worden over de wetsontwerpen tot
naturalisatie vau eenige personen, tot onteigening van per-
ceelen 1. tot aanleg vau een station voor den staatsspoorweg
te Zwolle, 2. voorden aanleg van desektiënZutphen Deven
ter, Goor naar de duitsche grenzen, en LeeuwardenGronin
gen tot verkoop van rijksgrond aan de Maatschappij voor
spoorwegmateriëel en tot aanvulling van art. 17 der milieiewet.
Voorloopige verslagen.
Verhooging van hoofdstuk VI (marine) der staatsbe-
grooting van 1863. (Pantsering.)
Volgens sommige leden bestond er noodzakelijkheid tot
een voorafgaand grondig onderzoek over deze kwestie, daar
geen pantser tot nog toe bestand is gebleken tegen het zwaar
ste geschut. Onderscheidene leden waren geneigd aan het
verlangen des ministers te voldoen door eene som tot pantse
ring toe te staan, daarbij echter uitdrukkelijk te kennen
gevende zich in gecnerlei opzigt voor de toekomst te verbin
den, daar er nog niets gebleken is van eenig vast plan van
maritieme defensie in verband met het tegenwoordig aange
nomen geschut en het stelsel van gepantserde schepen.
Velen betwijfelden de doeltreffendheid van het pantseren der
bestaande houten schepen. Ons getal houten schepen is nu
reeds niet te grootworden daaraan opvolgend schepen ont
nomen en uitsluitend met het oog op de binnenlandsche ver
dediging gepantserd, er zou óf binnen weinige jaren geen ge
noegzaam getal schepen meer aanwezig zijn, óf met kracht
ook aan houten schepen moeten worden voortgebouwd. Men
achtte het dringend noodig, op dit punt de bedoelingen der
regering te kennen.
Gemeenteraadl van Vllssfngeni.
Zitting van 21 maart.
Waarnemend voorzitter de heer Uyttenhooven. Afwezig
de heeren Callenfels, Wels, Ruijsch en Thierens.
Nadat de notulen der vorige zitting zijn gelezen en goed
gekeurd, schorst de voorzitter de openbare zitting, welke na
verloop van een uur weder heropend wordt.
Volgens mededeeling des voorzitters is een verzoek inge
komen van den heer Stuart, hoofdonderwijzer derschool voor
gewoon en meer uitgebreid lager onderwijs voor jongens, om
tegemoetkoming in de meerdere kosten voor schoolbehoeften
boven het daarvoor toegekende bedrag.
Burgemeester en wethouders stellen voor, die rekening nog
te laten voldoen, doch tevens aan don heer Stuavt het leedwe
zen van den raad te kennen te geven dat die verhooging niet
vroeger is aangevraagd, en roet ernstige aanmaning om voor
taan geene meerdere uitgaven te doen dan die welke zijn toe
gestaan, met bepaling dat alleen de noodzakelijke schoolbe
hoeften door de gemeente zullen worden verstrekt, doch de