tlan bij aanneming van het andere voorstel, indien de kamer besliste dat de staat de kosten moest dragen. De heeren van Bosse en van Loghem verklaarden zich levendig tegen het amendement van den heer van Heemstra, vooral de laatste, die aantoonde dat de groote gemeenten, die het hier gold, den last konden dragendat de bloei der finan ciën van het rijk afhing van den prijs der indische produkten en dat in den geest van dit voorstel geen schijn van invloed aan de gemeentebesturen zou worden overgelaten, maar alles afhing van de tijdelijke inzigten der regering. De heer de Meester daarentegen verdedigde het amende ment, dat de strekking had om den last van de gemeenten af te wenden, hetgeen noodig was bij de bedoeling der regering om de gemeente akcijnsen op te heffen. Het amendement van den heer van Heemstra werd verwor pen met -16 tegen L6 stemmen. Vóór de heeren van Asch van Wijck, Dumbar, van der Veenvan Voorthuyzen Hoffman, Schimmelpenninck, Begram, de Poorter, van Wintershoven, van Diggelen, Tutein Nolthenius, Blussé, de Meester, van Heemstra, Dirks en Hoekwater. Het amendement van de heeren Heemskerk Az. en Cool wordt verworpen met 35 tegen 28 stemmen. Tegen de heeren, Godefroi. Zylker, Heidenryck, Meylinck, Idserda. Luyben.Kappeyne van de Copello, Dullert,Poortman, de Poorter, Hoyinck van Papendrecht, Bots, van Wintersho ven, van Diggelen, van der Linden, Iverstens, Heemskerk Bz., de Lom de Berg, van Bosse, van Muiken, Mensonides.Kingma, Blussé, Beens, Comelis, Guljé, Blom, Gevers Deynoot, van Iieukelom, Hugenholtz, van Nispen van Sevenaer, van Kerk wijk, Duuibar, Storm van 's Gravesande en van Eek. Art. 14 wordt goedgekeurd met 36 tegen 27 stemmen. Tegen de heeren van Wintershoven. van Diggelen, Tutein Nolthenius, Cool, Lycklaum a Nyeholt, van der Poel, de Meester, van Heemstra, de Lidth de Jeude, Dirks, van Lyn- den, Heemskerk Az., Mijer, Groen van Prinsterer, van Golt- stein, Hoekwater, van Asch van Wyck, van der Veen, Wijbenga, Godefroi. van Voorthuyzen, Hoffman, Schimmel penninck, van Heiden Reinestein, Begram, van Foreest en de voorzitter. Artikel 13 werd zonder diskussie aangenomen. Thans was art. 11, gisteren uitgesteld, aan de orde, waarop de heer van Eek een amendement had voorgesteld, strekkende „om de inrigtingen van middelbaar onderwijs, voorzoo ver de opleiding voor de land- en zeeuiagt betrof, bij eene nadere wet te regelen." De minister van marine bestreed dit amendement op grond dat zoodanige wettelijke regeling niet noodzakelijk was. De heeren van Diggelen en van Muiken voegden zich daarbij, omdat zij zoodanige regeling van die speciale onder werpen nadeelig achtten, het militair onderwijs speciale eischen had en eene verkeerde inmenging in de beuioeijenissen van de uitvoerende magt zou plaats hebben. De heeren van Eek en van der Linden verdedigden het voorstel, want het gold inrigtingen van openbaar onderwijs, en indien niet uitdrukkelijk wettelijke regeling voorgeschreven was, zou zij worden uitgesloten. Ten slotte werd het amende ment verworpen met 48 tegen 11 sten»uen. Tusschen den heer van Nispen van Sevenaer en den minister van bmnenlandsche zaken had nog eene gedachtewisseling plaats over de 3e alinea, houdende dat, bij verschil over de vraag, of eene inrigting tot het lager of middelbaar onderwijs behoorde, door den koning wordt beslist. De heer van Nispen van Sevenaer vroeg of men hierbij het oog had op de geschil len van bestuur, die de raad van state zou behandelen, het geen de minister beaamde. Artikel 11 werd zonder stemming aangenomen eu de dis kussie verder tot maandag verdaagd. In deze zitting is een wetsontwerp ingekomen tot nadere regeling van het tijdstip, waarop de nieuwe regterlijke orga nisatie zal in werking treden (1 september 1861) en bragt de heer Blussé verslag uit over het handelstraktaat met Siam. Memoriëti van beantwoording. Voorzieningen omtrent het novaal tiendregt van het kroondomein enz. Beheer der kroondomeinen. Uit hoofde van het gunstig onthaal, dat aan deze beide wetsontwerpen in 't algemeen is te beurt gevallen, meent de regering kort te kunnen zijn in haar antwoord op het voor- loopig verslag. Door eene wijziging van art. 1 van ontwerp I heeft de re»e- ring haar doel nog duidelijker trachten te omschrijven. Dat doel is, de tiendheffing van het kroondomein zóó af te bake nen, dat het kroondomein de tienden blijft heffen die tot dus verre haar deel hebben geleverd tot de inkomsten van het kroondomeinen dat hel kroondomein zich blijft onthouden van de heffing van de zoogenaamde novale tienden, die, al wierden ze tot dusverre ook uiet werkelijk gevorderd, naar de uitspraken van den hoogen raad zouden moeten geacht wor den regtens bij het kroondomein tc behooren. Deze wet wil dus niets anders dan bestendiging van den feitelijk aanwezi gen toestand. De beschouwingen over ontwerp II betreffen punten van meer ondergeschikten aard. Van beide wetten is bij deze memorie een gewijzigd ont werp overgelegd. Gemeenteraad Tan Zierfkzee. Zitting van 4 maart. Voorzitter de heer Cau. Afwezig de heeren Ochtman, ongesteld, en van der Lek de Clercq. De notulen der vorige vergadering worden gelezen en goed gekeurd. Voor kennisgeving wordt aangenomen: a. de magtiging van gedeputeerde staten tot het gemeenschappelijk regelen met de gemeenten in Schouwen, van de verbetering der wegen. De voorzitter stelt voor, burgemeester en wethouders te mao-- tigen om met de gemeentebesturen in Schouwen alle voorbe reidende maatregelen te nemen, welke kunnen leiden tot het voordragen van een besluit, omtrent de verbetering der wegen in Schouwen; waartoe wordt besloten. 6. dat het suppletoir kohier der hondenbelasting voor 1862 door gedeputeerde staten is goedgekeurd en aan den ontvan ger ter invordering uitgereikt; en c. dat volgens een schrijven van den minister var. binnen- landsche zaken het telegraafkantoor in 1862 heeft opgebragt f 1906,67$, en dat bedrag alzoo de door de gemeente gewaar borgde som te boven gaat. Wordt gunstig beschikt op de adressen van de heeren rar. C. van der Lek de Clercq en M. C. de Crane, tot remissie van hoofdelijken omslag wegens verblijf buiten de gemeente, beiden voor vier maanden. Wordt gelezen een adres van mejufvrouw de wed. van Kluijve, verzoekende eervol ontslag uit hare betrekking als onderwijzeres eener bijzondere school met 1 april e. k., en eene jaarlijksche gratifikatie van f 50 in plaats der jaarlijk- sche subsidie van gelijk bedrag. Namens burgemeester en wethouders deelt de voorzitter mede dat er geene termen be staan om het gevraagd ontslag te verleenen, omdat bij de regeling van het lager onderwijs, volgens de nieuwe wet, adressante niet door den raad is beuoerad. Op haar verzoek om eene jaarlijksche gratifikatie, wordt voorgesteld dit van de hand te wijzen, doch haar voor het loopende jaar de ge- heele toelage van f 50 uit te keeren. De heer van Dongen vindt er bezwaar in om voor één kwartaal, de subsidie van het geheele jaar toe te kennen. De heer Goemans vereenigt zich met het gevoelen van den heer van Dongen. In omvraag gebragt zijnde wordt het voorstel vau burgemeester en wet houders aangenomen. Tegen steraden de heeren van Dongen en Goemans. Wordt besloten tot de openbare verhuring van het geapla- neerde zeikterrein. De voorzitter stelt in handen der heeren van der Vliet, Landsknegt en Mulock Houwer, eeu voorstel tot wijziging van het reglement der Vereeniging van arbeiders; idem in handen der heeren van Dongen, Keiler en Goemans, de reke ning van den ontvanger der begravenisregten over 1862, beiden ten fine van rapport. Overeenkomstig het voorstel van burgemeester en wethou ders wordt besloten tot af-en overschrijving eener som van f 10,94 uit den post van onvoorziene uitgaven op dien van kosten der brandweer, begrooting 1862. Namens de kommissie ad hoe brengt de heer Fokker rap port uit op de rekening van het burger weeshuis over 1861 en op die der kamer van koophandel en fabrieken over 1862, beiden strekkende tot goedkeuring. Dien overeenkomstig wordt besloten. BUITENLAND. Algemeen overzigt. Het telkens weder op den voorgrond treden der poolsche kwestie, in den loop der tijden, doet ons, wanneer wij 111 de geschiedenis dier ongelukkige natie een blik slaan, eene tref fende overeenkomst opmerken tusschen de houding der euro- pesche natiën in vroegeren tijd en in deze dagen. Bij eiken wanhoopskreet in vroegere jaren door de polen over de russische overheersching aangeheven welke zich in een opstand uitte, zoo rijk aan sombere tooneelen van moord en plundering, was het eerste verschijnsel bij de volken in Eu ropa: heftige verontwaardiging tegen de russische overheer- schers. Met de scherpste kleuren werd in redevoeringen eu dagbladartikelen de onderdrukking, waardoor die poolsche wanhoopskreet was uitgelokt, afgeschilderd gegispt en door alle natiën ten minste diegene, welke voor dergelijke in drukken omtrent andere volken vatbaar zijn werden woor den van sympathie jegens de polen gesproken. De zelfde fase heeft de poolsche opstand van deze dagen doorleefd. Wij behoeven niet te herinneren hoe het„ Laat Polen niet hulpeloos!" in allerlei taal en uitdrukking, in aller lei vonn en kleur werd uitgesproken, hoe allerlei volksmani- festatiën en meetings met onwederstaanbaren aandrang zich verhieven tot de regeringen ter ondersteuning van het. telkens ter nedergeworpen slagtoffer der russen, hetwelk toch niet wil sterven, van de onvernietigbare nationaliteit, welke zich on danks elke poging weder opheft, en maar niet feitelijk kan worden uitgewischt van de kaart der europesche nationali teiten. Wanneer wij nu wederom een blik werpen in het verleden van Polen, dan zien wij hoe op deze eerste fase eene tweede volgde waarin de regeringen, daartoe genoopt door de opge- wondene menigte, raadzaam oordeelden die eerste opwelling van volkssympathie niet te ignoreren en derhalve eenige woorden van medelijden te uiten en daardoor eenige verwach ting voor de toekomst in te boezemen. De poolsche kwestie onzer dagen bevindt zich thans in deze fase; wij herinneren ons hoe in Engeland, Frankrijk en an dere landen de staatsligchamen in redevoeringen vol enihusi- asine voor de polen tegen het russisch systeem te velde trok ken en de ministers mineer of mindere mate met deze rede voeringen instemden en verwachting deden ontstaan op diplomatieke tusschenkomst, terwijl overigens het incident desverdrags tusschen Pruissen en Rusland welke eerste mogendheid in 1831 evenzeer Ruslands bondgenoot was dit alles deed vergezeld gaan van eenige scherpe veroordee lingen ten opzigte van Pruissens houding. Zelfs de voor sommigen zoo buitengewone neutraliteit van Oostenrijk, hetwelk toch insgelijks bij een opstand der polen aan gevaren bloot staat, is geheel in overeenstemming met.de houding, in vroegere jaren door die mogendheid aangenomen. In dien tijd zou Oostenrijk eveneens gaarne dé herstelling van Polen gezien hebben, om als bolwerk te dienen tegeri Ruslands streven om zijn grondgebied uit te breiden, al mogt daar tegenover ook de vestiging van eene fraosch-gezinde natie staan, welke met Frankrijk zeiven zou zameuwerken om invloed te verkrijgen in Duitschlanil. De derde fase waarin het poolsch vraagstuk in vroegeren tijd zich vertoonde was de voortduring der hardnekkige en wanhopige worsteling tegen de russen onder de algemeene beschouwingen der mogendheden over de schandelijke ver deeling van Polen en onder betuigingen van medelijden. Het eind was telkens dat de teruggeslagene infanterie-drommen, door versche legerscharen vervangen, er in slaagden om de op standelingen te verdelgen, waarop eene algemeene wraak oefening volgde, welke de publieke opinie in Europa reeds weder met een ander vraagstuk van den dag bezig met treurend oog aanschouwde, om overigens de poolsche ballin gen weder overal met eene voorkomendheid te ontvangen, gelijk dit in de laatste jaren gebruikelijk was. De poolsche kwestie rolde daarop als de steen van Sisyphus in vergetelheid terug, tot dat zij eenigen tijd later weder te voorschijn kwam. Zal ook de tegenwoordige opstand der polen deze laatste fase doorleven? Wij moeten daarop het antwoord schuldig blijven, maar met een blik op de geschiedenis meenen wij te mogen beweren dat Polen niet zal ophouden zich tegen Rus land te verzetten, zoo lang het daarvan niet zal afgescheiden zijn en eene volledige autonomie herkregen hebben. Wat de laatste berigten van hettooneel desopstands zeiven betreft, deze zijn zoo schromelijk verward dat hei onmogelijk is de waarheid te ontdekken omtrent den uitslag der verschil lende gevechten onder Langievvicz en Mieroslawski tegen de russen geleverd. Men mag echter uit het voortdurend opruk ken van russische versterking naar Polen opmaken dat de opstand aldaar nog verre van krachteloos is, terwijl voor der gelijke bewering insgelijks het vertrek van vele polen naar het kamp der opstandelingen pleiten kan. Het schijnt dat ook Menotti, de zoon van Garibaldi, over Bern naar Polen is ver trokken. Terwijl wij het weinig overig staatkundig nieuws, ons heden aangebragt, wegens plaatsgebrek hier kortelijk wenschen amen te vatten, daarbij met stilzwijgen de voortdurende slechte geruchten omtrent liet mexikaansch expeditie-leger de tegenstrijdige mededeelingen omtrent eene gezamen lijke diplomatieke interventie van Frankrijk, Engeland en Oostenrijk bij het russisch goevemement voorbijgaande, stip pen wij aan dat La patne de senaatsdebatten omtrent de peti tiën ten gunste van Polen nog niet zoo nabij waant als het ongeduldig verlangen van sommigen dit wil doen voorkomen. Als de twee belangrijkste feiten van den dag beschouwen wij overigens den intogt van prinses Alexandra teLonden, waarom trent wij naar het „binnenland" verwijzen, terwijl het ander bedoeld feit het berucht pruissisch-russisch verdrag betreft. De fransche Moniteur bevat namelijk het berigt dat de russi sche troepen, in het vervolgen der poolsche opstandelingen slechts „tot aan" de pruissische grenslijn zouden zijn voort- gerukt, waaruit het ofticiëel orgaan zelf afleidt dat de kon- ventie van 8 februarij vernietigd is, often minste de bepaling, volgens welke Rusland eu Pruissen de opstandelingen tot over de wederzijdsche grenzen zouden mogen vervolgen. BOEKBESCHOUWING. Vertrouwen. Toespraak gehouden in de kon- certzaal te Haarlem door Cd. Busken Huet. Haarlem J. J. IVeeceringh1863. Wij zijn niet gewoon preken aan te kondigen en wenschen aan deze gewoonte getrouw te blij ven. Wanneer het echter gebeurt dat eene preek het licht ziet, die naar inhoud en vorm niet alleen van de gewone verschilt maar ook in vele gemoe deren een geheel eigenaardigen en naar wij ineenen heilzamen indruk te weeg brengt, dan verlaten wij gaarne den gewonen weg om onze lezers op zulk een liefelijke bloera opmerkzaam te maken. Waarschijnlijk zal aan enkelen de toespraak hierboven genoemd reeds bekend zijn. Bij ernstige en nadenkende christenen heeft de naam van Busken Lluet een goeden klank, en met hartelijke blijdschap hebben zij door de aankondigiug dezer toespraak gezien dat zijn „ver trouwen" niet beschaamd isgeworden. De man, wiens stem zoo velen tot de godsdienst in geest en waarheid opriep kan weer spreken, weer spreken met den ouden klem en zijne woorden, ook indien wij ze slechts door de drukkunst verne men, vallen diep in liet harten verlevendigen den geest. Er is in de preken van Huet iets zeer eigenaardigs, zij ge lijken volstrekt niet op die konventionele godsdienstige verhandelingen waaraan onze letterkunde helaas zoo rijk is. De preken van Huet zijn „toespraken," wier eerste kenmerk is, dat zij ons den zuiveren afdruk geven van 'sinans geest. Huet trausigeert niet. Hij spreekt zijne overtuiging uit gelijk hij zelf die voedt, en schikt of plooit zich niet naar de denkwijze of naar de vatbaarheid zijner hoorders. Hierdoor wordt hij voor velen zou hij het zelf met gaarne erken nen? onverstaanbaar. Maar hierd*oor ontstaat desgelijks ligtelijk eene zekere vrees voor den „betreden weg" van welke wij Huet niet geheel kunnen vrij pleiten. Hij zoekt bijpaden, somtijds alleen ter wille der bij paden en vermoeit en ergert hierdoor zijnen volger noodeloos. Dit laatste is bij een man als Huet te betreuren en door de kritiek voortdurend met ernst aan te wijzen. Ook in de toespraak die wij hier aankondigen. Met blijdschap namen wij haar op en het voorberigt maakte ons hart open voor een woord \an krachtige opwekking. Maar de rede zelve deed reeds bij het begin ons gevoel onaan genaam aan. Waarom in deze toespraak dat min of meer dorre betoog, dat strijd voeren tegen Paul us hetwelk toch niets meer dan een ijdel schermutselen blijkt te zijn? Bij een man van zoo veel talent achten wij ditgebrek aan -TÜqpvoudïgheid hetwelk misschien wel uit vrees óm nieteeu- tfbfidig genoeg te zijn voortkomt zeer betreurenswaardig. En toch bevelen wij de toespraak aan allen die van het ge loof des harten tot de godsdienst in geest en waarheid willen opklimmen met warmte aan. Indien er in een dagblad plaats voor ware zouden wij overschrij ven wat de 29ste bladzijde

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1863 | | pagina 3