MIDDELBURGSCHE C 0 U ft A N T. Donderdag 5 Februarij. 1863. N° 16. fi CO Editie van woensdag avond 8 ure. Middelburg 4 februarij. De heer I. D. Fransen van de Putte, door Z. M. benoemd tot minister van koloniën (zie „benoemingen en besluiten"), heeft gisteren in handen deskonings den eed afgelegd. De tweede kamer is tot hervatting haver werkzaamheden tegen 24 dezer bijeengeroepen. „De verwerping der begrooting van het departement van „koloniën door de eerste kamer heeft de strekking gehad „eene bepaalde afkeuring uit te spreken van de regeringsbe- „ginselen op koloniaal gebied. De afstemming was evenmin „gerigt tegen de cijfers der begrooting als tegen den persoon „des ministers, maar wel degelijk tegen de beginselen der „regering." Deze woorden drukken met onze individuele meening uit. zij zijn geenszins eene willekeurige uitlegging van het votum der eerste kamer, maar zij zijn ontleend aan het verslag der kamer zelve. Zij bevatten de uitdrukkelijke verklaring van het gevoelen der meerderheid. De heer Fransen van de Putte die niet schroomt in het ministerie, waarvan het koloniaal regeringsbeleid zoo ondub belzinnig is afgekeurd, zitting te nemen, heeft dus de taak op zich genomen om te beproeven de eerste kamer tot eene andere overtuiging te brengen. Voorwaar geene gemakke lijke taak! Mogt zij gelukken dan zou dit ontegenzeggelijk pleiten voor de talenten van den heer Fransen van de Putte en tevens in buitengewone mate getuigen voor de kracht dei- beginselen die de regering voorstaat. Hoe schitterend dan in veler oogen de overwinning ook wezen zal, de wijze waarop zij verkregen wordt zal toch de vreugde aanmerkelijk tem peren. Mogt de proefneming echter een tegenovergestelden uitslag hebben, en de eerste kamer na verloop van eenige maanden nog het zelfde gevoelen omhelzen dat zij dezer dagen zoo krachtig heeft uitgesproken, dan is men wel ge noodzaakt over te gaan tot hetgeen wij wenschten dat reeds nu zou zijn geschied, namelijk tot eene ontbinding der eerste kamer. Maar de toestand zal over vijf of zes maanden niet meer de zelfde zijn. Behalve dat er een kostbare tijd vruchte loos zal zijn voorbij gegaan, zullen wij het dan ook te betreu ren hebben dat er aan het ministerie hetwelk wij gaarne nog laug aan het bestuur zouden zien omdat wij er op ver schillend gebied menigen nuttigen maatregel van verwach ten een tweede gevoelige slag zal zijn toegebragt. De klagten over het beheer der kalamiteuse polders in Zeeland worden met iederen dag meer algemeen. Zij betref fen zoo wel de wijze waarop de administratie gevoerd, als die waarop voor de zeeweringen gezorgd wordt. Bij het schier volledig gemis aan openbaarheid ten opzigte van het beheer dier polders, zijn de klagten die men hoort gewoonlijk ge brekkig geformuleerd, zij hebben iets onbestemds eu soms iets tegenstrijdigs. Maar omdat het misnoegen zich niet altijd in duidelijken vorm weet te openbaren, zal men het daarom gering schatten? Omdat ontevredenheid of ongerustheid zich slechts bij wijze van gemompel doen hooren, zal men daarom aan die uitingen minder oplettendheid scheuken Wij gelooven dat het tegen deel raadzaam is. Naarmate de klagten meer onbestemd, meer geheimzinnig worden uitgesproken zijn ze gevaarlijker, omdat daardoor de gelegenheid tot wederleggen grootendeels is afgesneden. Wij spreken hier natuurlijk niet van de hoofd grieve het gebrek aan openbaarheid zelvewe hebben hier niet het oog op het beheer in het algemeen, maar we denken aan de geruchten die we in de laatste dagen hier en daar omtrent den polder Walcheren vernamen en waardoormen, zoo men daaraan onbepaald geloof wilde schenken, alligt tot de meening zou komen dat het stelsel, ten opzigte onzer zeeweringen gevolgd, op geen voldoende gronden rust en dat niet altijd een behoorlijke voorraad dij lesmaterialen aanwezig is. In dien geest hoorden wij verschillende vragen doen en opmerkiugen maken toen door het onstuimig weder van de vorige maand aan den westkapelschen zeedijk be langrijke schade was toegebragt. Geen wonder dat angst en vrees reeds aan menigeen de vruag in den mond gaf of er ook voor overstroorning van het eiland oogenblikkelijk ge vaar te duchten was. Het was ons aangenaam dat wij onze lezers op dit punt spoedig, zoo wij hopen volledig, konden geruststellen. Wie den westkapelschen dijk trouwens slechts eenmaal metnaauwlettendheid beschouwd heeft, behoeft niet te vreezen dat er van die zijde, bij genoegzame voorzorg, aan doorbraak of overstrooming te denken valt. Of dit ook van al de overige gedeelten onzer oeververdedi ging kan gezegd worden hoorden wij meermalen in twijfel trekken. De onzekerheid omtrent dit punt moet voor ieder be woner van dit eiland pijnlijk zijn, en daar we nu niet in staat zijn over deze belangrijke aangelegenheid een helder licht te doen opgaan, achten wij het van onzen pligt de aandacht te vestigen op elke poging die beproefd wordt om een tip op te ligten van het geheimzinnig floers waarmede „het beheer van den polder" wij nemen thans deze uitdrukking in zijne meest omvangrijke beteekeuis voortdurend bedekt is. Wij namen daarom met belangstelling kennis van een aan den kommissaris deskonings in Zeeland gerigt adres, ons in afschrift toegezonden waarin onderscheidene be langen van den polder van Walcheren uiet eenige uitvoerig heid worden behandeld. De schrijver, de heer Dirk pronkers, heeft zeker uithoofde van zijne veeljarige ondervinding en den aard zijner betrekking het volste regt over die zaak zijne meening te doen kennen. Wij willen dan ook hetgeen ons van zijne beschouwingen het belangrijkste voorkomt aan onze lezers mededeelen en teroverv^-g-mg aanbevelen, zonder dat wij er van onze zijde eenige opmerkingen aan zullen toe voegen. Dat de stranden en duinen langs den polder in de laatste jaren op zoo verontrustende wijze zijn afgenomen dat zij geen voldoende veiligheid meer voor het eiland opleveren, acht de heer Dronkers onbetwistbaar. Opzettelijk bezocht hij dezer dagen de voornaamste punten en werd daarbij versterkt in zijne overtuiging dat vooral de duinen op het Noorder- strand op eenige plaatsen niet meer tegen den golfslag be stand zijn. Kort bij Domburg toch waren de duinen hier en daarop zulk een verbazende wijze afgenomen dat hunne top pen geheel weg zijn, zoozeer dat ze aan de binnenzijde slechts eenige ellen overhouden om een hoogen vloed te keeren. Aan het Zuider-strand wordt de toestand niet zoo veront rustend geacht, maar indien er ookdaargeeneafdoende maat regelen worden genomen, zullen er, volgens den schrijver, slechts enkele jaren verloopen voor dat de toestand der dui nen aldaar de zelfde zal zijn als aan de noordzijde. Inmiddels verklaart hij dat de rijshoofden op het Noorder- en Zuider- strand op verschillende plaatsen veel te wenschen overlaten en (in het algemeen) als onvoldoende voor de defensie van strand en duin te beschouwen zijn. Hoewel aan den westkapelschen zeedijk geen onmiddellijk bezwaar voor de veiligheid van het eiland ziende, laat de wa- terkeering tegen de open zee toch ook daar te wenschen over. De stranden aan de Zuid watering, vooral die aan liet wes telijk einde, verlagen van jaar tot jaar, niettegenstaande men in de laaiste tijden den zeedijk aldaar ongeveer 2,00 el ver hoogd heeft. Verder vereischt het geheele dijksvak, van de zeeweringen van Vlissingen tot aan de zeeslui- aan de Zuidwatering, meer voldoend staketsel. De steller van het adres zet vervolgens zijne gedachten uit een omtrent hetgeen noodig is om den polder van Walcheren te behouden niet alleen, maar ook te brengen in eenen toe stand waardoor men, in de eerste plaats, ontheven zal kunnen worden van de aanwending van ongehoorde geldsommen voor de herstelling van ondoeltreffende defensiewerken, waardoor bovendien de onrust, niet alleen van ingelanden, maar ook van alle bewoners van het eiland, zal kunnen plaats maken voor meer geruststellende vooruitzigten, met betrek king tot de veiligheid. Om hetgewenschte doel te bereiken, moeten de paalhoofden, die vroeger de zeeweringen,stranden en duinen van dit eiland zoo krachtdadig beschermden, op nieuw, maar volgens gewij zigde konstruktie, worden ingevoerd. Verder behoort een groot gedeelte der duinen, zoo wel van het Noorder- als Zuuïerstrand, met staketsel tegen verdere degradatie voorzien te worden. Van het noordelijk gedeelte der nog bestaande duinen tot aan het staketsel aan den westkapelschen dijk, zal dat werk breeder moeten worden aangelegd. Verder zou het raadzaam zijn, van het zoo even genoemde staketsel ten noorden van den dijk, dat werk naar de be staande konstruktie te vervolgen, tot op omtrent 500 el be noorden het zoogenaamde plan kier hoofd, terwijl de defensie van die overige 500 ellen met een staketsel van drie paalrijen zou kunnen volstaan. Ten aanzien van de defensie aan de Zuid watering is hij van oordeel dat van de zeeweringen van Vlissingen tot aan de I sluis van gezegde watering, de staketsels behoorden te wor den terug gebragt; terwijl het overigens, bij een nader onder- j zoek, wel blijken zal dat ook op de stranden aldaar paalhoof den, of wel paalrijen, zullen belmoren te worden gesteld. De kosten, voor de vervaardiging van genoemde werken vereischt, zullen zeer zeker nog al beduidend wezen, doch zij behoeven niet in één of twee jaren uitgevoerd te wordenmen zou er mede kunnen aanvangen op die plaatsen waar de waterkeeringen het zwakste zijn. Buitendien zal het cijfer dat de voorgestelde buitengewone kosten, tot beveiliging der zee weringen van het eiland, zal aantoonen, wel in geene ongun stige verhouding staan tot de waarde die deze aanzienlijke polder iu zich bevat. De heer Dronkers wijst overigens op de goede uitwerking van het in de laatste jaren aan een gedeelte van den westka pelschen zeedijk geplaatste staketsel. Immers, noch daarbe neden, noch daarboven, evenmin als binnen dat staketsel, is eenig gedeelte van den dijk beschadigd terwijl aan weerszijden belangrijke degradation zijn ontstaan. Evenzeer is aan den voet van het duin vóór het badhuis te Dom burg door eene betrekkelijk onbeduidende rij palen, opdat punt de duinvoet behouden, terwijl aan weerszijden het duin tot 15,00 el is afgenomen. De adressant drukt ten slotte den wensch uit dat, zoo zijne opmerkingen tegenbedenkingen mogten uitlokken, hetgeen hij zeer wenschelijk acht, hij daarmede mogt worden in ken nis gesteld. Men schrijft ons heden uit Vlissingen-; „Zr. Ms. stoom fregat Zeeland wordt heden het dok uitge haald en vertrekt naar de reede. Reeds gisteren was men voornemens dit te doen; maar daar er niet zeer veel water was. inroest men tot hoogwater wachten, vóór het schip 'zijne ligplaats geheel verlaten en voor de sluis halen kon het was toen te laat om buiten te komen. Wanneer men zich hierbij herinnert het moeijelijk zwaaijen, alsmede dat het schip, zoo als beweerd is, niet in liet drooge dok kon, dan zal het bin nenkomen van de Zeeland te Vlissingen ook al niet mede werken om de gunstige opinie, die men van onze havens heeft, levendig te houden. Het is waarlijk jammer dat dit alles zoo ongelukkig zamenlooptVoor hen die niet zonder onderzoek oordeelen, is het duidelijk genoeg, dat het eenig gebrek van onze havens is, dat er zoo weinig uitgaven voor het diephouden daarvan worden toegestaan doch bij onna- denkenden worden zulke gebeurtenissen meestal slechts oppervlakkig beoordeeld. Dit kan alzoo ook alligt weder \an nadeeligen invloed wezen, wanneer er over de gunstige lig ging van Vlissingen gesproken wordt. „Naar ik vernomen heb zal het stoomfregat Ie kl. Adolf Hertog van Nassau, benevens onderscheiden andere vaartui gen die hier liggen, naar het Nieuwediep worden gebragt. om aldaar beschikbaar te blijven. Ook zullen er in de volgende inaand weder eenige werklieden naar andere departementen worden overgeplaatst." Uit Dordrecht schrijft men ons 2 februarij „De gemeenteraad heeft in zijne zitting van 31 januarij jl. een besluit genomen en wel, wat weinig geschiedt, met aige- rneene stemmen, een besluit dat ongetwijfeld de sympathie van de meerderheid der ingezetenen zal wegdragen. Het be treft de uitbreiding en aanmerkelijke vergrooting van de aan legplaats voor stoombooten. Tot nog toe was daarvoor alleen bestemd bet zoogenaamde Groot hoofd. Wanneer daar echter twee a drie booten aan wal lagen dan was alle plaats ingeno men en konden de andere stoomers op en neder varen om te wachten tot er \oor hen eenige ruimte gekomen was. Een enkele boot lag aan den Rietdijk aan. Nu is het besluit geno men om in dit ongerief te voorzien, door de aanlegplaats uit te breiden van het Groot hoofd tot den Rietdijk en dus één hoofd te maken, dat bijkans de helft van de lengte der stad beslaan zal. Een brug voor voetgangers zal de tot nu toe door een haven gescheiden gedeelten der stad aan den rivierkant verbinden en dus den toegang van het Groot hoofd naar het Rietdijksche gemakkelijk maken. Het plan is uitstekend. Alle leden van den raad die het woord erover hebben gevoerd, hebben hun ingenomenheid er mede betuigd maar het zal veel geld kosten dat plan uit te voeren: men berekent de daartoe vereischte uitgaven op: een halve ton! En dan de bestrating en zoo.vele andere plannen....! Niemand zal ontkennen dat de stad aanmerkelijk verfraaid zal worden en dat zij nu uiterlijk zeer zal vooruitgaan. „Och!" zuchten velen, „ging zij maar ook innerlijk vooruit! Bloeide maar haar handel in de zelfde mate als men haar verfraaijen wil In de Staatscourant van lieden lezen wij het volgende Heden namiddag ten twee ure heeft zich ten paleize van Z. IC. H. prins Frederik der Nederlanden, en onder het voor zitterschap van Z. IC. II., eene kommissie geconstitueerd, be staande uit de volgende iieeren P. J. Landry, president van qrde; O. O. van den Berg. G. G. Couperus. Petrus Regout, vjce-presidentep; C. F. van Berekel. mr. C. C. E. d'Engel- bronner, sekretarissenJ. J. van Coeverden. penningmees ter; J. W. C. Amiabel. D. Blikman Kikkert. H. L. Enthoven Lz., J. C. P. Hotz, Era. Koechlin, J. ICooy, J. M. van dei- Made. en Paul C. van Vlissingen. Onder hooge goedkeuring van Z. M.den koning, stelt deze kommissie zich ten doel ora ter gelegenheid der aanstaande plegtige gedachtenisviering van Nederlands herhoren onaf hankelijkheid, een nationaal monument op te rigten. met ver eeuwiging tevens der nagedachtenis van wijlen Z. M. Willem I, die als grondlegger onzer verlevendigde nijverheid, koop handel en scheepvaart, onder de leiding der Voorzienigheid de eerste en voorname oorzaak is dat volk en vaderland het vijftigjarig feest hunner „zoo onverwachte als bijna wonder dadige verlossing" met dankbaarheid mogen vieren. In afwachting dat eene deputatie van drie barer leden de eer zal mogen genieten van in eene daartoe door haar onver wijld bij Z. M. den koning aangevraagde bijzondere audiëntie eene meer officiële kennisgeving van de vestiging dezer kom-, missie aan Z. M. den koning te kunnen overbrengen, heeft Z. IC. II. prins Frederik wel op zich gelieven te nemen daar van voor 's hands aan Z. M. berigt te doen. Inmiddels heeft de zelfde kommissie zich begeven tot den minister van binnenlandsche zaken en den kommissaris des konings in Zuid-IIolland, zoomede tot den burgemeester der residentie, met gelijke kennisgeving, en met aanbeveling van

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1863 | | pagina 1