MIDDELBÜRGSCHE COURANT. N- 150. Dingsdag 16 December. Editie van maandag avond 8 ure. MINISTERIE VAN BINNENLANDSCHE ZAKEN. Staatsspoorwegen. Kanaal dooh Zuid-B»veland. AAS B ESTE »IN«. Op donderdag den 22januarij 1863. des middags ten 12 ure, zal, onder nadere goedkeuring van den minister van binnen- landsche zaken, door de commissie voor de staatsspoorwegen, in een der localen van bet ministerie van binnenlandsche za ken te 's Gravenhage, worden aanbesteed Het bouwen van een© sluiswachterswoning bij de suatiesluis voor de breede watering bewes ten Yerseke nabij Hansweert, provincie Zee land. De besteding geschiedt bij enkele inschrijving volgens art. 11 van het bestek. Het bestek ligt van den S jannarij ter lezing in het locaal van het ministerie van binnenlandsche zaken, iu het locaal der ingenieurs in algemeene dienstbij de staatsspoorwegen,Raam straat no. 32, te 's Gravenhage. in de locaien van de provin ciale besturen, in de voornaamste logementen en koffijhuizen en op de plaatsen waar gewoonlijk dergelijke bestekken ter lezing gelegd worden. Inlichtingen worden gegeven aan het bureau van den hoofd ingenieur van den waterstaat jhr. J- R.T. Ortt te Middelburg, en bij den ingenieuvT. Bleckman te Goes. 's Gravenhage den 2Q november 1862. De commissie voornoemd, VAN MEURS, voorzitter. G. J. G. KLERCK, secretaris. BIMEWLAAU. Middelburg 15 Bïecember. In de afgeloopen week hebben de zittingen der tweede kamer zich gekenmerkt door twee belangrijke besluiten waar op wij nog niet een enkel wüord de aandacht onzer lezers moeten vestigen. In de eerste plaats noemen wij als zoodanig de aanneming der begrooting voor koloniën. Wij achten dit niet alleen eene gewigtige, maar tevens een verblijdende ge beurtenis. Daardoor toch is een stelsel van koloniale politiek, op meerdere billijkheid en regtvaardigheid rustende, opnieuw bekrachtigd. Ten vorigen jare gaf de kamer aan dat stelsel voor het eerst hare goedkeuring, want hoewel de toenmalige minister van koloniën van de beginselen door dit kabinet voorgestaan ten opzigte van een belangrijk punt de vast stelling der koloniale begrooting bij de wet ia opvatting verschilde in de hoofdzaak, over het regeringsbeleid dat men Op Indie moest toepassen, was ook hij de zienswijze, die men thans voorstaat, geheel en al toegedaan. Letten wij nu op het aantal stemmen, dan zien wij wel is waar dat de meerderheid ditmaal geringer was, maar men mag daarbij niet uit het oog verliezen, dat de ministerLoudon de sympathie der kamer in eene veelgrootere mate bezat dan waarop de lieer Uhlenbeck kon rekenen; dat de eerste zijne zaak uitmuntend wist te verdedigen, de laatste bij de vervulling van die taak dikwijls te kort schoot. Ten vorigen jare werd het budget groofendeels aangeno men in liet vertrouwen O]) de bijzondere bekwaamheden en het beleid van den minister, terwijl enkele leden die vóór stemden omtrent zijn stelsel ongerustheid bleven koesteren. Thans hebben allen, die zich met de vegeringsbeginselen niet konden vereenigen, hunne stem tegen de begrooting uit- gebragt; waren er nu onder deze, evenzeer als onder lien die vóór stemden, sommigen die wel een meer vrijzinnig bestuur voor Intlië waren toegedaan, velen daarvan zagen in den tegen woord igea minister niet den man om de in beginsel goedgekeurde hervormingen ten uitvoer te leggen. De stem ming heeft alzoo eene eenigzins andere, meer positieve betee- kenis, waardoor het stelsel der vrijzinnige koloniale politiek een niet geringen steun heeft bekomende leden die vóór het hoofdstuk IX der staatsbegrooting van 1863 gestemd hebben en wier namen we hier nogmaals in herinnering brengen achten wij voorgoed voor dat stelsel gewonnen. Zij zijnde heeren Heemskerk Bz., Westerboff. Cool,van Muiken, de Lom de Berg, Kerstens, Cornells, Hoynek van Papendrecht, de Meester, Zijlker, Hugenlioltz, Blom, Kingrna, Beens, Ane- maet, DuIIert, Blusse', Reinders, van ITeukelom, Kappeyne van de Coppello, van Logchem, Heydenrijck, Guljé, van Wintershoven, Mensonides, Dumbar, de Bieberstein, Bots, Idserda. Wijbcnga. de Poorter, Poortman, Oomen, Fransen van de Putte, van Diggelen, van der Linden en van Eek. Het andere besluit waarop wij doelden betreft de verbe tering der waterwegen naar de beide groote koopsteden. Wij moeten ons hier onthouden van goed- of afkeuring, om de eenvoudige reden dat wij ons tot elk oordeel dezer zaak vol komen onbevoegd verklaren. Geheel buiten ons bereik ligt het te beoordeeten of de doorgraving van Holland op zijn smalst uitvoerbaar is, of het kanaal zoo het tot stand komt voor de scheepvaart bijzonder geschikt zal zijn, of de verbe tering van den waterweg van Rotterdam de belangrijke kosten zal beloonen; wij willen er slechts op wijzen dat deze zaak die reeds zoo lang velen in spanning hield, die aan de ijverzucht tusschen onze groote koopsteden telkens nieuw voedsel gaf, die op het punt was voor de ainsterdam- mers de aanleiding tot eene manifestatie te geven, thans de be slissing nadert. Wij hopen dat deze werken, eenmaal' c. stand gehragt, aan de verwachting van Amsterdam die van Rotterdam schijnt minder boog gespannen te zijn zal beantwoorden. Dat de verwachting groot is, blijkt ook weder uit de vreug debewijzen die de bewoners der Arastelstad onmiddellijk na de aanneming van het wetsontwerp hebben aan den dag ge legd. De stad was weldra met vlaggen getooid, „maar zegt het Handelsblad de tijd der demonstration zal weldra voorbij zijn en die van handelen zal aanbreken. Wanneer de wet definitief zal zijn aangenomen, zal Amsterdam op meer krachtige wijze van zijne belangstelling moeten doen blijken en met onbekrompen hand den koncessionaris ondersteunen. Terwijl de Amsierdamsche courant, na de beide koopste den te hebben geluk gewenscht, zich vergenoegt met „hulde en dank" te brengen aan den koning, aan den heer van Heem stra, aan den heer Thorbecke, aan de volksvertegenwoordi gers en aan allen wier vereende pogingen tot bekrachtiging van het wetsontwerp door de tweede kamer hebben geleid, treffen wij in het Handels- en effectenblad weder een artikel aan dat wel op niemand een gnnstigeu indruk zal maken en alles overtreft wat door dat blad in den laatsten tijd omtrent de doorgraving van Holland geschreven is. De redaktie kan zich zeker de mogelijkheid niet voorstellen dat er nog iemand gevonden wordt die in de uitvoering van dat werk niet eene gelukkige toekomst voor Nederland aanschouwt. Uit welke beweegredenen zou zij anders woorden kunnen neerschrijven als de volgende „De natie heeft akte van deze belangrijke diskussiën geno men. en daardoor hen leeren kennen, die zich niet ontzagen, het welzijn des geheelen vaderlands voor hunne gekrenkte eerzucht en hunne zelfzuchtige oogmerken op het spel te zet ten. „Zij zal die namen onthouden, zal dic, r>;et vergeten; zij zal op den dag der verkiezingen het kaf van het koorn weten te scheiden en de kamer van schadelijke elementen te zuive ren, opdat eenmaal ook de frissche lucht, van den tijdgeest dit half vermolmde ligchaam doorwaaije. „Maar, die natie zal ook hen niet vergeten, wier regtzin- nigbeid en ond-vaderlandsche trouw pal stond tegenover in trige of het stelsel van behoud.dat getuige de heer van Poreest. die herhaaldelijk zelfs de kultuurwet, als bij de haren, ook in deze diskussiën sleepte, en daarover door den heer van de Putte werd te regt gesteld voor alles te- rughuivert. wat het bestaande aantast, alleen omdat het nieuw is, en deze gevaarlijke krachten in haar verderfelij- ken loop wist te stuiten. „Ook dezen zal het dankbare vaderland niet vergeten, en bet groote wereld-geregt zal evenzeer hunne namen ook voor het nageslacht vereeuwigen, als het die der overigen aan de verdiende veroordeeling zal prijsgeven." In de avondzitting van zaturdag beeft de tweede kamer de wet tol aanwijzing der middelen tot dekking van de staatsuit gaven voor 1863, na eenige diskussie, met algeir.eene stemmen aangenomen. Vervolgens zijn mede aangenomen de onteigeningswetten van de spoorwegen UtrechtKuilenburg, BredaMoerdijk en Niedorperverlaat naar Alkmaar; terwijl de konklusiën der rapporten omtrent de rekening der wees- en momboirkamers over 1861 en de rekening omtrent ontvang en uitgaven voor de staatsspoorwegen, dienst I860, zonder diskussie zijn goed gekeurd. Ten slotte kwam in behandeling en werd met algemeene stemmen aangenomen de begrooting voor den aanleg van staatsspoorwegen, dienst 1863, waarna de kamer omstreeks 12 ure tot nadere bijeenroeping is gescheiden. Tot de mededeeling dezer punten moeten wij ons heden bepalen; een uitvoeriger overzigt van het verhandelde in de morgen en avond zitting van zaturdag geven wij in ons vol gend noramer. Toen zaturdag avond de schuit met het brievenpakket voor deze gemeente en omstreken aan bet Sloe was overgezet, stond de postiljon met zijn kar en paard zoo digt mogelijk bij het water om het pakket in ontvang te nemen. Eensklaps deinsde het paard, zoo dat het met de kar, waarin de postiljon zich bevond, in het water geraakte. De laatste is er met een nat pak afgekomen, doch het paard is verdronken. Naar wij ver nemen waren noch het brievenpakket, noch eenige andere goederen in de kar overgebragt, zoo dat hieraan geen schade is toegebragt. Met ongeval was oorzaak dat de post in plaats van ten half vijf uren eerst ten half negen uren, in een auder rijtuig, alhier aankwam. Tot kommies griffier ter sekretarie te Goes is benoemd den,heer C. Risseeuw. Men schrijft ons uit 's Gravenhage 12 december; „De heer Groen van Prinsterer, die sedert eenige dagen de zittingen der tweede kamer niet heeft bijgewoond, schijnt zeer ernstig ongesteld te zijn; naar men verzekert zou hij een aan val van bloedspuwing gehad hebben. „Het bestuur der akademie van beeldende kunsten en tech nische wetenschappen alhier, heeft in eene heden morgen ten 11 uur belegde vergadering bet besluit moeten nemen om de lessen die daarin teeken-, bouw-, doorzigtkunde enz. gegeven worden, te doen staken en de akademie vooreen onbepaalden tijd te sluiten. Men heeft tot dezen stap moeten overgaan wegens bet verregaande en ongehoorde wangedrag der leer lingen. Het is hier geene willekeurige en ongemotiveerde sluiting gelijk in der tijd die der akademie van Delft, geene voldoening voor gekwetste eigenliefde, maar een dringend noodzakelijke maatregel in het belang der openbare orde en rust. Sedert een paar weken hadden de leerlingen de ge woonte aangenomen om des avonds na achten, wanneer de lessen afgeloopen waren, in een grooten troep de stad zin gende te doorloopen, in plaats van rustig naar huis te gaan. Langzamerhand ontwaakte in ben de geest des kwaaddoens, niet onnatuurlijk bij zulk een verzameling van jongelieden van verschillenden leeftijd en stand; wat de een niet wist, leerde hem natuurlijk de andere. Er werden glazen ingesmeten, bellen uitgerukt, zwermers afgestoken, enz. Dit had de ver schijning van de policie ten gevolge, en dit weder lokte het toestroomen van nieuwsgierigen uit. Eenige knapen werden voorloopig in arrest genomen en daarna weder bij hunne ouders thuis gebragt. Eiken avond werd het kwaad erger, daar men op het bepaalde uur de vertooning kwam afwachten en vele personen zich bij den stoet voegden, die zich voor zulk eene deelneming aan straatrumoer hadden moeten schamen. Gisteren avond kwam de troep op het denkbeeld om voor het paleis des konings eene soort van serenade te gaan' uitvoeren, en men kan zich voorstellen welk een kunstgenot dit voor muziekale ooren moet hebben opgeleverd. De agenten van policie trachtten deze „belemmering van den publieken weg" op te ruimen en geraakten daardoor slaags met de menigte. Weder werd een negental jongensin arrestgenomen, en tevens, naar men zegt, een paar hulponderwijzers van scholen hier ter stede, die betrapt werden op het opruijeu der jongens en het uitdeelen van zwermers. Daarop heeft eindelijk het bestuur der akademie het bovenvermelde besluit genomen, in de hoop van daardoor de zamenrotting te breken, die nu geen punt van vereeniging meer heeft. De burgemeester, als president van het bestuur, en een ander lid van het bestuur hadden in de vorige dagen de leerlingen met ernst tot een rUstig gedrag aangespoord, doch, gelijk gebleken is, zonder vrucht." Als vervolg hierop ontvangen wij heden het volgend berigt van 14 dezer: „De hoop. die men koesterde dat de sluiting der teeken- akaderaie de oproerigheid der leerlingen zou stuiten, is niet dadelijk verwezenlijkt. Vrijdagavond was liet rumoer weder erger dan ooiter werden ettelijke oproerige kreten geslaakt, zoo dat de policie de aangroeijende menigte, die versterkt was met een aantal afgedankte werklieden van de ijzergiete rijen der firma's Enthoven en Sterkman, met geweld heeft moeten uiteen drijven. In de verwachting, dat deze tooneelen gisteren avond desniettemin herhaald zouden worden, was nu een peleton dragonders in gereedheid gehouden, dat ech ter gelukkig niet noodig is geweest, daar de avond stil voorbij ging, welligt ten gevolge van de zware regenbuijea die bij afwisseling nederpiasten." Een andere korrespondent schrijft ons onder dagteeke- ning van 13 dezer uit 's Hage „Van geloofwaardige zijde verneem ik dat <le goeverneur- generaal. baron Sloet, aan Z. M. zijn ontslag beeft verzocht, op grond dat hem door den minister van koloniën bevelen zouden zijn gegeven waarvan hij de uitvoering niet op zich nemen wil. Men voegt er bij, dat de ministerraad den heer Uhlenbeck in het ongelijk zou hebben gesteld en dat de op lossing van het konflikt in het ontslag van dezen laatste zou gevonden worden. „Het ontslag van den heer Uhlenbeck zou ongetwijfeld de kracht van het kabinet verhoogen. Hij is er het ziekelijke element in. Men denke over het koloniale vraagstuk hoe men wil, daarover zijn allen en de libei alen in de eerste plaats het eens, dat den tegenwoordigen minister van koloniën de allereerste vereischten van een bewindsman ontbreken. Een uwer andere baagsche korrespondenten heeft u deze week verslag gedaan van de ongelukkige wijze waarop de heer Uhlenbeck zijne begrooting verdedigde; ik kan u verklaren, dat mijn kollega niet alleen niets overdreven heeft, maar (lat zijn verslag zelfsnog niet meer dan een flaauwe schets was van het droevige tooneel dat wij in 's lands vergaderzaal aan schouwden. „Wie de opvolger van den heer Uhlenbeck zijn zal, ziedaar de groote vraag, waarmede men zich hier bezig houdt. Er zijn veel geruchten in omloop, doch daar zij allen even veel d. i. allen even weinig geloof verdienen, ga ik ze met stil zwijgen voorbij.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1862 | | pagina 1