MIDDELBURGSCHE
cou
T.
N°" 44.
Dingsdag
2 December.
1862.
<iOKS
^eiciunuïS^/
Editie van maandag avond S ure.
Middelburg 1 December.
Een volk dat op zijn verleden geen prijs stelt, is zijn onder
gang nabij. Die uitspraak moge reeds dikwijls herhaald zijn,
zij heeft hare waarde nog geenszins verloren, en hetgeen hier
van volken waar io kan in zekeren zin ook op provinciën
worden toegepast.
Men zal ons toch wel niet de beschuldiging tegenwerpen
dat wij een geest van bekrompen provincialisme voorstaan,
wanneer we beweren dat, waar een gedeelte eener natie zich
door geschiedkundige herinneringen tot zijn eigen voorge
slacht in het bij zonder voel t aangetrok ken, het levendig houden
dezer herinneringen den band kan versterken die tot gemeen
schappelijk. tot krachtig handelen onmisbaar is. Met betrek
king tot Zeeland althans aarzelen wij niet die gedachte uit te
spreken. Door een zelfstandig bestaan in vroegere jaren, door
een voortdurend isolement in lateren tijd, bezit ons gewest
nog toestanden die uitsluitend zeeuwsch zijn; en hoetvel we
veel daarvan zouden willen zien verdwijnen, veel zouden we
ook wenschen te behouden. Ook hier kan de herinnering aan
een krachtig verleden een spoorslag zijn om zich een betere toe
komst te verzekeren.
Wanneer we echter op herinneringen aan het verleden prijs
stellen, dan denken we niet uitsluitend aan de heldendaden
te land en ter zee, niet alleen aan worsteling tegen vreemde
heerschappij. Ook andere deugden, ook het meer intime
leven der vorige geslachten stellen wij ons dan voor oogen.
De geest die onze voorvaderen bezielde, hunne huisselijke
deugden.de taleutcn waarmede enkelen ook op het gebied van
wetenschap, kunst of letterkunde schitterden, hebben uog
voor ons eene waarde welke men te dikwerf heeft voorbij
gezien.
Het was ons daarom een welkom berigt dat de heer Piccardt,
die reeds vroeger zijn plan had bekend gemaakt om hier
eenige voordragten te houden, de onderwerpen daarvoor zou
ontleenen aan de geschiedenis en letterkunde van Zeeland.
Elisabeth Dekker, den 2-A junij 1 7-18 te Vlissingen geboren,
zij toch was het onderwerp zijner eerste lezing be
hoorde voorzeker tot degenen die op haren tijd een belang
rijken. en wat meer zegt een gnnstigen invloed hebben uitge
oefend. Reeds vroeg gaf zij blijken van buitengewonen aan
leg tot de beoefening der fraaije letteren en dichtkunst, en die
aanleg ontwikkelde zich vooral na haar huwelijk met Adria-
nus Wolfi'. predikant in de Beeinster.dic veel tot hare vorming
bijdroeg. In het achttienjarig tijdperk dat zij met hem ver-
eenigd was zag haar eerste werk „Bespiegelingen over het
genoegen" het licht, dat door vele andere gevolgd werd. Na
het overlijden van haar echtgenoot in 1777 vestigde zij zich
eerst te Beverwijk, waar we haar steeds aantreffen in gezel
schap van Agatha Deken met wie zij de innigste vriend
schapsbanden aanknoopte. Beider lot was dan ook voortaan
schier onafgebroken aan elkander verbonden, zoo naauw dat
men zelfs in de zamenleving de een niet zonder de ander
hoorde noemen. Elisabeth Bekker, van vurigen geest en vrij
heidlievende gezindheid, moest zicli wel gedrongen gevoelen
zich te mengen in de behandeling van de groote vraagstuk
ken die in haren tijd de gemoederen vervulden. Hare poli
tieke geschriften en hare godsdienstige begrippen die zij
mede niet verheelde, waren wel de voornaamste oorzaken,
dat het leven baar in Holland bemoeijelijkt werd. Zij nam de
wijk naar Trevoux in Frankrijk, waar zij eenigen tijd een
werkzaam en gerust leven leidde. Maar ook daar werd haar
geluk weldra verstoord. Voor den bloedraad des schrikbe-
winds geroepen liep ook zij gevaar haar hoofd onder de guil
lotine te verliezen, en hoewel zij zich van de tegen haar in-
gebragte beschuldiging wist vrij te pleiten, achtte zij zich in
Frankrijk niet meer veilig. In haar vaderland teruggekeerd,
werd zij gevoelig getroffen door het verlies van haar fortuin,
haar ontvreemd door een trouwloozen vriend, aan vvien zij
het beheer barer bezittingen tijdens haar vertrek naar Frank
rijk had toevertrouwd.
Zij bragt het verdere van haar leven te 's Gravenhage door,
waar zij door hare veelvuldige geschriften, meest alle geza
menlijk met hare vriendin bewerkt, van wie zij ook daar on
afscheidelijk was, in haar onderhoud wist te voorzien, tot zij
den 5 november ISO A door den dood werd weg genomen.
In het tweede gedeelte der voordragt werd onze aandacht
tot de geschriften van Elisabeth Bekker bepaald, waarbij in
het bijzonder en meer uitvoerig over den roman Willem
Levend werd gesproken.
Ook hier wist de spreker de aandacht zijner hoorders onaf
gebroken bezig te houden, en geen wonderde voordragt had
al het levendige, al het boeijende eigen aan eene improvisatie
waartoe de heer Piccardt een meesterlijken takt bezit. Maar
en we mogen deze opmerking hier niet terug houden
aan dergelijke voordragten zijn ook eigenaardige bezwaren
verbonden. Wij schrijven het althans eenigermate aan den
door den spreker gekozen vorm toe, dat wij een weinig werden
teleur gesteld, waar wij hoopten meer te vernemen van de om
standigheden welke tot de vorming van het talent van Elisa_
beth Bekker hebben bijgedragen, van de rigting welke hare
geschriften kenmerkte en van den waarlijk belangrijken in- j
vloed dien zij vooral door hare romans en gedichten men
denke slechts aan de Economische liedjesop haren tijd f
heeft uitgeoefend.
Dit vermindert echter geenszins onze ingenomenheid met
degelijke voordragten, die gewoonlijk ook dit nut hebben dat
zij tot nader onderzoek opwekkeu.
De beraadslagingen in de tweede kamer hebben menige be
langrijke bijzonderheid opgeleverd waarop wij gaarne meer
breedvoerig de aandacht onzer lezers hadden willen vesti
gen dan dit hij den snellen loop der diskussiën mogelijk was.
Sedert 11 november hield de kamer bijna dagelijks langdurige
zittingen en we moesten ons daarom bij de weinige ruimte die
onsblad aanbiedt tot zeer vlugtige overzigten van het verhan
delde bepalen.
Terwijl wij aizoo menig onderwerp onaangeroerd lieten en
ons blijven voorbehouden ook nog op eenige andere punten,
welke boven de overige, naar onze schatting, de belangstelling
onzer lezers verdienen, nader terug te komen, vinde hier
eene enkele opmerking betreffende de landsdefensie hare
plaats. Onze bedoeling daarmede is onze lezers die niet ge
heel in de zaak zijn doorgedrongen, beter in staat te stellen
het standpunt van den tegen woordigen minister voor oorlog,
wiens woorden met te meer belangstelling werden te gemoet
gezien naar mate men van zijn bewind aanzienlijke bezuini
gingen verwachtte, aan eigen oordeel te toetsen.
We willen dan tot dat einde in het kort de twee uiteenloo-
pende meeningen omtrent 's lands verdedigingsstelsel bespre
ken. zónder dat wij daarom nog een onbescheiden blik trach
ten te werpen op de geheimen van het komité van defensie.
Aan de eene zijde viuden wij hen geschaard die bij een
inval van den vijand in ons vaderland zich hoofdzakelijk
zouden willen bepalen tot de verdediging van Holland achter
I de utrechtsche waterlinie, en alzoo de buitenprovinciën ge
heel opgeven. Wel willen ook zij, dat men achter de groote
zuidelijke rivieren en den Ussel voorloopig weêrstand zal
bieden, maar slechts zoo lang, tot dat men genoegzamen tijd
verkregen heeft tot het ste'len van de genoemde inundatie.
In 't algemeen komt het bij hen hierop neêr. dat de geheele
krijgsmagt, het staande leger en de schutterijen, in Holland
achter die groote inundatie wordt zamengetrokken, om van
uit dien veiligen schuilhoek vervolgens aanvallende bewe
gingen te doen in de buitenprovinciën, ten einde den vijand
in zijn rug, op zijne flanken te bedreigen, zijne gemeenschap
met het eigen land af te snijden en hem zoo doende afbreuk
te doen, terwijl de toegangen, wegen, dijken en rivieren, van
van de inundatie door 10 a 20,000 man verdedigd worden.
De voorstanders van dit stelsel achten nu de vestingen en
positiën in de buiten-provinciën, de groote rivieren en de
IJssel wel is waar niet van belang ontbloot, maar zij willen
daarvoor geene belangrijke geldelijke opofferingen doen. Lie
ver zien zij de gelden besteed tot het voortdurend versterken
der utrechtsche linie of voor de levende strijdkrachten. Zij
hebben tot leuze„die alles verdedigen wil. verdedigt niets."
Hier tegenover staan zij die hoewel ten volle overtuigd
dat aan Holland, als het plechtanker van ons nationaal volks
bestaan de laatste droppelen bloeds moeten toegewijd zijn
de raeening aankleven dat men allereerst met de meeste
krachtsinspanning de natuurlijke verdedigingsliniën verdedi
gen en den vijand zoo weinig mogelijk grondgebied afsta
moet; zij willen een vijand, die uit het zuiden aanrukt, met.
alle beschikbare magt aan de zuidelijke strooraen weêrstand
bieden; een vijand, die den IJssel wil overtrekken, dien
overtogt met het geheele veldleger belettenzij willen in één
woord met allen ernst de buitenste verdedigingsliniën verdedi
gen, en slechts door de overmagt gedrongen, voet voor voet
terugtrekkende overgaan tot de verdediging van de utrecht
sche linie, en ten slotte tot de verdediging van het laatste
bolwerk onzer onafhankelijkheidAmsterdam met zijne
inundatiën.
Oppervlakkig beschouwd schijnt het eerste stelsel verre
weg de voorkeur te verdienenzuiver theoretische gronden
zijn er ongetwijfeld voor aan te voeren. Maar zoodra men de
zaak meer uit een praktisch oogpunt beschouwt en meer de
staatkundige omstandigheden in aanmerking neemt, begint
zich het tweede aannemelijker aan ons voor te doen. Het is,
om slechts eene dier omstandigheden aan te halen, gemakkelijk
te zeggenwij trekken het leger geheel achter de utrecht
sche linie terug, en wij doen van daar aanvallende bewe
gingen inde andere gewesten, ora op 'svijands flanken en
kommunikatiën te opereren en hem tot den terugtogt te nood
zaken. Maar en het is natuurlijk dat deze bedenkingen
oprijzen zullen de schutterijen van de buitenprovinciën,
om niet te spreken van de railicie, zoo volkomen bereid wor
den bevonden, om zoo maar bijna zonder slag of stoot hun
gewest en daarmede have en goed en huisgezin aan den vijand
over te leveren? Zullen zij steeds zoo gewillig als de theorie
voorschrijft achter de utrechtsche linie terugtrekken? Zou
het in dat geval niet kunnen gebeuren, dat hoe men anders
ookregt heeft op de vaderlandsliefde te rekenendoor talrijke
desertiën van noord-brabanders, van gelderschen, van Overijs
selaars, van drentenaars, van limburgers, weldra het leger be
langrijk verminderd was, voordat men in Holland aankwam
Alleen dan wanneer ons leger geheel onafhankelijk ware va
de schutterijen en slechts uit vrijwilligers bestond, zou d
laatste niet te vreezen z jn. Ons leger is evenwel te zeer va
de schutterijen en milicie der buitenpiovincien afbankelij k
om deze gewesten aan den vijand prijs te geven en het plan
1 van verdediging volgens het eerste stelsel te beramen. Op
vaderlandsliefde en oorlogsgeestdrift mag men voor de uiterste
/getallen niet in het blinde vertrouwen. Daarom stelle men
j zich tevreden, deze morele krachten door een krachtig op-
treden tegen den vijand, daar waar hij onze verdedigingsliniën
I durft te overschrijden, door stoute en beleidvolle handelingen
bij het begin des ooi-logs op te wekken.
Wat dus verdedigd kan worden, moet men met heiligen
ernst en met alle beschikbare strijdkrachten verdedigen en
l wanneer men dan voet voor voet wordt teruggeslagen, dan is
er hoop. dat het leger, reeds bezield door het voorbeeld van
schitterende daden en overtuigd van slechts te moeten wijken
l voor de overmagt. bijeen blijft, ora achter de groote inundatie
terug te trekken en tot verdere aan vallende bewegingen de
I gunstige gelegenheid af te wachten, te meer, wanneer men het
geheele volk de overtuiging inprent.dat die utrechtsche water
linie in waarheid bij goed beleid tegen het overmagtigste
leger met een 10 20,000 man te verdedigen is, en daardoor
het grootste gedeelte van het veldleger voor de aanvallende
bewegingen in de buiten provinciën beschikbaar blijft en dus
geenszins uitsluitend tot de verdedigingen dier linie bestemd is.
Van dit gevoelen is ook de tegenwoordige minister van
oorlog een voorstander, en wij kunnen het daarom zeer goed
begrijpen, dat hij het eene eer en pligt verzakende handeling
noemt, wanneer hij bewilligde in de slechting van de IJssel»
vestingen Zutphen en Deventer, welke als twee belangrijke
bruggenhoofden en als onmisbaar voor de verdediging van de
IJsxellinie moeten beschouwd worden.
Wij hebben nu niet te onderzoeken of, zoo de vestingen
Zutphen en Deventer niet bestonden, de vestingen juist daar
gebouwd zouden moeten worden, noch of onze financiën zou
den gedoogen de kosten van dergelijke werken te dragen. Die
vestingen bestaan, en het is slechts de vraag of men ze zou
kunnen sioopen zonder het land in gevaar te brengen. Een
andere kwestie is het of de 8 a 9 ton dooi den vorigen minis
ter van oorlog bestemd voor de verschanste legerplaats bij
Nijmegen, van welk gewigt deze vesting dan ook als bruggen
hoofd op de Waal zijn moge, niet beter besteed waren tot de
verbetering van het lot en de kazernen onzer soldaten, tot de
organisatie en oefening onzer schutterijen, tot het meer slag
vaardig maken van onze levende strijdkrachten, waaraan de
alleerste zorg moet gewijd zijn; want vestingen en inunda
tiën evenmin als getrokken kanonnen en geweren hebben
eenige beteekenis zonder geoefende en gedisciplineerde sol
daten.
Maar wij mogen niet verder van het doel afdwalen, dat wij
onsgesteld hebben.Genoeg zij het zoo wij iets hebben bijgedra
gen om den belangstellenden lezer eenigzins in staat te stel
len, met onbevangen blik 's ministers woorden en hande
lingen te kunnen gadeslaan en beoordeelen.
In de zitting der tweede kamer van zaturdag zijn de alge-
mecne beschouwingen over hoofdstuk Vlll (oorlog) der
staatsbegrooting voor 1868 ten einde gehragt.
Wegens plaatsgebrek geven wij een overzigt van het ver
handelde in de zittingen van vrijdag en zaturdag eerst in het
volgend nommer.
De leden der eerste kamer zijn tegen 6 december ter verga
dering opgeroepen.
H. M. de koningin heeft twee fraaije lampen ten geschenke
gegeven om te dienen als prijs voor de verloting van vrouwe
lijke handwerken en andere voorwerpen, ten voordeele van
de armen dezer stad.
Jl. zaturdag heeft de gemeenteraad van Vlissingen eene
zitting gehouden, waarvan wij het verslag door plaatsgebrek
tot een volgend nommer moeten laten liggen. Wij deelen hier
echter eenige der behandelde zaken mede
Tot lid der kommissie van beheer over den rijweg van Vlis
singen naar Koudekerke is benoemd de heer M. Wels, en tot
plaatsvervangend wethouder herkozen de heer A. Ruijsch.
Op verzoek is eervol ontslag verleend aan den heer H. F.
Rekkers, als lid der kommissie van beheer over de leenbank.
Ter vervulling der hierdoor ontstane vakature zal eene voor
dragt van het algemeen armbestuur in overleg met de kom
missie van beheer over de leenbank worden ingewacht.
Vau den heer D. Dronkers alhier, is een adres ingekomen
gelijkluidend met het aan den gemeenteraad alhier toegezon
den adres, tot het bekomen eener koncessie om de keibestra
ting van den straatweg van Middelburg naar Vlissingen door
eene klinkerbestrating te mogen vervangen. Hierbij is gevoegd
een advies der kommissie van beheer over dien weg, om afwij
zend op dat adres te beschikken. Voorts is hierbij nog over
gelegd een nader schrijven van den heer Dronkers, waarin hij
te kennen geeft afstand te willen doen van eene onder de