MIDDELBURGSCHE C O U RT4 N T. r 143. Zaturdag 29 November. 1862. Bij deze courant behoort een bijvoegsel, bevattende 1. Overzigt van liet verhandelde in de tweede kamer der staten generaal in de zittingen van 25 en 26 dezer; 2. Verslag van het verhandelde in den gemeenteraad van Middelburg, zitting van 27 dezer; 3. Idem in den gemeenteraad van Goes, zitting van 25 dezer. Editie van vrijdag avond 8 ure. Middelburg 28 November. Met de behandeling der staatsbegrooting voor 1863 is de tweede kamer in de laatste dagen snel gevorderd. Gisteren werden de uitgaven voor marine met 45 tegen 16 stemmen goed gekeurd en heden werden de hoofdstukkeu VII A (nationale schuld) enVll B (finauciën) aangenomen, het eerste met alge- meene, het laatste met 44 tegen 9 stemmen. De beraadslagin gen over hoofdstuk VIII (oorlog) zijn heden reeds aange vangen en zullen morgen worden voortgezet. Van de zitting van gisteren deelen wij een kort verslag in dit nommer mede; van het verhandelde in die van dingsdag en woensdag vinden onze lezers een overzigt in het bijvoegsel. Gisteren heeft jhr. mr, C. de Jonge, benoemd raadsheer in het provinciaal geregtshof in Zeeland, voor den hoogen raad de voorgeschreven eeden afgelegd. Men leest in het Handelsblad „Dingsdag avond ten half 5 ure is in het Mallegat, nabij den molen de Reiger, door de vlissingsche stoomboot, opvarende naar Rotterdam, ten gevolge van den zwaren mist, een schuitje door midden gevaren, waarin zich twee personen bevonden, welke zich met moeite gered hebben. Omstreeks 5 ure werd op de rivier nabij de Yuilpoort door de zelfde stoomboot een tweede schuitje overvaren, waarin zich 3 personen bevonden, die echter allen ook gelukkig gered zijn." Volgens de inlichtingen die wij bekomen hebben is dit be- rigt geheel onjuist. Toen de stoomboot, na in dikken mist voortgesukkeld te hebben, te Dordrecht stil lag, kwam er een sloep tegen aan roei jen; niemand is daarbij echter in het water gevallen. Ook aan de sloep schijnt geen schade van eenige beteekenis te zijn toegebragt.Van het door midden varen van een andere sloep moet geen woord waar zijn. Uit Goes schrijft men ons 26 dezer„Op de laatste vee markt van gisteren waren nog ruim 100 stuks hoornvee aan gevoerd de prijzen waren werkelijk minder en daardoor de handel traag." Uit Utrecht schrijft men ons 24 dezer „De heer van de Velde, die eenige jaren geleden eene reis door Palestina deed en de vruchten van zijne belangrijke onderzoekingen aldaar zoo smaakvol aan het publiek mede deelde, heeft gedurende den laatsten winter dat land ander maal bezocht. In de jongst verloopen week trad hij hier twee maal 's avonds voor eene uilgelezen schare op, om haar het een en ander van zijn laatsten togt te verhalen. Hij begon met zijne hoorders te wijzen op de aanleidingen het doel zijner reis. Niet lang geleden zich te Genève op eene kerkelijke vergadering bevindende, kwam hij daar in aanraking met een paar engel- schen. leden van een genootschap tot behartiging van de belan gen der vervolgde christenen in Syrië. De kennismaking had ten gevolge, (lat hij eene uitnoodiging namens het genoemde genootschap ontving en aannam, om in persoon het land te gaan bezoeken, dat onlangs het tooneel van zoo vreesselijke gruweldaden was geweest, en van zijne bevindingen aldaar ver slag te geven. Om zich ter plaatse zijner bestemming niet van al len invloed verstoken te zien, had hij elke geldelijke ondersteu ning van zijne zenders (engelschen) afgewezen en alleen een sekretaristot reisgenoot verzocht. Het resultaat zijner onder zoekingen was geweest, dat de schuld der gepleegde moorden in Syrië aan de Porte waren te wijten. Die overtuiging drong zich aan hem op, als hij het oog sloeg op de aanleiding tot den strijd tusschen de drusen en de maronieten, op dien strijd zeiven en op zijne gevolgen. In een kort overzigt schetste de spreker ons de geschiedenis van den laatstgenoemden volks stam. Hij herinnerde, hoe deze in de 16e eeuw, onder fran- schen invloed, zich tuin of meer aan het katholicisme aange sloten en sedert dien tijd onder de bescherming van Frankrijk gestaan had, In de jaren tusschen 1830 en 1810, onder egyp- tische opperheerschappij, genoten de maronieten een tijdperk van bloei, maar toen zij daarna onder het onmiddellijk gezag der ottomanische Porte waren gekomen, begon voor hen eene reeks van verdrukkingen en vervolgingen, die in de bekende moorden haar toppunt hadden bereikt. Van die moorden zelve hing de spreker een treffend tafereel op. Hij deelde inenige belangrijke bijzonderheid mede omtrent het land, dat er het tooneel van geweest was; omtrent zijne verschillende bewoners en omtrent hunne onderlinge verhouding; zoo dat hier een nieuw en helder licht over die vreesselijke gebeurte nissen opging. De schandelijke handelwijze der Porte was vooral gebleken uit de houding, die zij na de moorden aau- narn. Op aandrang der mogendheden had zij zich belast met het straffen der schuldigen, maar daarin eene laauwheid be toond, die niet te verontschuldigen was en van groote antipa thie tegen de gekwelde maronieten getuigde. Deze moesten uiet slechts de moordenaars zeiven aanwijzen, maar ook elke bijzonderheid omtrent den tijd :er, de wijze waarop, de wapenen waarmede iedere gruweldaad gepleegd was naauw- keurig opgeven; waren zij daartoe niet met volkomen zeker heid in staat, dan was het antwoord van Fuad-pacha, dat de turksche wetten het voltrekken der straf niet gedoogden. Zoo werd het getal der beschuldigden, in den aanvang 4 a 50Ü0 groot, al meer en meer beperkt, en de zaak had weinig gevol gen. Later werd eene geldelijke schadevergoeding beloofd, maar deze zou verkregen worden door het heffen eener belas ting in Turkije, en dus voor drie vierde gedeelten door chris tenen worden betaald. Ook hier miste de Porte de kracht of den wil, om hare belofte gestand te doen. „De heer van de Velde had ook Palestina bezocht. Telkens was zijne reis, die in den winter plaats had, door de grootste moeijelijkheden en ontberingen, menigmaal door dreigend levensgevaar gekenmerkt. Eenige treffende voorheelden werden daarvan door den spreker medegedeeld. Te Jeru zalem had hij Abd-el-Kader ontmoet, die, zoo als bekend is, te Damaskus zoo krachtig voor de christenen in de bres was ge sprongen. Toen hij dezen naar zijn oordeel over den bestaan- den treurigen toestand vroeg, gaf de beroemde arabische held hem ten antwoord, dat zeker schoolmeester, door een zijner leerlingen met een olijfpit in het aangezigt geworpen, had ge zwegen andere knapen, hierdoor aangemoedigd, hadden het voorbeeld ran hunnen heldhaftigen makker gevolgd, maar de meester was tot geene bestraffing overgegaan. Iemand gaf dezen zijne verwondering hierover te kennen maar de on derwijzer antwoorddewanneer men mij een sabelhouw geeft, dan zal ik straffen. Gelijk die schoolmeester tegenover de knapen, zoo handelde de mogendheid tegenover de Porte; zij duldde allerlei kleine onregtvaardigheden en kwellingen zonder eenig verzet, en daai;doQ^ was het kwaad zoo hoog gestegen. „Aan de christenen in Syrië had de heer va i de Velde ge vraagd, waaraan zij het meest behoefte hadden. Zij g.iven hem te kennen dat zij, meer dan naar geldelijke ondersteuning, verlangden naar een goed geneesheer. Deze was hun dan ook, door bemiddeling van den onvermoeiden reiziger, uit Enge land verschaft. „Dat de spreker beide malen dat hij optrad, door zijne hoorders met groote belangstelling gevolgd werd, is natuur lij k. Door een ooggetuige, die gelijk hij zulk een uitgebreide kennis van het oosten met zoo veel belangeioozen ijver en met zulk een warm hart vereenigt, en wien daarbij de gave eener levendige voorstelling zoo ruimschoots geschonken is, door zulk een ooggetuige de jongste syrische moordtooneelen in het juiste daglicht gesteld te zien het was een voorregt dat benijdenswaardig mag heeten." De heer II. A. Blume, zoon van wijlen den hoogleeraar en direkteur van 's rijks herbarium te Leiden, heeft, onder dag- teekening van 21 dezer, aan de leden der tweede kamer de navolgende missive doen toekomen „Voor eenige dagen kwam mij een prospektus onder de oogen, waarbij de lieer Miquel, direkteur van het rijks herba rium, de uitgave aankondigt van een werk, getiteld Annales Musei Botanici Lugduno-Batavi. Ik vernam tevens, dat de heer Miquel dit prospektus aan de leden der tweede kamer zou hebben toegezonden. „Uit dit stuk zou men, onbekend met hetgeen door wijlen mijn vader, als direkteur van het rijks herbarium, tot hand having van onzen nationalen roem op wetenschappelijk ge bied is verrigt, moeten opmaken, dat eerst thans, nu de direk- tie van genoemde lands iarigting aan den heer Miquel is toevertrouwd, een nieuwe dageraad voor de beoefening der botanie zou lichten als of zijae benoeming zou zijn eene res tauratie, na een tijdvak van verwaarloozingen werkeloosheid. „Ik hecht er aan, dat de nagedachtenis van mijnen vader in eere zij bij de nederlandsche volksvertegenwoordigers, weshalve ik hen in staat wensch te stellen eenige vruchten te leeren kennen van iemand, die gedurende meer dan 40 jaren voor den lande is werkzaam geweestdie het rijks herbarium heeft gebragt tot de hoogte, welke het eene waardige plaats doet innemen onder de schoonste plautcnverzaraelingen van Europa en die zoowel het binnen- als buitenland met de schatten van dat herbarium heeft bekend gemaakt in eene reeks van geschriften, zoowel prachtwerken, als uitgaven val lende binnen het bereik ook van een weinig bemiddeld bota nicus. „Het zou mij niet raoeijelijk vallen u in uwe oordeelvelling over de waarde dezer werken behulpzaam te zijn door aan te toonen, hoe zeer de meest beroemde europesche botanici ze op prijs stellen doch dit ligt niet op mijnen weg. „Ik heb de eer u uit te noodigeu inzage te nemen van de boekwerken, welke ik voor de bibliotheek van de tweede kamer heb aangeboden." De in het werk gestelde pogingen tot het bijeenbrengen van genoegzame geldelijke bijdragen, tei bekostiging van den aanleg van een park op de stadsweide achter 'slands werf te Dordrecht hebben schipbreuk geleden. Volgens het verslag der kommissie uit inschrijvers blijkt, dat door 148 inwoners dier stad eene som van f3650 is toegezegd, waaronder begre pen is eene inschrijving van duizend gulden. Uit de inschrij vingen bleek dat de ontwerpers verre weg den meestert bijval gevonden hebben bij den nijveren burgerstand en dat in de meer bemiddelde standen vrij algemeen weinig sympathie voor deze onderneming bestond. De vergaderde inschrijvers hebben dan ook, niettegensiaande de milde aanbiedingen van den voorzitter der kommissie, moeten besluiten aan den ge meenteraad kennis te geven, dat het niet mogelijk is geweest binnen den gestelden termijn de noodige gelden bijeen te brengen tot de volvoering van het door hem goedgekeurde plan. De kommissie verklaarde zich echter bereid hare voor- loopig geëindigde taak weder op te vatten, zoodra zij op eene of andere wijze mogt worden in staat gesteld dat plan te doen uitvoeren. Men schrijft uit Enkhuizen aan de Nieuwe rotterdamsche courant: Was de groote visscherij dit jaar algemeen zeer ge zegend in hare vangst, de alhier gevestigde haring-reederijen hebben in ruime mate in dien zegen gedeeld. Van de 958 ton nen haring toch, door de jagers aangebragt, was niet minder dan 215 ton uit hare schepen afkomstig, terwijl men, naar mate van haar getal in verhouding tot degeheele haringvloot, naauwelijks op de helft van dat bedrag zou hebben mogen rekenen. Alle zeven hier uitgeruste haringbuizen deden voorts eene eerste goede reis en kwamen, na voor de tweede maal te zijn uitgevaren, met bijna of geheel volle lading terug, terwijl een der schepen zelfs eene derde reis deed en dezer dagen met II last haring binnenkwam. Zij vingen in het geheel te zamen ruim 282 last, of gemiddeld meer dan 40 last haring per schip, hetgeen eene zeer buitengewone vangst mag worden genoemd, en zij hadden daarenboven het voorregt bij de stormen die ge- heerscht hebben, niet alleen voor verlies van manschappen en schade aan schip of tuig bewaard te worden, maar zelfs minder gelukkigen dan zij van een anders gewissen dood te redden. Kerk- en schoolnieuws. Te Weujeldinge is tot predikant der hervormde gemeente beroepen (lebeer W. Mense. thans te Voorthuizen. Rcgtszaken. In ons nommer van jl. dingsdag gaven wij een overzigt der behandeling voor het provinciaal geregtshof in Zeeland van de zaak van J. Nelisse. Onder de resultaten der lijkschouwing van lie door hein verwonde en daardoor gestorven kind heb ben wij genoemd „eene inwendige induiking met uitstorting van bloed, ter zwaarte van 2 ned. (nederlandsche) oneen." Dr. Bijbau verzoekt ons te melden dat in het uitgehragt ver slag van het visum repertura staat „2 med. (medicinale) on een." Gemengde berigten. De letterzetters te Parijs in wier zaak betrekkelijk het ge schil met hunne patronen de ad vokaat Berryer heeft gepleit, zullen uit dankbaarheid voor zijne belanglooze hulp eene pracht-editie van de werken van Bossuet maken. Eën exem plaar zal slechts worden gedrukt. Voor eenige dagen be vonden zich te Heidelberg de kapelmeesters J. Strauss uit Karlsruhe, Laehner uit Mauheim, Eckert uit Stuttgart, Schin- delmeister uit Darmstadt en Laehner uit Frankfort, ten einde met de direkteuren der bofschouwbuvgen E. Devrient uit Karlsruhe en Iescher uit Darmstadt te bespreken de invoering van den lageren orkesttoon. De maire van Charroux, in het departement Viennb, de heer Malapert, heeft namens het ge meentebestuur zich tot den minister van binnenlandschezaken gewend, om eene loterij te mogen houden tot een kapitaal van 500.000 frank, waarbij kans zal zijn, om prijzen te winnen tot een gezamenlijk bedrag van 125,000 fr. De overige375,000 fr. zuilen besteed worden ten dienste der abdij van de Ursulerin- nen, te Charroux. Die abdij, in 785 door Karei den Groote gesticht, werd door hem rijkelijk begiftigd en ontving van den vorst onder andere kostbare relikwiën ook de kostbaarste van allen, namelijk een stuk van het vleesch van Christus (caro rubra), van welke woorden de naam Charroux (Chair rouge) bij verbastering is ontstaan. Dit stukje vleesch, door Karei den Groote geschonken, was de voorhuid die bij de besnijdenis is verwijderd en uitmuntend is bewaard ge bleven. Verscheidene pausen en onder deze ook Clement VII, hebben aflaat verleend aan degenen die de tentoonstel ling bijwoonden, welke alle zeven jaren plaats had. In de XVIde eeuw verdween de relikwie, na de inneming van Char roux door de hugenooten. In 1S56 vond een metselaar bij het afbreken van een muur twee relikwiekasten. De bisschop hiervan verwittigd, verklaarde bij akte van 14 junij 1859 op het advies eener kommissie van geestelijken en oudheidkun digen dat de wedergevonden relikwiën die waren welke in het charter der-abdij zijn vermeld. Mgr. Pie vertrouwde de bewaring der relikwie (caro et sanguis) toe aan eene korpo- ratie van negen ursulerinnen en voegde daarbij nog de spons

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1862 | | pagina 1