houden of het door mannen van gelijke staatkundige rigting te doen verrangen zoo als de heeren Farini en Minghetti of zelfs Peruzzi, het natuurlijk einde der fransche staatkunde afwachten en daarbij het binnenlandsch bestuur verbeteren. „Van deze drie soorten van staatkunde is de eerste on vruchtbaar en kan gevaarlijk worden, de tweede onzinnig; de derde is alleen verstandig en het hangt van Italië af daar aan een goeden uitslag te verzekeren. Wij vermeldden eenigen tijd geleden dateene vrouw, Ro salie Doize, te Douai schuldig werd verklaard en veroordeeld tot eeuwigen dwangarbeid wegens het vermoorden van haren vader, welken moord zij, hoewel daaraan onschuldig, had verklaard te hebben bedreven. Het Journal des de'bats bevat daaromtrent het volgende Hoe onverschillig het publiek ook geworden is omtrent onze binnenlaudsche aangelegenheden, welke vroeger de levendigste belangstelling inboezemden, zal toch wel niemand zonder eene soort van zeer natuurlijken afschrik van de zaak hebben kennis genomen, welke behandeld is geworden voor het hof van assises de la somme. Eene vrouw, Rosalie Doize, gehuwd met zekeren Gardin, heeft zich tot eeuwigen dwang arbeid laten veroordeelen door het hof van assises van Douai, voor het vermoorden van haren vader, tot de bekentenis van welke daad zij eindelijk was gebragt; men heeft sedert de ware moordenaars van haren vader ontdekt, welke nimmer met haar in geregelde betrekking hebben gestaan. Regterlijke dwalingen zijn uit zich zeiven reeds de grootste rampeu welke de maatschappij treffen kunnen. Wat echter hier de billijke ongerustheid van liet publiek opwekt is niet alleen de veroor deeling van eene onschuldige, bet is vooral het buitengewoon feit dat eene onschuldige gedurende en door den loop der procedure er toe heeft kunnen gebragt worden om zich schul dig te erkennen aan een der meest schandelijke misdaden, welke de wet met de doodstraf bedreigt. Wat zullen de ge zworenen doen om dergelijke treurige dwalingen te vermij den, ah de instruktie en de behandeling eener zaak hun niet zulke duisterheden maar zulke bedriegelijke duidelijk heid aanbrengen? Men vraagt het zich waarlijk met eene regtmatige vrees af. maar men tracht zich vooral rekenschap te geven van de gemoedsaandoeningen en hartstogtelijke berekeningen waardoor eene vrouw, een meisje, wier han den zuiver zijn van bloed, er toe kan gekomen zijn om te zeggen: ik heb mijn vader vermoord, het te bekennen in de gevangenis, het te herhalen wel is waar onbestemd en met tusschenpozingen van krachtige ontkenningen op de teregt- zitting voor de gezworenen. De marteling der eenzame opslui ting (de uitdrukking is van den talentvollen Berenger) het langdurig verblijf ineen hok zonder licht of lucht, de afge matheid die eindelijk onder zulke omstandigheden zich moet vertoonen, en misschien ook de dringende behendigheid des verhoors, hebben die bekentenissen ontlokt, welke ons het toppunt schijnen van afdwaling. Het is dan waar dat er een tijdstip komt waarop de beschuldigde, zelfs onschuldig, kan ophouden zich te verdedigen, het zij dan dat het schavot dat hij in zijne verbeelding reeds ziet opgerigt hem verkieselijker toeschijnt dan de reële rampen welke hij ondergaat, het zij dat het regisgeding zich aan hein vertoont als een soort van ver schrikkelijk hasardspel, waarbij hij voorzigtigheidshalveliever de zekerheid van den dwangardcid neemt om te ontkomen aan de kans der voltrekking van de doodstraf! Onvoorzigtige en af te keuren handelingen te groeperen; zich vast te hou den aan schandelijke woorden in toorn uitgesprokende kleinste geruchten aan te nemen welke altijd in eene kleine stad in omloop zijn de koelbloedigheid der lyinphatische temperamenten en de uitbarstingen der nervense ontleden, ziedaar wat men te dikwijls doet, ziedaar wat men bij Rosalie Doize heeft gedaan, en dit alles is genoeg geweest voor de jury om te besluiten dat alle antecedenten samenliepen om hare getuigenissen te bevestigen Och, dat men leere uit dit verschrikkelijk voorbeeld De meest hevige woorden en de schijnbaar meest verdachte daden zijn somtijds slechts een schijnbaar bewijs, want er kan een onmetelijke kloof wezen tusschen de lippen welke bedreigen en de handen welke uit voeren, Wat echter ieder deukend man moet treffen, is de behendigheid en vaardigheid in het vragen bj den regter en het openbaar ministerie, die uit de afwezigheid van ouder- liefde besluit toteen schandelijken en gruwelij ken vadermoord! Vele talentvolle mannen verheffen hunne stem tegen het ge bruik om den beschuldigde te ondervragen. Men kan aarzelen om zich aan hunne zijde te scharen, maar men moet niet aar zelen om te herinneren dat in den geest van onze wet, het ondervragen slechts een middel te meer is voor den beschul digde om zich te verdedigen en geene gelegenheid, aangebo den aan het openbaar ministerie, om de schuld te verzwaren. Wij willen het stilzwijgen bewaren omtrent het gevangen- hok, dat akelig verblijf waardoor het gemoed van Rosalie Doize met schrik vervuld werd. De hoofil-bewaker heeft niet ontkend dat des daags de eenige matras, welke aan de beschul digde tot ligging diende, werd weggenomen, en dat zij der halve of den geheelen dag in staande houding moest blijven of op de steenen moest liggen. De debatten heliben gekonsta- teerd dat Rosalie Doize gedurende twee dagen en twee nach ten zelfs het dwangbuis heeft gedragen En zij was zwanger en daarbij onschuldig! Ziedaar dan wat bij ons de preven tieve gevangenis is Italië. Uit Pisa wordt gemeld dat de geneesheer Zanetti den kogel uit de wond van Garibaldi heeft gehaald. Terwijl dus Gari baldi geneest, ligt het italiaansch ministerie op het uiterste, ten minste volgens de meening van velen. Omtrent den uitslag der debatten in het italiaansch parlement verkeeren nnderen echter nog in twijfel, welke onzekerheid nog wel eenige dagen zal duren daar behalve de groote verdedigingsrede van den heer Ratazzi ook nog eene redevoering van den heer Ricasoli wordt te gemoet gezien. Terwijl van de eene zijde overigens eene ontbinding van het parlement groote bezwaren heeft, meent men te Parijs dat ook eene aftreding van het ministerie onmogelijk is, om de wonderlijke reden dat geen staatsman het kabinet Ratazzi in den tegen woord igen stand van zaken zou willen opvolgen. Terwij] men ons reeds een nieuw minis terie opnoemt, waarvan de leden de portefeuille zouden willen aanvaarden, komt ons dit minder aannemelijk voor. Volgens berigten uit Turijn had de meerderheid der kamer zich reeds het volgend ministerie voorgesteld: Farini, buitenlandsche zaken; Peruzzi, binnenlaudsche zaken; Delia Rovere, oor log; Lango, marine; Buoncorapagni, justitie; Jacini, open bare werkenScialoja, koophandel. staatkundige: beschouwingen. De staatsloterij. 1. Was voor ongeveer 20 jaren de vraag of deze nationale in stelling behouden diende te blijven dan wel behoorde te wor den opgeheven, aan de orde van den dag, vreemd raag het heeteu dat in onze dagen die zoo hoogst gewigtige kwestie, althans in 't openbaar, bijna niet meer behandeld wordt. Zou uit de wrijving der meeningen de waarheid reeds te voorschijn zijn gekomen? Heeft alle twijfel reeds voor zekerheid plaats gemaakt? Men behoeft slechts te letten op het feit dat de staatsloterij nog altijd bestaat irvstrijd met den wenseh van velen onzer verlicktste laxi-lgenooten, om hierop een ontken nend antwoord te geven en met ons te verklaren, dat het vraagstuk zijne oplossing nog niet bekomen heeft. Wij achten het oogenblik, waarop onze vertegenwoordigers gereed staan om op nieuw over bet bestaan der staatsloterij uitspraak te doen, geschikt om een stilzwijgen te verbreken dat, altijd onpraktisch, onverantwoordelijk is waar het geldt eene vraag die met de zedelijke en stoffelijke belangen van geheel het nederlandsche volk ten r.aauwste zamenhangt. De bewustheid van onze feilbaarheid wordt ruimschoots opge wogen door de overtuiging dat de heropening van het open baar debat op zich zelve reeds eene heilrijke gebeurtenis is en dat zelfs onze dwalingen, tot wederlegging aanleiding gevende, bevorderlijk zullen zijn aan de ontdekking der waarheid. Twee vragen zijn er, die dikwerf worden verward, doch hier, zoo de diskussie niet geheel onvruchtbaar zijn zal, zorg vuldig van elkander moeten worden onderscheiden1. Is de staatsloterij op zich zelve een kwaad 2. Is zij een noodza kelijk kwaad Wat de eerste vraag aangaat, wij aarzelen niet haar beves tigend te beantwoorden op zich zelve beschouwd houden wij de staatsloterij voor eene verderfelijke instelling die een hoogst nadeeligen invloed hebben moet, zoowel op het zede lijk als op het stoffelijk welzijn der natie. Wat is het doel waarmede men loten koopt of huurt? Men moge dat doel bewimpelen en al lagchende verklaren dat men speelt „uit aardigheid" of „om een deurtje voor de fortuin open te zetten," de waarheid is, dat men gedreven wordt door de zucht om geld te winnen zonder zich de moeite te getroos ten het door eerlijken arbeid te verdienen. De geldzucht, die in spelen waar het op nadenken aankomt of geheel buiten „het spel," of in elk geval hoogstens iets ondergeschikts is, moet daar, waar alleen het blinde toeval de uitkomst bepaalt, als het uitsluitend motief van den speler worden aangenomen. De staatsloterij is derhalve eene van regeringswege verschafte gelegenheid tot bevrediging van een der laagste en gevaar lijkste hartstogtende hebzucht; een bartstogt die aan groeit naarmate hij voedsel ontvangt en, nietig bij de geboorte, binnen een korten tijd en overeenkomstig de onverbiddelijke wet des kwaads, den geheelen mensch overmeestert, hem voor zich zeiven ongelukkig, voor andereu gevaarlijk maakt. De staat, die aan den eenen kaut de misdrijven door bestraffing tracht tegen te gaan, moedigt alzoo aan den anderen kant den hartstogt. aan, die als den vader van verre het meereudeel der misdrijven moet worden aangemerkt. Maar niet alleen de hebzucht, ook de dronkenschap wordt door de staatsloterij bevorderd. Wij hebben hierbij het oog. niet op de spelers uit de hoogere standen, wier wijnrekening door de afschaffing der loterij geene daling ondergaan zou. maar op die uit de zoogenaamde volksklasse. Deze laatste nemen bijna nooit een lot zonder de flesch aan te spreken. Verliest men, dan wordt een slok noodig geacht om het leed der teleurstelling te verdrijvenwas vrouw Fortuna gunstig, welnu dan moet het geluk gevierd worden, dan kan het er op staan. Is nu die aanmoediging van de dronkenschap goed? Is zij verstandig? Men versta ons wèlwij beweren niet dat de staat zedemeester zij en maatregelen nemen moet om heb zucht en dronkenschap uit te roeijen verbetering der zeden kan niet door uitwendigen dwang verkregen en alzoo niet onder de werkzuaraheden van het openbaar gezag getrokken worden. Maar dit beweren wij, dat de staat, hoewel hij niets positiefs tot verbetering der zeden behoeft te doen. aan den anderen kant in dit opzigt de negatieve verpligting heeft om na te laten al datgene wat tot de verbastering der zeden bij draagt of hunne verbetering belemmert. En wij achten schen nis dezer negatieve verpligting des te verantwoordelijker, waar het ondeugden geldt als hebzucht en dronkenschap, waaruit regtstreeks gevaar ontstaat voor veiligheid en orde. wier handhaving tot de eerste pligten van het staatsgezag be hoort. Er is aan het bestaan der staatsloterij nog een ander zede lijk nadeel verbondeu, dat geenszins ligt raag worden geacht de eerbied voor de wet wordt daardoor ondermijnd. De wet geving waaronder wij leven behelst bepalingen, gegrond op afkeer van hasardspel en loterijen, bepalingen waarvoor raen- moeijelijk eerbied verwachten kan als het volk den staat/el ven als loterij-ondernemer ziet optreden. Wij hebben hierhe.t1 oog, niet alleen op art. 1825 van het burgerlijk wetboek, waar elke „regtsvordering ter zake van eene schuld uit spel of wècr- dingschap voortgesproten" uitdrukkelijk ontzegd wordt, maar vooral op het besluit van den soevereinen vorst, dd. 22 julij 1814 (Staatsblad no. 86) alsmede op art. 410 van liet wetboek van strafregt. Bij dit besluit en bij dit artikel is, op korrek- tionele straffen, niet alleen het houden van speelhuizen of speelbanken, maar ook de onderneming van eenige loterij aan partikulieren verboden alleen wordt eene uitzondering gemaakt voor de onderhandsciie loterijen van slagtvee, meubi lair, boeken enz. beneden de waarde van f 100. Deze verbods bepalingenzich aansluitende aan de straffen die altoos hier te lande tegen deelneming aan sommige basardspelen be dreigd waren, ja gedeeltelijk bijna letterlijk aan het romein- sclie regt ontleend steunen blijkbaar op de overweging dat dobbelspel en loterij onzedelijk en gevaarlijk zijn. Is het nu niet inkonsekwent zelf te doen wat men anderen als onzede lijk verbiedt? Kan, waar de staat zeifin het kwade voorgaat, voor het verbod van 't kwaad eenige eerbied bestaan? Tot dusverre wezen wij nog maar alleen op de zedelijke nadeelen die uit de staatsloterij voortspruiten; wij gaan thans de aandacht vestigen op den verderfelijken invloed die zij op de stoffelijke welvaart der natie heeft. Dat die invloed verderfelijk zijn moet, zou reeds onmiddel lijk uit het voorgaande kunnen worden afgeleid, want zóó naauw zijn onze morele en materiële belangen in elkander geweven, dat men de eerste niet benadeelen kan zonder te gelijk de laatste te kwetseu. Om zich echter volledig te over tuigen dat deze, door de staathuishoudkunde ontdekte, zamenhang tusschen moreel en materieel welzijn zich ook hier openbaart, heeft men zich slechts tc vragen, wat het noodza kelijk gevolg is van het bestaan eener instelling, die de gele genheid en de verleiding aanbiedt om zonder inspanning datgene te verkrijgen, wat uitsluitend de belooning van den arbeid behoorde te wezen. Dat gevolg is: verzwakking van den eerbied en de liefde voor den arbeid. En wat uit deze laatste voortvloeit zal geen betoog behoeven in eene eeuw waarin onophoudelijk, zoo wel door de historie als door de staathuishoudkunde, de les tot aller ooren gebragt wordt, dat de welvaart der volken bijna uitsluitend van hunne grootere of geringere liefde voor den arbeid afhankelijk is. Bedenken wij dan nog daarbij, dat men in de lagere klasse zich dikwerf de voldoening van werkelijke behoeften, den aankoop van nuttige dingen, ontzegt om toch maar een lot te hunnen nemen; -- dat de besparingen van den zomer roeke loos worden weggeworpen en gewaagd aan een kans die den speler gemiddeld 15 percent minstens moet doen verliezen en meestal met „een niet" zijne verwachtingen beschaamt, dan durven wij de bewering volhouden, dat de staatsloterij het pauperisme in de hand werkt. En men zegge niet. dat zij slechts verarmt den mingegoeden speler die „een niet" trekt, om daarentegen vele anderen door de toewijzing van een prijs uit den ontzenuwenden staat van armoede op te heffen. De ervaring leert dat de door de loterij verkregen winst geen heil aanbrengt. Als de fortuin werkelijk door de voor haar onder het koninklijk wapenschild geopende deur is binnen getreden, dan voert zij de ellende mede. Zóó gewonnenzóó geronnen! Een door avbeid verdiend loon wordt veelal op nuttige wijs besteed, doch guldens, die zoo gemakkelijk in den schoot worden geworpen, worden bijna altoos weder ver kwist en verbrast. Ja men kan veilig zéggen dat het voor den mingegoeden speler voordeeligeris te verliezen dan te winnen. Een prijs uit de loterij spoort tot doorspelen aan en is. zoo wel daardoor als wegens de daarmede gepaard gaande verkwis ting en luiheid, tallooze malen de oorzaak van den ondergang van een huisgezin geweest. Eindelijk veroorzaakt de staatsloterij nog een ander stoffe lijk nadeel dat, hoe ontzaggelijk, veelal ten gevolge van gebrek aan staathuishoudkundige kennis wordt over 't hoofd gezien. Dit nadeel bestaat hierin dat deze nationale onderneming een groot aantal mannen aan den produktieven arbeid onttrekt. Direkteur, splitters, kollektaaten, of hoe zij ook heeten mogen, brengen niets voort dat den maatschappelijken rijkdom ver meerdert. Het is waar. zij verplaatsen kapitalendoch kapi taalverplaatsing is alleen dan produktief, als het kapitaal van plaatsen of van personen, waar öf door wie het öf in 't geheel niet df slechts met gering voordeel gebruikt worden kan, wordt overgebragt naar plaatsen of personen, waar of door wie er een nuttiger gebruik van kan worden gemaakt. Dit produk tief karakter heeft de kapitaalverplaatsing bij den handel, (waarom het dan ook hoogst ongerijmd is op den eerlijken handel de sprenk„wat de een wint moet de ander verliezen" toe te passen), doch zij heeft het niet bij de staatsloterij. Im mers wel verre dat de loten alleen genomen worden door hen die met hun geld geen raad weten, of er geen nuttiger gebruik van zouden kunnen maken, behoort integendeel het grootste getal spelers tot diegenen die daarvoor zich zeiven of hunne kinderen den aankoop van nuttige dingen ontzeggen, terwijl althans van geen enkelen speler gezegd kan worden dat hij geene voordeeliger plaatsing van zijn kapitaal had kunnen bekomen. En wel verre dat de prijzen alleen ten deel vallen aan diegenen die het gewonnen kapitaal gebruiken als hulp middel tot nieuwe voortbrenging, wordt het geld door het blinde lot geslingerd regtsof links, en geworpen in den schoot, nu eens van hen die 'tniet noodicr hebben, dan weder van hen die 't verspillen om slechts bij groote uitzondering te ko men in 't bezit van hen die de kracht van het kapitaal beseffen en aanwenden. Uit dit verschil tusschen de gewone kapitaal verplaatsing en die, welke door de staatsloterij wordt veroorzaakt, vloeit voort, dat door de laatste de maatschappelijke rijkdom in geen geval wordt vermeerderd. En, daar evenmin de voldoening van de onzalige hebzucht en de bevordering van dronkenschap en armoede als produktieve werkzaamheid kan worden aange nomen, zoo is het zonneklaar dat allen die aan de staatsloterij "werkzaam zijn hunne krachten en hun tijd verspillen aan een geheel onyruchtbaren arbeid. „Nu ja" zal iemand tegen werpen *<„raaar dien direkteur, die kollektanten, die arme vdróruiriels..4ie met loten langs de deuren loopen. leven er toch vah'.,f'Wij. antwoorden: alleen diegenen hebben regt om te even die aan de maatschappij, in ruil van hun loon, eene daaraan geëvenredigde dienstbewijzenalleen die maatschap pelijke arbeid is eervol en nuttig die, behalve aan den arbei- '■Jter.-ü'ok der maatschappij vruchten oplevert. Men leeft niet

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1862 | | pagina 3