huishoudster in een stil gezin wordt gevraagd eene beschaafde
jufvrouw, p. g., niet beneden de 40 jaren, „tot alles bekwaam"
en voorzien van goede getuigenissen. Eenige dagen voor
de sluiting is de internationale tentoonstelling bezocht gewor
den door een doof en stom jongeling, die gezegd wordt den
afstand van Edinburg naar Londen (535 mijlen) in negen
dagen te voet te hebben afgelegd, dat is nagenoeg 60 mijlen
per dag. Hij is voornemens op de zelfde wijze terug te keeren.
Verkoopfjigen en aanbestedingen.
Jl. zaturdag is te Goes ter verkoop aangeboden de stoom
boot Stad Goes, varende in de beurt van Goes op Rotterdam.
Zij is gemijnd door den heer J. de Fouw c. s. voor f 22600, en
het stoomboothuis op de kaai te Goes aan den zelfden voor
f5000.
Bij dejl. vrijdag gehouden aanbesteding der leveran-
cie van tarwe en rogge, ten behoeve van de garnizoens bak
kerij te Vlissingen, zijn onder nadere goedkeuring van het
ministerie van oorlog als minste inschrijvers aannemers ge
worden Van de rijntarwe M. de Gier, te Gorinchem, voor
f266.90 per last, wegende 77 ned. pond per mud en vande
inlandsche of pruissische vogge, C. Mortier, te Vlissingeu,
voor f217 per last, wegende 72 ned. pond per mud.
Meteorologische waarnemingen,
gedaan op 's rijks werf te Vlissingen, des middags 12 ure.
November i862.
"Wind.
I Laagste
U i temperat.
jen verschil
met de
hoogste.
Z. ZW.
W.ZW.
Nw.t.W
No.t.N.
"No.* O.
23 1758.61 7.6iO.S6 1
14-jNo t-N. ji(J.5
747.9
749.2
758.6
7639
759.4
is) iN. t. O.9 (760.0
0.3 0.30
8.0 0.81 j
9.310 68
11.0 0.80
8.8 '0.90
9.610.95 I
7.30 0.01
7.98 3.11
7.10 1.0
6.45 1.2
8 07 0.4
8.10 0.0
9.00 0.31
kingen.
bew.betr. reg.
'bew. baijig.
i bew. lieij. reg,
bew. buij. reg,
ibew. heijig.
bew. regen,
ibetr. regen.
Maten generaal.
taveede kamer.
In de zitting van vrijdag is de beraadslaging over de he-
grootingswetten voortgezet. Slechts 2 artikelen van hoofdstuk
II (hoogekollegiën vanstaaten het kabinetdes konings) gaven
aanleiding tot eenige diskussie. De heer van Eek drong aan
op bespoedigiug van uitgaven van de vroegere handelingen
der tweede kamer vóór 1848. De heer Wintgens verzocht den
minister van financiën eenige noodige herstellingen aan bet
lokaal te iaten verrigten Bij de afdeeling raad van state be
toogde de heer Godefroi de noodzakelijkheid om bij de afdee
ling kontentieus van den raad te brengen de geschillen van
bestuur in die zaken, waarin gedeputeerde staten thans in het
hoogste ressort uitspraak doen en ook die, waarin de minister
van financiën dit doet bij aangelegenheden van reklame, be
trekkelijk de wettigheid van aanslag in de belastingen. Eer»e
wet tot regeling van liet eerste punt was noodig. De minister
van financiën antwoordde dat in de konceptwet van het per
soneel het beginsel van appèl bij den raad was opgenomen en
dat hij de zaak verder zou overwegen.
Bij de stemming over dit hoofdstuk verklaarde zich één lid,
de heer van Foreest. daartegen.
Vervolgens is de algemeene beraadslaging geopend over
hoofdstuk III A (departement van buitenlandsche zaken).
Daarover voerden het woord de heeren Godefroi, Dumbar,
van Goltstein, van Asch van YVijck, van Lijnden, de Lom de
Bergen de Bieberstein.
De eerste dezer sprekers betwijfelde of een goed regerings
beleid bij dat departement bestond. Hoe kort het bestuur van
den minister was. bestonden er blijken voor die meening. Hij
wees daartoe op de weifelmoedige houding tegenover het
japansch gezantschap. Het was goed in overeenstemming met
andere mogendheden te handelen, maar men moest zich niet
verbeelden andere voorwaarden dan Frankrijk en Engeland te
kunnen bedingen. Men had kunnen weten, welke de eischen
van Japan waren.want daartoe dient onze diplomatie.cn men
was dus niet onvoorbereid. Toch was het antwoord nagezon
den. Zijn tweede bezwaar gold de inrigting der diplomatie.
De minister had al dadelijk het bestaande afgekeurd, en de
fout, die hij had ontkend, is bij deze begrooting verergerd.
De bezoldigingen waren zonder vast plan verhoogd en bij
alle groote mogendheden bleven de missiën bestaan, hoezeer
de minister beweerd had, dat wij alleen op ons handelsbelang
moesten letten. Eindelijk betoogde spreker, dat de minister
geenc neutrale houding had bewaard bij de behandeling van
het traktaat voor de Maaskwestie, maar had doen doorsche
meren dat hij betere voorwaarden zou kunnen bedingen.
De heer Dumbar trad in eene algemeene beschouwing over
de inrigting onzer diplomatie. Hij vereenigde zich met het
denkbeeld van den minister wat vereenvoudiging en bezuini
ging betreft, maar hij hoopte (lat men op dien weg veel verder
zou gaan en hij betreurde de verhooging der bezoldigingen,
even als de heer de Lom de Berg zijn stelsel was; het behoud
van weinige missiën bij groote mogendheden of in landen,
waarmede wij door den verren afstand niet ligt kommunikatie
hebben, maar voorts konsnlaire agenten. Hij wilde eer een
gezant te Stockholm dan te Kopenhagen houden en acht de
missie in België overbodig, hoezeer hij met.dat land op goeden
voet wensoht te blijven, even als die bij den Duitschen bond,
Hannover en Rome. De heer van Lijnden bestreed die denk
beelden en noemde ze radikaal.
De heer van Goltstein kwam op zijn oud thema terug, dat
de regering het traktaat met België over de Maas had moeten
verdedigen. Hij wachtte van de houding der regering nadee-
lige gevolgen en was evenmin bevredigd over den stand der
zaak op dit oogenblik als de heeren van Asch van Wijck, de
Lom de Berg en de Bieberstein. Inlichtingen had de minister
gevraagd omtrent eene overbekende zaak en besprekingen
zijn nog geene nieuwe onderhandelingen. Het antwoord had
veel van eene uitvlugt. De heer de Lom de Berg verklaarde,
dat dit op hem een pijnlijken indruk had gemaakt en betoogde
even als zijn mede afgevaardigde uit Limburg, dat de water-
aftappingen op groote schaal hervat waren, ten nadecle van
ons land en dat men van den minister uitvoering van de
motiën der kamer mogt verlangen.
De heer van Lijnden vroeg ook, even als de heer van Golt
stein of de minister volhardde bij zijn denkbeeld dat men de
Maaskwestie niet gelijktijdig moest regelen met den afkoop
van de Scheldetol en een handelstraktaat met België. Ook
meende de laatste, dat de onderhandelingen over de Schelde
tol te 's Gravenhage en niet elders behoorden te worden ge
voerd. Hij vroeg tevens of bij die gelegenheid niet ter sprake
zou kunnen worden gebragt, de onvervreemdbare schuld van
België.
De heeren van Goltstein, van Asch van Wijck en van Lijn
den bespraken voorts de houding van de regering in de Keur-
Hessische aangelegenheid. Tot dusverre had Nederland, als
lid van 'den Duitschen bond, altijd het beginsel voorgestaan
van non-interventie in de binnenlandsche aangelegenheden
van eiken bondsstaat. Thans was men daarvan afgeweken en
Nederland moest letten op zijne eigene belangen, maar niet
toegegeven hebben aan de pressie van twee groote staten. Het
standpunt van Nederl^u^was, te waken voor de onafhanke
lijkheid van de kleinere bondsstaten.
Een ander punt, door de heeren van Goltstein en de Bie
berstein behandeld, was de losmaking van Limburg van den
bond. De eerste betoogde dat op de laatste vergadering te
Frankfort de gelegenheid daar was de losmaking te bevor
deren in verband met het voorstel tot eene veranderde inrig
ting van den bond. Nog bestaat daartoe (le gelegenheid en
hij verlangde dat onze gezant van instruktiën in dien zin zou
worden voorzien. De heer de Bieberstein zou in verband met
dit punt bij de begrooting van oorlog op het bonds-kontin-
gent terug komen.
De heer van Asch van Wijck behandelde onderhandelingen
met Frankrijk over een handelstraktaat. De zending van den
heer van Bosse was mislukt en dit was te voorzien, tiaar de
mededeeling der gezindheid van de fransche regering. Te-
regt had men dan ook bij de behandeling van het tarief de
ontijdigheid daarvan betoogd. De regering had zich gevleid
dat Frankrijk ons, na de verlaging van regten, handelsvoor-
deelen, zou toekennen, maar nu blijkt het dat de eischen nog
hooger zijn en dat wij 0111 een traktaat met Frankrijk te ver
krijgen, onze gemeente-akcijnsen in den geest van de fransche
regering zouden kunnen wijzigen.
Eindelijk hesprak de heer van Lijnden de vervolgingen dei-
protestanten in Spanje en was van meening dat onze regering
haar leedwezen kan betuigen, even als in de zaak van Mortara
geschied was, over de handelingen van het spaansche goever-
neiuent.
De heer de Bieberstein verzocht dien spreker zijn medelij
den ook over de katholieken in de noordelijke landen van
Europa, Polen en Zweden te willen uitstrekken.
De heer van Eek verlangde over te gaan tot de orde van
den dag, 'laar dé kafuc*A'oiibeVöeg(l ftas. De lïeér Heyden-
ryck (lui der kommisie voor de verzoekschriften) verdedigde
de konklusie, depót ter gritfie, in verband met de in te dienen
wet op de registratie.
Het voorstel van den heer van Eek werd met 42 tegen 13
stemmen aangenomen en derhalve overgegaan tot de orde
van den dag.
I11 deze zitting is nog ingekomen eene missive van den
minister van koloniën, ten geleide van het verslag van de
muntwerkzaamheden in Neilerlandsch-Indië over het jaar
1861. Dit stuk werd in handen gesteld van eene kommissie,
bestaande uit de heeren Fransen vau de Putte, Hoynck van
Papend recht, Lycklama a Nyeholt, van Lijnden en van Heu-
kelom.
De beraadslaging over hoofdstuk III A der staatsbegrooting
voor 1863 (buitenlandsche zaken) is zaturdag voortgezet.
De heer van Voorthuysen gaf den minister den raad de
voorgestelde verhooging van bezoldiging voor de gezanten
terug te nemen en daarop later, na de vereeniging van missiën
terug te komen. In de eerste plaats achtte hij toch verbetering
van de bezoldiging der mindere ambtenaren noodig, wier lot
door de duurte der levensmiddelen kommervol is.
De heer Heijdenryck verdedigde de houding van den minis
ter ten opzigte van het traktaat met België over de Maas en
het japansch gezantschap. Ook in de begrooting zag hij geene
stelselloosheid. Ten opzigte van de vervolgingen van protes
tanten in Spanje, wilde hij eene kalmerende stem doen hooven
niet een beginsel van verdraagzaamheid.
De minister van binnenlandsche zaken vatte toen het woord
op. Hij betoogde uat de meeste kwestiën sedert lang aan
hangig waren. Het vorig kabinet had het traktaat met België
maanden lang laten liggen en men kon van dit kabinet de
verdediging niet vorderen. Hij had de verdediging overgelegd
en ook niet beloofd, om na de verwerping iets beters te zullen
leveren, maar men kon overtuigd zijn, dat de regering bij de
meeste sympathie voor België de regten van 011sland zou
voorstaan. De stand der zaak was thans, dat men opgave ver
langd had omtrent de te wijzigen punten en dat die voorstel
len thans door België worden onderzocht. Besprekingen waren
geene redeneringen, maar des pour parlers diplomatiques, om
tot bepaalde onderhandelingen te komen. Het belgische kabi
net verlangde regeling van deze zaak, de Scheldetol en de
o n v er v ree m il ba re sch uld
Het traktaat met Frankrijk. In het belang van onze goede
verstandhouding niet Frankrijk, kwam de minister op tegen
het gezegde, dat de heer van Bosse naar huis was gezonden.
Frankrijk had de meeste heuschheid betoond. Het tarief woog
in ons voordeel. Maar Frankrijk stelde aan alle landen, waar
mede het een traktaat sloot, als eerste voorwaarde verminde
ring van regten op den Avijn, en nu wist uien, dat van ons niet
meergevorderd werd dan van Engeland, waar nog de hoogste
regten worden geheven.
Wat de keur-hessische zaak betrof, betoogde de minister dat
Nederland steeds getrouw was gebleven aan het beginsel van
non-interventie, maar dat wij medegewerkt hebben om terug
te komen op een inbreuk op dat beginsel, waardoor dekonsti-
tutionele regeringsvorm in Keur-Hessen hersteld werd.
Wat betrof de losmaking van Limburg zou onze gezant bij
liet uitbrengen van het verslag over de voorstellen tot herzie
ning van den bond, onze belangen voorstaan.
Ten opzigte van het japansch gezantschap, had men juist
eenstemmig met andere mogendheden willen handelen, want
ook Frankrijk had eerst na het vertrek der gezanten geant
woord.
In Spanje kon men officieus onze meening doen kennen,
maar niet aan officiële inmenging denken.
De heeren van Heemstra, van Goltstein, Godefroi, Groen
van Pvinsterer, Wintgens en de minister repliceerden.
De heer van Heemstra betuigde dat het vorig kabinet het
traktaat niet kan verdedigen, omdat een interimair minister
was opgetreden en daarna het ministerie aftrad. Hij laakte
voorts de houding van den minister in dit opzigt en geloofde
dat de regeling van de Maaskwestie nog lang zou duren. Te
regt voegde de minister hem toe, waarom het vorig kabinet
dan niet gezorgd had, dat een definitief minister was opge
treden, die ziclr met de -verdediging vftn het traktaat had
willen belasten. Ook de heeren van Goltstein en Godefroi
handhaafden hunne meening, dat de minister niet onzijdig was
gebleven. Omtrent het japansch gezantschap betoogde de
laatste, dat die houding van geen krachtig regeringsbeleid
getuigde.
De heer Groen van Prinsterer nam daarop het woord. Hij
was het eens met andere sprekers, dat de houding der regering
ten opzigte van het traktaat en van Keur-Hessen afkeuring
verdiende. Hij bestreed de regeling onzer diplomatie volgens
deze begrooting, want hij keurde vooral af, dat de missie te
Rome werd behouden. Hij kan zich niet vereenigen met het
denkbeeld, dat een goevernement die missie behield, dat
scheiding van kerk en staat voorop stelde. Hij wilde overigens,
al schafte men al onze gezantschappen af. dat in België be
houden, zoo ver ging zijne sympathie voor dat lariil. Hij drong
aan op officiële interventie in Spanje en zou, oin de redenen
in de begrooting gelegen, dit hoofdstuk afstemmen.
De heer Wintgens konstateerde op nieuw dat de regering
op de verwerping van het traktaat had geïnfluenceerd, want
dat men niet ontkennend had geantwoord op zijn gezqgde
dat al namen de beide kamers liet traktaat aan, de minister
toch den koning zou adviseren het niet te bekrachtigen. De
minister verdedigde nogmaals al de besproken punten en ver
klaarde de missie te Rome te willen behouden, omdat het hier
eene zaak van zoo teederen aard gold, waarbij men schokken
moest vermijden.
De vijf eerste artikelen werden zonder diskussie aangeno
men, en nu ontwikkelde de heer van Goltstein in den breede
de gronden voor zij n amendement, strekkende om de bestaande
invigtmg te behouden, llij begreep oen stelsel van vertegen
woordiging bij de groote hoven of waar het uitsluitend han
delsbelang gold, maar kombinatie van missiën, zoo als hier
voorgedaan werd, was nadeebg. Het gold geene financiële,
maar eene politieke kwestie. Een vast gezantschap had groote
voordeelen. Het traktaat omtrent Timor was alleen verkregen
doordien een gezant te Lissabon gevestigd was. Ook dezer
dagen was nog het nut van dat gezantschap gebleken bij uioei-
jelijkheden, die bij het binnenvallen van een schip te Oporte
waren ontstaan. De missie te Stockholm moest worden ge
handhaafd met het oog vooral op eene politiek van gevoel,
oindat een lid uit het nederlandsch stamhuis de kroon van
Zweden droeg. Vroeger had men de zelfde kombinatie be
proefd, maar men moest daarop terug kouien, omdat uien
anders verwarring stichtte.
De heer Dirks verklaarde zich voor het amendement. Be
zuiniging was uit de kombinatie niet te verwachten en, met het
oog op onze handelsrelatiën met Spanje, was hij insgelijks
daartegen gestemd. Daarentegen deed de heer van Bosse uit
komen welk eene zonderlinge houding het had, dat de kanier
een hooger cijfer zou toestaan, wanneer de regering minder
vroeg. Hij achtte het niet noodig overal gezanten te onder
houden en verklaarde zich tegen eene zoogenaamde politiek
van het gevoel, want dan moesten onze grootste gezantschap
pen te Eisenach en te Stuttgard gevestigd zijn.
De beraadslaging is tot maandag verdaagd.
Voorts is rapport uitgebragt op deadressen vanmr. II. A.
llertogh, officier van justitie te Arasterdam, mr. Schille-
mans, advokaat aldaar en C. de Bie, hoofdkomtnissaris van
policie aldaar, alleu betrekking hebheude over de uitzetting
van den graaf d'Hoinbres. Deze stukken zijn gezonden naar
de kommissie, welke rapport over die zaken had uitgebragt.
Nog is ingekomen een ontwerp van wet tot vaststelling van
de begrooting voor hei pensioenfonds van burgerlijke ambte
naren voor 1863, dat naar de afdeelingen is verzonden.
Voorloopt ge verslagen.
Onteigening van perceel en ten behoeve van den aanleg van een
spoorweg van Bergen op Zoom naar Goes.
Slechts éëne bedenking is in de afdeelingen geopperd,
namelijk dat 111 hetgeen de memorie van toelichting zegt over
ile vraag of de spoorweg langs of door den tweeden polder der
maatschappij tot indijking van op- en aanwassen in de Ooster-
Schelde loopeu moest, tegenstrijdigheid heerscht, daar in de
memorie van toelichting in de laatste zinsnede op blz. 1 ge
zegd wordt, dat het volgen der rigting doorben tweeden polder
eene aanzienlijke besparing van kosten zou geven terwijl in
de onmiddellijk volgende zinsneden wordt beweerd, dat bij
bet volgen der aangenomen rigting langs dien polder, de kos
ten van aanleg ongeveer een vijfde minder worden. Men
heeft echter aan deze leden doen opmerken, dat zij de memorie
van toelichting op dit punt niet juist hadden opgevat, hetgeen
ten gevolge van de niet zeer duidelijke redaktie niet onna
tuurlijk was.