BIJVOEGSEL
van de
MIDDËIBURGSCIIE COURANT
van donderdag 16 oktober 1862. No. 124.
Staten generaal.
Enquête omtrent de zeemagt die Nederland behoeft.
(Nader verslag.)
Vervolg en Slot.
H. C. Bekking, gewezen resident van Rembang.
Het is in Indië verkieslijk, naar de raeening van den ge
tuige, de oorlogsschepen bij partikulieren te doen bouwen,
omdat zulk werk, van goevertiementsvvege gemaakt, altijd
achter staat bij dat van de partikulieren. voor wie het eigen
belang een prikkel is. De ondervinding beeft dit in Indië
op elk gebied geleerd. Wel is waar bestaan er nog tuaar weinig
werven, doch indien het goevernement meer werk van dien
aard verschafte, zou er ook meer konkurrentie ontstaan. Er
is geen twijfel aan, of er zijn genoeg vrijwillige arbeiders te
bekomen voor zulke werkzaamheden.
Onder de voordeelen van den aanbouw in Indië, rekent
de getuige ook den langen duur der schepen, die van deugd
zaam djatiehout gebouwd worden. En van dat hout bezit
Java een onnoemelijken voorraad. Alleen in de residentie
Rembang kan men dien op 30 raillioen boomen schatten. De
gewone aanwas overtreft verre het grootste houtverbruik, dat
het goevernement in één jaar gemaakt heeft. Dit hout is niet
goedkoop want de kap- en sleeploonen zijn zeer zwaar; maar
toch komt het bij vrijwilligen arbeid op 30 per cent minder
te staan, dan onder het dwangstelsel. De reden daarvan is
zeer natuurlijk; onder het dwangstelsel wordt het werkvolk
van heinde en verre met hunne trekbeesten geprest, tegen een
zeer laag loon. om in de bosschen te arbeiden, waar zij niet
gekontroleerd kunnen worden, en waar ieder op zich zeiven
geen taak-arbeid verrigt, maar zijn vast aantal dagen moet
blijven. Ieder geeft nu voor dat lage loon liefst zoo min mo
gelijk werk.
J. Andreae, kapitein-luitenant ter zee.
Neemt men den tijd in aanmerking waarin onze schepen
gebouwd zijn en het oogmerk dat men er mede wilde berei
ken, dan gelooft de getuige dat zij zeer goed en zeer bruik
baar zijn en, ieder in zijne soort, niet behoeven onder te doen
voor overeenkomstige charters bij andere natiën. Hij be
schouwt echter de Hector en Vulkaan als mislukt,ofschoon
daarvan onder zekere omstandigheden nog wel partij zou te
trekken zijn, en de beide kuilkorvetten Prinses Amelia en
Medusa als minder goed gelukt, hoewel hij toch overtuigd
is, dat zij tot het laatste toe rnet veel voordeel voor den staat
kunnen versleten worden. De voornaamste gebreken van de
Hector en Vulkaan zijn dat zij hoogedrukkingliebben, want
als vaartuigen zeiven voldoen zij aan redelijke konditiën, en
van de Prinses Amelia en Medusa dat zij te weinig stoom
kracht bezitten, dat hunne kolenberging te gering is, dat zij
gebrek hebben aan stabiliteit en dat zij te ligt gebouwd zijn.
De vier soorten van schepen die tot ons nieuw stelsel be-
booren, maken te zaraen een geheel uit, dat zekere geschikt
heid bezit om aan de eischen van onze dienst te voldoen, zoo
wel in Indië als hier te lande, indien zij namelijk aangevuld
worden met eene flotille van zeer weinig diepgang. De be
manning en bewapening zijn over het algemeen ook vol
doende.
Met het oog op de omstandigheden onder welke de drij
vende batterijen vervaardigd zijn, kan het oordeel daarover,
naar de meening van den getuige, niet anders dan gunstig
zijn. Men moet zich verplaatsen in 1S59, toen de politieke
toestand van Europa veel te wenschen overliet. Hetkomité
van defensie eisebte toen zes drijvende batterijen, die, als men
ze nieuw had moeten maken, ieder 4- of 4-t ton zouden gekost
hebbendoch men heeft er zes oude linieschepen toe gebezigd,
die niet meer gebruikt konden worden en bij verkoop slechts
onbeduidende sommen zouden hebben opgebragt. Moest men
nieuwe bouwen, men zou die vermoedelijk beter maken; doch
zoo als zij zijn, kunnen zij beschouwd worden als een uit
muntend middel van defensie. Al ons drijvend materieel kan,
wanneer het niet meer geschikt is om naar zee te gaan. tot het
laatste toe op deze wijze voor de binnenlandsche defensie
aangewend worden.
En de oude kanonneerbooten èn de nieuwe verdedigings
vaartuigen acht de getuige, met het oog op den tijd waarin zij
gebouwd werden, geschikt en doeltreffend; doch moeten de
kosten in aanmerking komen, dan geeft hij de voorkeur aan
de oude kanonneerbooten, want men kan twee daarvan heb
ben voor den prijs van één verdedigiugsvaartuig.
De getuige zou, voor een zeker eind, geene betere vaartui
gen kennen om naar Indië te zenden dan de Haarlemmermeer.
Dit stoom-flotillevaartuig is ontworpen naar aanleiding van
den wensch om vaartuigen te bezitten, die èn voor de binnen
landsche verdediging èn in Indië gebruikt konden worden.
Wanneer men uit de schepen van die soort de tuigen neemt,
ze ontlast van al het overbodige, en hun dan alleen zwaar ge
schut van voren en van achteren geeft, dan gaan zij slechts 28
of 29 palm diep en zijn zij uitmuntend voor de binnenland
sche verdediging. In Indië kunnen zij groote diensten bewij
zen, omdat zij in staat zijn alle rivieren binnen te loopen. De
Haarlemmermeer is de Siak-rivier op Sumatra 80 mijlen ver
opgestoomd. Voorts kunnen zij als zee vaartuigen op kruis-
togten gebezigd worden. De getuige acht het echter niet mo
gelijk, in één vaartuig al de vereischten te vereenigen, die èn
in Nederland èn in Indië gevorderd worden; men zal van het
een of ander wat moeten opgeven.
De getuige acht het mogelijk, onze houten vaartuigen te
pantseren, maar zou die kwestie toch liever aan eene speciale
kommissie onderworpen zien.
Dat zeeofficieren nog al eens de dienst verlaten, tilt de ge-
tuige niet zwaar; dat is altijd zoo geweest, en er bestaat door
hun zwervend leven ook veel aanleiding toe. Maar bovendien
acht de getuige het ook eene'/''er gelukkige omstandigheid
daardoor komt er promotie. Wanneer alle jongelieden bij het
korps gebleven waren, die te g'-lijk met hem Medemblik ver
lieten, dan zou hij opzijn tegenwoordigen leeftijd nog luite
nant zijn. Van de 22, die met hem te gelijk in dienst traden,
is er nu, buiten hem zeiven. nog slechts 1 overig.
De tegenwoordige opleiding der zeeofficieren en der onder
officieren is zeer goed. Dat jeugdige onder-officieren boven
oude bevaren matrozen geplaatst worden heeft geen moreel
nadeel, omdat'voor de manschappen zei ven nog eiken dag de
gelegenheid openstaat om ook onder-officier te worden.
In de verdediging hier te lande acht de getuige dat voorzien
zou kunnen worden door 10 of 12 fregatten (reede van Texel),
6 gladdekskorvetten (Hollandsch diep), 6 drijvende batte
rijen, I blokschepen. 2«S kanonneerbooten en 10 verdedigings-
vaartuigen(positie van Durgerdam en aan vulling van de positie
aan het Hollandsch diep), eenigestoomschepen 3e en 4e klasse
en 31 flotillevaartuigen (tot verdediging van de zeegaten).
De getuige acht het oogenblik gekomen om te onderzoeken
of niet onze flotille-vaartuigen en stoomschepen van de 2e en
3e soort door ijzeren schepen zonden kunnen vervangen wor
den. IJzeren schepen eischen weinig reparatie, duren langer
dan de houten, en groeijen wel spoedig aan, doch kunnen
gemakkelijk schoon gemaakt worden. Zij zouden in de zijden
geschikt moeten zijn om granaatvuur tewederstaan.maar van
voren en van achteren gepantserd en alleen voor en achter, in
de rigting van de kiel, gewapend moeten wezen.
Wij zullen genoodzaakt zijn den vijand in onze positie af
te wachten, en daarvoor behoeft men geene groote snelheid.
Groote snelheid veroorzaakt groote kosten en maakt de sche
pen ongeschikt voor zeilschepen. Wij zullen het best doen den
middenweg te houden tusschen het volstrekte zeil-en het vol
strekte stoomschip.
Java moet hoofdzakelijk verdedigd worden door de land-'
magt, en de zeemagt zal dus altijd eene ondergeschikte rol bij
de verdediging van dat eiland spelen. De getuige gelooft niet,
dat de reede van Batavia te verdedigen is; met die van Soera-
baija is het beter gesteld. Het tegenwoordige getal schepen,
dat wij in de Oost hebben, is genoegzaam, en de zeemagt zal
aan alle eischen kunnen voldoen, wanneer men haar aanvult
met een zeker getal stoora-transportschepen en residentie
vaartuigen.
In West-Indië acht de getuige ten minste één vaartuig op
elk station noodig.
Wanneer men in hoofdzaak het stelsel volgt van den gewe
zen minister de Smit van den Broecke de rigting die men
steeds in den laatsten tijd volgde dan zou men met de zee
magt, die de getuige in vredestijd voor Europa en Oost-en
West-Indië heeft noodig geacht, in staat wezen een oefenings
eskader te vormen, van tijd tot tijd hier en daar de vlag te ver-
toonen tot bescherming van den handel, enz. Indien, hetgeen
wij in de laatste jaren gedaan hebben, vvierd voortgezet, zou
den wij nazes jaren m de positie zijn gelijk te staan met
de zeemogendheden van den tweeden rang. met dien ver
stande echter, dat wij dan. in plaats van de 20 fregatten in het
stelsel van den heer de Smit van den Broecke. er nog slechts i2
zouden hebben, hetgeen echter voorloopig vuldoende zou zijn.
Zoo de werf van Amsterdam geschiktheid heeftom er groote
schepen te bouwen, namelijk indien men de groote schepen
van daar naar zee kan krijgen, zal men met die werf kunnen
volstaan doch tot zoo lang zal Vlissingen als werf van aan
bouw behouden moeten worden.
Aan het slot van zijn verhoor ontwikkelde de getuige nog
eenige belangrijke stellingen
1. dat wij door het tegenwoordig ver dragend geschut in
elk opzigt sterker zijn dan vroeger, want wij kunnen thans
kruisvuren aanbrengen waar dit vroeger onmogelijk was, zoo
dat men toen alleen metovermagt van schepen de toegangen
kon verdedigen;
2. dat wij, bij het bestaan van verdedigingswerken, nim
mermeer door eene houten vloot zullen kunnen aangevallen
worden, want te Bomarsund, Sebastopol en Kinburn is het
gebleken, dat houten schepen niet meer tegen de landbatte-
rijen bestand zijn;
o. dat het gebruik van de schroef, die diep onder water ligt
eu dus niet meev getroffen kan worden, eene vroeger niet be
staande gelegenheid geeft om aanvallen op ons land of onze
bezittingen te bemoeijelijken;
4. dat het nog lang zal duren eer gepantserde schepen den
oceaan kunnen bevaren en wij dus, indien wij schepen in Indië
laten pantseren, dadelijk een voordeel boven den vijand zul
len hebben (de heer ter Bruggen Hugenholtz stelde, als lid
der kommissie van enquête, hier de vraag tegenover, of de
engelschen dit ook niet te Singapore konden doen)
5. dat het een ander voordeel is, dat eene geheele vloot, die
eene legerafdeeling zal moeten overvoeren, niet zal kunnen
bestaan uit gepantserde schepen, en dat die schepen derhalve
voor een groot gedeelte transportschepen moeten zijn, die
kwetsbaar zullen wezen.
A. R. Blommendaal, kapitein-luitenant ter zee, chef van de
hydrografie der nederlandsche zeegaten.
De tegenwoordige toestand onzer zeemagt gelooft de ge
tuige, dat niet anders dan goed genoemd mag worden, met hei
oog op den tijd waarin die schepen gebouwd zijn en de mid
delen welke er voor beschikbaar waren. Enkele vaartuigen
zijn er echter waarvan men misschien ie veel vorderde, waar
door men juist het doel miste. De getuige heeft daarbij het oog
op schepen als de Haarlemmermeer, die, voor de binnenland
sche defensie en voor Oost-lndië bestemd, tevens gebouwd
wareu om over den oceaan te varen. Aan de overige kanon
neerbooten geeft de getuige de voorkeur boven de Propatria,
daar zij met minder kosten beter aan de vereischten voldeden.
De drijvende batterijen zijn zeer goed op plaatsen waar
droogten zijn en men geene andere vaartuigen kan bezigen
zij zouden nog beter kunnen worden gepantserd, maar zij
zijn ongeschikt om in zeegaten te liggen.
Wij hebben zulke uitgestrekte zeegaten dat het voor bijna
geene zeemagt mogelijk zal zijn die op alle punten goed te
verdedigen, zelfs het binnendringen der hoofdtoegangen zal
j men waarschijnlijk aan den vijand niet kunnen beletten bet
j niet mogelijk zijn al de monden der Schelde te verdedigen.
I Landbatterijen kunnen niet genoeg helpen. Kwam de vijand
met gepantserde schepen, wij zouden hem niet kunnen tegen
houden. Daarom gelooft de getuige, dal het noodig is een aan
vang met het bouwen van gepantserde schepen te maken.
Maar tevens zouden onze houten schepen zeer goed tépantse-
rén zijn voor de binnenlandsche diensten de verdediging der
rivieren. Bij de verdediging zou de getuige zijn tegen het doen
zinken van schepen, om toegangen te versperren, want voor
eerst gelooft hij dat een vaarwater daardoor niet genoeg ver
sperd wordt, omdat de beddingen onzer rivieren te breed zijn,
zoo dat er altijd aan beide zijden van hetschip plaats genoeg
overblijft om te passeren; maar ten anderen maakt men dat
vaarwater daardoor ook voor later tijd geheel onbekwaam,
De getuige is van oordeel, dat wij, Frankrijk en Engeland
als zeemogendheden van den eersten rang aangenomen zij nde,
nog geene zeemogendheid van den tweeden rang zijn. en dat
wij, om aan eene der mogendheden van dien rang (Denemar
ken, Spanje,Oostenrijk) het hoofd te kunnen bieden, onze ma
rine nog aanmerkelijk zouden moeten uitbreiden.
De kleine vaartuigen, welke wij in Indië behoeven, zouden,
naar het inzien van den getuige, daar gebouwd kunnen wor
den, doch dit zou op rijks-etablissementen moeten geschieden,
omdat, over het algemeen, hetgeen op eene marinewerf ge
bouwd wordt, beter is dan hetgeen gebouwd wordt bij parti
kulieren. Het is raoeijelijk, een goed toezigt te houden op
hetgeen b.j partikulieren gebouwd wordt. De ge tuige acht
het dus wenschelijk, alle rijks-etablissementen te behouden.
K. L. Turk, hoofd-inganieur van den scheepsbouw.
Voor den tijd waarin en het doel waarvoor onze schepen
zijn gemaakt, zijn zij voldoende. Alleen de Hector en Vul-
caan zijn minder geschikt te achten uit hoofde men te veel
eischen gesteld heeft. De verdedigingsvaartuigen, zoo als de
Propatria zijn doelmatiger dan de kanonneerbooten le klasse,
omdat zij hun geschut voor- en achteruitkunnen brengendit
voordeel weegt op tegen de meerdere kosten. Bij bet stoom
schip 4:e klasse zijn tweeërlei eischen gesteld èn om over den
oceaan te kunnen gaan èn om tot's lands verdedigingte dienen.
Daardoor wordt dikwijls de eene eigenschap aan de andere op
geofferd. Schepen alleen voor binnenlandsche verdediging
gebouwd behoeven niet gekoperd te zijn, hetgeen eene aan
merkelijke besparing zou geven. De drijvende batterijen, ge
steld dat zij sterk genoeg zijn om een aanval te verduren, zijn
niet geschikt voor het gat van Texel; zij zijn slechts geschikt
voor de binnen-rivieren. De werven en de voorraad in de
magazijnen verkeeren in goeden staat, echter moeten te Am
sterdam kappen en hellingen vernieuwd worden. Na onder
scheidene vragen omtrent den spoed waarmede aan de werven
kan gewerkt worden komt de getuige tot de mededeeling dat
men op de werf te Vlissingen b. v. een zestal flotille-vaartuigen
van de kiel afin een paar maanden zou kunnen leveren, mits
alles voorhanden zij. De administratie is omslagtig en wan
neer men op goede trouw kan rekenen zou er veel te vereen
voudigen zijn.
Sommige schepen, o. a. de Ruijter, die zwaar van inhouten
is, zijn geschikt om gepantserd te worden; andere fregatten
zouden, om het pantser inet vrucht te dragen, versterkt moe
ten worden. Zoo men de verdedigingsvaartuigen pantserde,
zou men er meer nut van kunnen hebben dan wanneer zij in
den tegenwoordigen toestand blij ven. Voor elk der grootste
van deze vaartuigen zou daartoe eene uitgave vau een paar
ton gevorderd worden. Schepen voor Indië zou men hier
kuuuen bouwen en in Indië pantseren. Na de beantwoording
van nog een aantal vragen, voornamelijk over deinrigting van
schepen, geeft de getuige als zijne meening op dat, zoo lan»
de rijkswerven in de behoefte kunnen voorzien, alle aanbouw
daar moet plaats hebben. Maken echter onvoorziene omstan
digheden noodig den aanbouw te bespoedigen, dan kan men
ook van partikuliere werven gebruik maken, in welk geval
getuige de voorkeur geeft aan beperkte konkurrentie.
De ligging van Vlissingen is voor getuige geen reden om de
werf aldaar op te heffen, maar moet er een worden opgeofferd
dan moet het die van Vlissingen zijn. Wanneer Vlissingen al
als werf van aanbouw vervalt, moet zij toch behouden worden
als werf van uitrusting, vooral met het oog op de verdediging
van de Schelde. Voor den bouw voor de loodsdienst ware
echter het behoud niet noodig: deze is vroeger bij partikulie
ren geweest en kan daar zeer goed terugkeeren. De ligging
der werf te Vlissiugen kan van geen ongunstigen invloed zijn
op de kosten van produktie. Hadden wij eene goed inge-
rigte werf waarop alle schepen konden gebouwd worden, dan
zou het echter voor den aanbouw veel voordeel opleveren als
alle krachten op één punt werden vereenigd. Eene vraag, of
het ontzetteude kosten zou veroorzaken om de werf van Wil
lemsoord, even digt aan zee gelegen als Vlissingen maar beter
strategisch punt, tot aanbouw van groote schepen in te rjgien,
wordt bevestigend beantwoord.
J. A. H. Schreuder, kapitein-luitenant ter zee, eerste officier aan
boord van het wachtschip te Willemsoord en aan het instituut aldaar.
De getuige gelooft, dat wij een genoegzaam aantal schepen en
vaartuigen bezittenmaar wat de soorten betreft is er veel op
aan te merken. Het voornaamste wat wij hebben, als uitvloei
sel van het door de kommissie van 1852 voorgedragen stelsel,
zijn: 1, de fregatten van 50 stukken, 2. de schooner-stoom-
schepen of stoomschepen 3e klasse, en vervolgens de gladdek
korvetten zoo als de Djambi. Maar niets van dit alles voldoet
aan de eischen van den tegenwoordigen tijd. nog afgeschei
den van het stelsel dat alles van ijzer moet zijn. Van de vijf
fregatten, die wij bezitten, zijn er geen twee, die in de verste
verste op elkander gelijken. De Evertsen is bepaald een mis
lukt schipde vorm maakt het ongeschikt om op den duuv zee
te bouwen, ofschoon het voor het oog fraai op het water li°-t
en het is zoo ligt en zwak gebouwd, dat het, naar het oordeel
van buitenlandsche ingenieurs verloren zal zijn, wanneer het
twee volle lagen geeft of een storm moet doorstaan. De Was
senaar is in zijne soort het beste van die fregatten. Het geld,
besteed aan de fregatten der tweede klasse zoo als de Djambi'
beschouwt de getuige als weg geworpen. Behalve hetnadeel.dat
het schip zijne batterijen niet kan voeren, omdat het smal is,