MIDDELRURGSCHE
COURANT.
N°-123.
Dingsdag
14 Oktober.
1862.
Editie van maandag avond 8 ure.
AANBESTEDING.
Op vrijdag, den 24- October 1862, des voormiddags ten
10 ure, zal, onder nadere goedkeuring door den commissaris
des konings in de provincie Zeeland, of bij zijne afwezigheid,
door een der leden van de gedeputeerde staten, en in bijzijn
van den hoofdingenieur var. den waterstaat, in het I le district,
aan het lokaal van het provinciaal bestuur, te Middelburg,
worden aanbesteed
Het verzwaren van de kade om den Val van
1828 tusschen de dijkpalea 49 en 56 aan den
Hoofdplaatpolder.
Deze aanbesteding zal geschieden bij enkele inschrijving.
Het bestek ligt ter lezing aan het lokaal van het ministerie
van binnenlandsche zaken, aan dat van het provinciaal be
stuur van Zeeland, te Middelburg, en op alle zoodanige plaat
sen, alwaar gewoonlijk de bestekken van waterstaatswerken
in gemelde provincie ter lezing gelegd worden.
Zullende den 7en en len dag vóór de besteding de noodige
aanwijzing in loco worden gedaan, en voorts nadere inlichtin
gen te bekomen zijn aan het bureau van den hoofdingenieur
van den waterstaat jhr. J. It. T. Ortt te Middelburgen bij den
surnumerair van den waterstaat A. van Hooff, te Breskens.
's Gravenhage, 1 October 1862.
Namens den minister van binnenlandsche zaken,
De secretaris-generaal,
J. SCHRöDER.
BIXA'iïïXliArcM.
9Ii(l«lelburg 13 Oktober.
Plaatsgebrek verhindert ons ook heden de verkorte mede-
deelingen uit het getuigenverhoor voor de enquête betrekke
lijk demarinedie Nederland behoeft,voort te zetten.Woensdag
zullen wij ze met andere stukken, in een bijvoegsel opnemen.
Uit Goes schrijft men ons 11 dezer:
„Heden is door het kautongeregt uitspraak gedaan in de
zaak der twee knipstertjes, waarvan ik bij herhaling reeds heb
gemeld. De feiten als bewezen aangenomen zijnde, is de eer
ste beklaagde verwezen in twee geldboeten van f7,50 ieder,
de tweede beklaagde in vijf geldboeten van gelijk bedrag en
beiden solidair in de kosten ad f5.90.
„Ter rolle der geregtelijke uitwinningen is op heden ver
kocht de schroefstoomboot der Goessche maatschappij van
stoom- en zeilvaart, welke tusschen deze gemeente en Rotter
dam heeft dienst gedaau. Ze is afgemijnd op f 800 voor den
heer A. W. van N-ooten te Rotterdam.
„Dr. Soetbrood Piccardt heeft zijn voornemen te kennen
gegeven oin ook dezen winter weder een zestal voorlezingen
te houden. Ben ik wel ingelicht dan bestaat bij dien heer het
plan ook te Middelburg eenige lezingen te houden."
Wij vernemen, dat eene permanente kommissie van toezigt
over de landsgebouwen zal worden ingesteld, bestaande uit
vijfleden, waarbij het presidium zal gevoerd worden door den
tegenwoordigen landsbouwmeester, den heer W. N. Rose.
(iN. dagbl. van 's Gravenh.)
Dr. A. J. van Deinse, leeraar in de wiskundige wetenschap
pen aan het gymnasium te Dordrecht, is op voordragt van
curatoren door den minister van binuenlandsche zaken be
noemd totdirekteur van de Twentsche industrie- en handels
school.
Aan eene bijdrage tot de geschiedenis der angina iliphte-
ritica (keelziekte) gedurende de jaren 185961, ontleenen
wij het volgende
Het eerst schijnt zich de epidemie te Haarlem, Hilversum
en Amsterdam te hebben vertoond in 1859, van waar zij zich
echter aanvankelijk niet verder verspreidde. Later deed zij
zich ook in andere provinciën voor en wel vooral in Noord
en Zuid-Hollanden Friesland in Utrechtkwamenenkele spo
radische gevallen voor, terwijl in Zeeland slechts sommige ge
meenten door de ziekte werden bezocht.
Even als in Engeland werd de epidemie op onzen bodem
niet uitsluitend in eene bijzondere soort van lokaliteit ont
moet zij werd gezien zoo wel op het zand als op de klei, op
hoogen als op lagen veengrond, in groote centra van bevol
king als daar, waar de bevolking verspreid woonde. Hier
waren het meer de armen en in het algemeen zij. die in min I
gunstige hygieinische omstandigheden leefden, ginds weder
de meer gegoeden. Hier werden meer kinderen ginds meer
volwassenen aangetast in één woord de oorzaken die het ver- i
schijnen en de hevigheid der ziekte hebben bepaald liggen 1
genoegzaam nog geheel in het duister.
Men schrijft ons uit 's Gravenhage 12oktober
„De Money-kwestie (in dubbele beteekenis)vvordt hoe langer
hoe ingewikkelder. Men weet, dat de kalkuttasehe advokaat
J. W. B. Money, in zijn werk „Java, of hoe eene kolonie
moet bestuurd worden" becijferingen heeft medegedeeld, die
den stempel droegen van uit officiële bronnen geput te zijn
en waaruit men moest afleiden, dat er in den loop der jaren
eene som van 114 raillioen aan koloniale baten was zoek ge
raakt, die niet behoorlijk verantwoord waren. Op de inter
pellatie van den heer van Bosse in de tweede kamer, schreef
de regering naar Inilië en het antwoord voor het indisch be-
stuur dat gedrukt en in der tijd door alle dagbladen bij uit
treksel medegedeeld is, kwam daarop neder dat er geene offi
ciële bescheiden aan Money verstrekt waren, terwijl men zich
tevens bevlijtigde oen onnaanwk vurigheden in zijne cijfers aan
te tooiien of althans te doen vermoeden.
„Dezaakscheen dus,bij dezen strijd vanja enneen, te moe
ten doodbloeden, gelijk zoo vele duistere zaken moesten blij
ven steken om dat men het ware kluwen van Ariadne in het
labyrinth niet vinden kon men herinnere zich bijv, de glori-
euse duitenplaatjes-historie,.waaruit nooit eenig sterveling
heeft kunnen wijs worden, behalve misschien de genen die er
bij betrokken waren. Maar plotseling is nu Money zelf
indien ik mijne berigtgevers gelooven magin het strijd
perk getreden, om de autoriteit der door hem gedane opgaven
te handhaven. Naar men verzekert, zou hij dezer dagen aan
onzen minister van koloniën, den president der tweede kamer
enz. een brief hebben geschreven, waarin hij verklaart, dat
hij zijne cijfers wel degelijk geput heeft uit officiële beschei
den, die hem in de Oost verstrekt zijnja zelfsmaar dit
deel ik onder alle reserve mede dat hij de door hem uit die
bescheiden getrokken resultaten op losse strookjes papier zou
hebben onderworpen aan het oordeel van den goeverneur-
generaal, die ze in dien zelfden vorm ter verifiëring zou heb
ben verzonden aan den direkteur van financiën.
„Behelzen deze geruchten waarheid, dan begint er eenig
licht te schijnen in eene duisternis, die. zonder Money's per
soonlijke tusschenkomstwaarschijnlijk ondoordringbaar
zou gebleven zijn.
„De zaak zal er nu wel niet bij kunnen blijven. Zijn zulke
bescheiden aan een vreemdeling verstrekt, dan zullen zij ook
wel niet aan 's lands vertegenwoordigers onthouden kunnen
worden, en zullen wij langs dien weg wel niet de 114 millioen
terugbekomen, die sinds jaren spoorloos schijnen verdwenen te
zijn, maar misschien de satisfaktie opdoen van te vernemen
waar zij eigenlijk zijn gebleven."
Men schrijft ons uit Utrecht 10 oktober:
De hoogleeraar Opzoomer, eerst onlangs van eene buiten-
landsehe reis thuis gekomen, opende heden middag ten 2 uur
zijne lessen, met eene redevoering in het groot auditorium
alhier. Met ongeduld was deze opening door velen verbeid,
want de utrechtsche studenten zijn gewoon bij deze gelegen
heid iels voortreffelijks te hooren. Geen wonder dus dat zij
zich ook ditmaal in grooten getale, zonder ouderscheid van
fakulteit of studiejaar, in de ruime gehoorzaal vereenigd had
den, en vele ontwikkelde burgers van Utrecht met hen. Met
zijne gewone welsprekendheid, kalm en toch met vuur, een
voudig en toch wegslepend, sprak de heer Opzoomer zijne
hoorders toe. Een bepaald onderwerp zijner rede gaf hij niet
uitdrukkelijk op, maar bij den duidelijken, geleidelijken gang
zijner ideën was dit ook onnoodig. Zijn doel was, aan te too-
nen, dat de wijsbegeerte der ervaring zich niet schuldig maakt
aan al de gruwelen, waarvan men haarbetigt; dat het onwaar
is als men beweert dat zij slechts sloopen wil zonder op te
bouwen. De spreker begon met de woorden aan te halen,
eens door de joden tegen Stephanus gerigt: „deze mensch
houdt niet op, lasterlijke woorden te spreken tegen deze
heilige plaats en de wet; want wij hebben hem hooren zeg
gen dat deze Jezus de Nazarener deze plaats zal verbreken,
en dat hij de zeden veranderen zal, die ons Mozes overgele
verd heeft." Deze beschuldiging was telkens vernomen, zoo
dikwijls er mannen gevonden waren die hun volk eene schrede
voorwaarts wilden brengen op de baan der ontwikkeling.
En men kan er zich niet over verwonderen! bij het volk
lieerscht altijd eene groote voorliefde voor het oude, voor
oude instellingen, gebruiken en meeningen, inzonderheid
wanneer zich daaraan de herinnering vastknoopt vaneen
grootsch verleden of dierbare personen. Deze trek in het volk
is op zich zelf eerwaardig en natuurlijk, maar hij verliest zijn
regt, zoodra het oude werkelijk verouderd is, en den gewensch-
ten vooruitgang onmogelijk maakt. Hij heeft zich nooit ver
loochend, wanneer een hervormer zijne grootsche taak onder
nam. Bij de wording van het christendom, bij de hervorming
die het protestantisme deed ontstaan, bij de verlichting die
de vorige eeuw kenmerkte, telkens vernemen wij de waar
schuwende stem: zij willen alles omkeeren, de zeden veran
deren, ons dierbaar geloof ons ontnemen! Maar de geschiede
nis leert ook, hoe bij elke dezer hervormingen de tegenstand
in den aanvang veel grooter was dan later. En die.iegenstand
heeft niet gebaat. Ziet het christendom, dat in het begin zoo
zwak scheen en met zoo veel magtigen tegenstand te worste
len had: in drie eeuwen heeft het de wereld overwonnenen
eene staatskerk is gevestigd, die overal eene nieuwe orde der
maatschappij in het aanzijn zal roepen. Evenzoo de hervor
ming der löde, de verlichting der 18de eeuw: beiden worden
aanvankelijk door een groote overmugt bestreden, maar ze
behalen in liet einde toch de zegepraal.
„Bij elke hervorming hoort men de beschuldiging, dat dc
hervormers slechts willen afbreken, en niet opbouwen. Maai
de voorstanders van het nieuwe bestrijden deze meening. De
eerste predikers van liet christendom beweerden dat hunne
leer, wel verre van het oudegebouw der godsdienst tesloopen,
de vervulling was der wet dat wat zij predikten, niet nieuw
was, maar slechts de ontwikkeling en voortzetting van hetgeen
reeds vóór Mozes geloofd, door dezen bevestigd, en door de
wijzen der heidensche oudheid erkend was. Zoo ook de her
vormers der 16e eeuw, die, wel verre var. het geloof der chris
telijke kerk te willen schaden, het wilden zuiveren van de bij
voegselen der latere traditie, en liet beeld van Christus ontdoen
van de omhulselen waarin latere eeuwen het hadden gewik
keld. En de verlichting wilde niets anders dan de voortzetting
der hervorming zijn; de J9e eeuw heeft de fakkel der ver
lichting weêr opgenomen, die door de 18e was ter neder
gelegd. Wel begint iedere hervorming met .afbreken, maar zij
vergenoegt er zich niet mede. Zoo ook onze tijd. Thans wil
de nieuwe rigting niets anders dan het beeld van Christus ook
ontdoen van al wat de verheerlijkende legende reeds in den
eersten tijd der kerk er heeft bijgevoegd, ze wil dat beeld in
het zuiver licht der geschiedenis plaatsen, ze wil het geheel
historisch hebben. Omtrent den oorsprong en de vroegste
eeuwen des Christendoms wil zij de positieve waarheid leeren
kennen. Ze tracht, met het oog op de geschiedenis, te verne
men wat in de godsdienst het wezenlijke is. dat tot elk men-
schelijk hart spreekt, en wat de vorm. die in de verschillende
tijden telkens verandert. In de dogmatiek streeft zij evenzeer
naar positieve waarheid. Juist daarom geeft zij alles prijs, wat
zij niet verantwoorden kan. Zij erkent tot veel minder zekere
resultaten te komen dan hare tegenpartij voorgeeft te bezit
ten zij erkent van veel, dat door hare tegenstanders stellig
geleerd wordt, niets te weten. Voorzeker, het is gemakkelijk
dogmatieken te schrijven vroeger vulde men bonderde blad
zijden over het bestaan, de natuur, de verschillende klassen
en orden der engelen. Maar bij de erkenning liarev onkunde
omtrent zeer veel wat men vroeger leerde, geeft de nieuwere
rigting het wezen der godsdienst niet prijs. Zij heeft noch met
het deïsme vrede, dat óf God de wereld laat scheppen en ev
zich verder niet meê bezig houden, óf een God predikt die nu
eens de wereld onafhankelijk van zich doet zijn en dan weêr
in den loop barer verschijnselen ingrijpt, noch met het
I pantheïsme, dat van God niets anders uóet overblijven dan
een poëtischen klank. Zij gelooft aan een zelfstandigen, per-
soonlijken God, als eene oneindig verheven magt die de gan-
j sclie natuur bezielt en den loopdergebeurtenissen beheerscht;
1 mair zij belijdt tevens zeer weinig van hem te weten, en ais
zij hem noemt met de verhevenste namen, van vader en
koning, dan erkent zij dat die namen zijn wezen niet uitdruk
ken, maar hem slechts toegekend worden omdat zij de hoogste
zijn die wjj aan het menschelijke kunnen ontleenen zij ge-
looft aan het ouderscheid van goed en kwaad; zij gelooft
aan het bestaan van den geest en nun de onsterfelijkheid, en
oin deze te kunnen erkennen neemt zjj zelfs een dualisme van
ligchaaui en geest aan. Al deze overtuigingen zijn haar dier
baar; en zij behoeft ze niet prijs te geven, omdat ze naast de
zinnelijke waarneming, naast het gevoel van genot en
schoonheid, ook een zelfstandig, zedelijk en godsdienstig ge
voel predikt. Zij heeft in hare banier dat heerlijke woord
geschreven „God is een geest, en die hem aanbidden, moeten
hem aanbidden in geest en in waarheid."
„De voorstanders van het oude hebben koucessies gedaan
ook zij zijn niet de zelfde gebleven als oorheen. Zij betwisten
nu niet meer het regt van elke revolutie; maar het streven
naar 't omverwerpen van al het bestaande, de revolutie be
strijden zij met alle kracht. Nog onlangs heeft het hoofd van.
de partij, die zich zoo gaarne de anti-revolutionaire noemt,
aan zijne tegenstanders verweten, dat hun streven verzet is
tegen God. Maar is dan alles wat bestaat, door God gewild in
dien zin, dat er geen verbetering, geen vooruitgang noodig
zou wezen? Voeren de anti-revolutionairen strijd tegen de
(absolute) revolutie, dan bekampen zij wat niemand verdedigt.
„Men heeft de voorstanders van de verlichting onzer eeuw
beschuldigd van de prediking eener leer, die niets minder zou
zijn dan godsverzaking en menschenvergodiiig, het ten toon
verheffen der zinnelijkheid en de ontkenning van al het hoo-
gere. Maar verkondigen zij integendeel niet luide eu krachtig
de godsdienst, trachten zij niet, waar zij kunnen, de zedelijk
heid te bevorderen? Maken zij van den buik hun afgod?
Treden zij zelf niet als evangeliedienaars op? Hunne tegen
partij erkent zelve, dat zij zich voor christenen uitgeven.
„Waarop komt dus eigenlijk de grieve tegen de nieuwe
rigting neder? Tenslotte alleen hierop: dat zij overal de heer
schappij van de wetten der natuurkunde, der psychologie en
der logika aanneemt, dat zij door hare kritiek tot andere his
torische resultaten gekomen is, dat zij eene andere voorstel
ling heeft van hetgeen vóór 18 eeuwen in Palestina heeft
plaats gehad in één woord, dat zij de wonderen ontkent.
„De wijsbegeerte der ervaring, zeide professor Opzoomer,
door mij in mijne lessen u als de ware voorgesteld,loopt vooral
in deze stad geen gevaar u door te velen te worden aanbevolen.
Hier is veel meer gelegenheid ze te hooren bestrijden dan hare
verdediging te vernemen. Hare tegenstanders zijn gewoon