BIJVOEGSEL VAN DE MIDDELB11RGSCHE CRURAT van zaturdag 13 september 1862. No. 110. V1IE NEDERLANDSCH TAAL- EN LETTERKUNDIG KONGRES, ii i. Brugge, 9 september 1862. In mijn vorigen, mijn waarde, heb ik u met eeu paar woor den van den inhalingsstoet gesproken. Vergun mij nog met oen enkel daarop terug te komen, en u te verzekeren dat die stoet rijk aan symbolen was; dat men er de portretten van de hier ter stede zoo hoog vereerde Breydel en de Coninck bij rond droeg, en men de opmerking gemaakt heeft, dat, wanneer de trein een oogenblik stil hield, het vermoeide kind, hetwelk die afbeeldingen droeg, met de kleine hand rustte op de hoofden dier onvergetelijke burgers: een inderdaad treffend zinne beeld Ook was er een voorstelling bij van Johannes den Doo- per, predikende in de woestijn men is hier wel zoo beleefd daarin geen wandelend puntdicht op het kongres te willen zien, en ik voeg er bij, dat ook niet te hopen, daar de eerste dag verre van onbelangrijk was en meer dan een bebartigings- waardigen wenk voor de taalbroeders der beide landen be vatte. Gaarne bad ik u gisteren de toespraak des burgemeesters medegedeeld; maar ik had ze niet magtig kunnen worden. Thans geef ik ze 11 zonder de minste koinmentarje. „Weest welkom, mijne heeren.weest welkom, ontvangt den hartelijken welkomstgroet der oude stad van Vlaanderen. „Komt hier beraadslagen over de taal van Maerlant, in de schaduw dier gedenkteekenen, die te gelijk den eersten bloei der vlaamsche kunst, des vlaamschen handels en der vlaamsche vrijheid voor den geest roepen. „Brugge kan slechts voor uwe oogen alleen eene grootheid ten toon spreiden, die zij sedert een aantal eeuwen verloren heeftmaar gij zult er nog door herinneringen worden getroffen, waardig u tot nieuwen arbeid te bezielen. „Indien wij onzen kinderen eene taal leeren, die al de deelen van ons gelukkig België verbindt, en die, terwijl ze ons in aanraking brengt met de beschaving van geheel Europa, onze eigene met de laatste vooruitgangen heeft verrijkt, zoo koes teren wij toch een innige genegenheid voor de taal onzer vaderen, die, als het ware, een geheel uitmaakt met onze ge schiedenis en onze gedenkstukken. „Geleerde hollanders en belgen, wij danken u dat gij her waarts zijt gekomen om ons te helpen in het veredelen van dat heilig erfdeei der vaderen. „De studie der letteren strekt niet alleen om al wat het bijzonder leven eigenaardigs heeft, te verhoogen, maar zij kan ook medewerken om de betrekkingen der volkeren onder elkander te verzachten en vruchtbaar te maken. „Moge uw arbeid zulke vruchten dragenBrugge zul zich celukkig achten de zetel te zijn geweest van het vreedzame kongres der letterkundige afgevaardigden van Holland en België. „Beide deze volkeren hebben elk hun eigen glorierijk ver leden, hunne eigene beschaving, hun eigen karakter, hun eigen volksroem. „Hebben vroegere gebeurtenissen bewezen, dat zij niet be stemd zijn om zich in een gemeen leven te vereenigen, hunne deugden maken hen nogtans waardig elkander wederkeerig te eerbiedigen. „Ons dierbaar België, zoo gelukkig met zijne onafhanke lijkheid, met zijne wijd uitgestrekte vrijheden, met zijn won derbaren voorspoed, zoo innig verkleefd aan het vorstelijk stamhuis, onder welks regering het zoo menig voordeel heeft verworven, wat het te vergeefs gedurende eeuwen had nage jaagd, reikt gaarne de broederhand aan al de volken, die in ons land eerbiedigen wat wij ook eerbiedigen in het hunne „regt en de onafhankelijkheid." „Uit dien hoofde, mijne heeren, bieden wij u de broeder hand, verzekerd, dat wij de gevoelens onzer medeburgers uitdrukken, overtuigd dat gij in deze gevoelens volkomen deelt. „Wij hopen, mijne heeren, dat gij van uw verblijf iu Brugge een hartelijke en broederlijke herinnering met u zult mede nemen naar uwe woningen." Waar wij dit van doen zullen, reeds nu weten wij, dat dit het geval zal zijn van de ontvangst in het hótel van den goe- verneur, den heer Vrambout, eere-voorzitter van het kongres. Er is zeker in België, en vooral in Vlaamsch België, geen man die meer bemind is bij het volk, en meer geneigd otn mede te werken tot de bevordering der beschaving ook door raiddel der taal, dan deze achtingswaardige vertegenwoordiger der regering in dit gewest. Dat hij den takt bezit om wat men noemt bij zich te ontvangen, hiervan heeft hij de sprekendste bewijzen gegeven tijdens de feesten te Damme voor twee jarendit toonde hij op nieuw door de wijze waarop hij al de kongresleden roudoin zich had vereetiigd in de schitterende zalen van zijn hotel, op welks balkon zij gelegenheid hadden het vuurwerk te zien ontsteken, dat op geen feestelijk pro gramma in België ontbreken mag. Of zijn voorbeeld ter navolging is aan te bevelen wie zou het loochenen? Zeker is het dat hij daarenboven begrijpt dat de verbroedering ook aan de witte tafel wordt bevorderd, daar hij een aantal leden van het kongres gisteren bij zich ten eten genoodigd had, gelijk hij voor morgen weder een ander gedeelte een uitnoo- digingskaart heeft toegezonden. Gij zietde regering be grijpt hier de dingen. Op het bepaalde uur werd het kougres geopend en wel in de zaal waar de provinciale raad van West-Vlaanderen bijeenkomt. De zaal was tot in alle hoeken bezet; de wel komstgroet, dien gij kent, en doorSouweineopmuziekisgezet, bragt eene goede uitwerking te weeg, waarna de voorzitter Conscience met een kernachtig woord de vergadering opende. Hij begroette ons hartelijk in de bakermat van Maerlant, van Eyck en Mending, waar de taal nog zoo zuiver klinkt in den mond der bevolking, door wier straten het vlaamsche bloed heeft gestroomd en w:•t monumenten daar staan als zoo vele bladen der geschiedenis. Hij bezwoer haar en ons, zonen van den dietschen stam, getrouw te blijven aan hen, waaruit wij zijn gesproten. Hij wees er op hoe 500 jaar ge leden ook hier eeu ander kongres had plaats gehad,'toen de vlaamsche maagd van Brugge, waar het de verdediging gold van den geboortegrond, even als nu al de kinderen van het nederlandsch vaderland had opgeroepen. Die oproeping werd vooral door de Zeeuwen beantwoord, en de Sporenslag, waar 16000 ridders werden verslagen en de hollantlsche Hugo van Arkel het leven op het slagveld liet, was het gevolg van die oproeping. Zoo wel het bloed van Noord als Zuid heeft toen de velden van Kortrijk gedrenkt. Thans staan wij op een vrede lievender terrein: toch blijven wij strijd voeren tegen de rotnanische verbastering. Dat is onze pligtj willen wij steeds ons vaderland gelukkig zien, dan moet. dit ons doel zijn, al vol gen wij, gescheiden, een eigen vigting op staatkundig en gods dienstig gebied. Onder goede voorteekenen werd dit kongres begonnen. Koning Willem eu Leopold, zeker de meest be minde koningen van Europa, hadden liet hunne bescherming toegezegdde goeverneur van West-Vlaanderen heeft zich als eeve-voorzitter wel willen plaatsen aan het hoofd der verga dering; beginnen wij dan onze beraadslagingenmaar ver geet niet, mijne heeren, dat gij u bevindt in het land der vrijheid, en dat het vrije woord aan vrije namen past. Zoo was ongeveer de gang van zijn toespraak die met levendig gejuich werd begroet, waarna er, volgens vroeger aangenomen gebruik, werd overgegaan tot de benoeming van een bureau, hetwelk werd zamengesteld als volgtvoorzitter baron de Saint-Genois van Gent; onder-voorzitters de heeren van Lennep en Beets; sekretarissen de heeren Jonckbloet en Cousseraaeker uit Fransch-Vlaanderen, professor Heremans en Karei Versnayen. Na de lezing van ingekomen brieven, waaronder een van koning Leopold, die het kongres geluk wenscht en het onder zijne bescherming neemt, van onzen gezant en dien van Hannover te Brussel,die zich verontschul digen daar zij op dat oogenblik niet in België zijn zullen, en van den minister van binnenlandsche zaken, den heer Van- denpeereboom, is het woord aan den heer de Vries, den eerst ingeschrevene op de lijst der sprekers. Het zou bezwaarlijk zijn terug te geven wat de geleerde auteur over het ware liberalismus in de taal sprak; hij geeselde zoowel de pedanten die den vooruitgang op het gebied der taal tegenwerken, als hen die nieuwigheden of liever triviali teiten invoeren, waardoor de taal maar al te zeer wordt ont sierd. Hij drong er op aan om niet alles wat verouderd is aan te nemen, en ook niet alles te verwerpen, maar met kieschheid en overleg te werk te gaan een raad, die zeker door ieder voorstander van gematigden vooruitgang zal worden opge volgd. Uitnemend was zijn schets van de uitersten der beide partijen, waarvan de een zich aan het heden, dc ander zich aan het verleden vergrijpt. Hij zag eene schoohe toekomst te gemoet, en verwachtte voor immer een en de zelfde taal van 't dietsche vaderland. In een woord de question bruiante van het kongres werd meesterlijk behandeld. De heer Sleeckx toonde zich in zijne rede over het realismus in de letterkunde er een volstrekt voorstander van; doch niet van dat, hetwelk de fransche voorstaan, die alles hebben over dreven, evenals zelfs de grieken en romeinen hadden gedaan. Hij wilde dat men het realismus van het misbruik zou zuive ren dat men uit de letterkunde weren zou wat stijf is en hard, en drong er op aan waar te blijven bovenal. Uitnemend was zijn karakterisering van het realismus der vroegste tijden in zijn oog waren Zeuxis, Shakespeare, Rubens en van Eyck realisten geweest even als geheel de vlaamsche en hol- landsche schoolen niet minder gaarne zou ik onderschrijven wat hij aanvoerde omtrent de overdrevenheid der fransche school. Daar de heer van Straelen afwezig was, zou zijn stuk in de verhandelingen een plaats vinden. De lieer Karei Versnayen, van Brugge, bragt nu een zekere geestdrift te weeg door de voorlezing van zijn dichtstukDe Halletoren; vooral het koepiet op de gemeente vrijheden, die zich boven de heerschappij der ïeenheeren verheffen, werd met luide toejuiching ontvangen. De heer van Bicsbroeck van Langheraarck verwierf grooten bijval met zijne redevoering over het gebruik der moedertaal op de vlaamsche lagere scholen. Gaarne zou hij zien dat de onderwijzers het bezigen van den plaatselijken tongval te keer gingen door hunne leerlingen de zuivere taal te doen spreken en daar zelf het voorbeeld van te gevenwaarlijk het is te be jammeren dat men zich schaamt slecht fransch te spreken; waar dat men er een eer in stelt slordig en onachtzaam met de taal om te springen. De vlaamsche letterkundigen die een strekkend voorbeeld zouden kunnen en moeten geven, spre ken zelf onderling te veel fransch. De heer v. B. verlangde ook dat er een tijdschrift voor onderwijzers werd gesticht. Aan het einde dezer rede ontstond er een korte woordenwis seling, die evenwel lot geen beslissing leidde, over deze twee laatste punten tusschen de heeren Dodtenvan Biesbroeck, die al wederom bevestigde dat niet altijd de eenheid in het vlaamsche kamp gezagvoerder is. Professor Jonckbloet deelde nu een pittige verhandeling over Jakob van Maerlant mee, die het bewijs opleverde van veel navorschens. kiesch oordeel en helder doorzigt. Stellingen op stellingen werpende, brak hij de een na de andere af - om ten slotte te verzekeren dat men, in weerwil van het aan gevoerde voor de geboorteplaats van den vader der dietsche tale, te Damme. nog niet kon beslissen in deze en dat men nog heldere en nieuwe ontdekkingen noodig heeft otn dit raadsel behoorlijk op te lossen. Des heeren H. C. M. van Oosterzee's beschouwingen over het gebruik en misbruik der bastaardwoorden in onze taal, zullen in tie Handelingen worden opgenomen, tiaar hij ver hinderd was zelf op het kougres te verschijnen. De dichter Dautzenberg, door ambtsbezigheden te Brussel gebonden, had inmiddels een gedicht doen ronddeelen te ge lijk met een zang van den heer Emanuel Hiel. Onze Beets verraste de vergadering met de voordragt van het eerste, dat wij hier laten volgen, en waaraan doorhem ten volle regt werd gedaan, zoo dat dichter en voordrager beide nieuwe lauweren wonnen. I Het klokkenspel van Brugges toren Heeft niets van d'ouden klank verloren, Maar golft nog even frisch en schoon; Het weet door weer en wind te boren, Om dietsche harten te bekoren, Met zijnen ronden vlaamschen toon. Het zuid kan geene zwaalwen vesten, Zij keeren weêr ten eersten nesten. Zoodra de Lent zo roept en noodt; Zoo keeren ook uit 's lands gewesten, Bij guller noodiging, de Besten In Brugges ouden moederschoot. Bij 'sheijaarts zilveren accoorden Herklinken hier de zoete woorden Der middeleeuwsche dichterschaar, Laaft, broeders uit den rijken noorden, U aan dei- spraakhron dezer uOrden, Dra borrelt zij u rein en klaar. II Dof galmt de klok, lijn lispt de bel Het luchtruim op en neder, Ons maakt het brugsche beijaartspel Den boezem warm en teder. Wij wensehen van der breede schaal 1) Niet eene noot te missen. Niet eene form der dietsche taal Ruwhandig uit te wisschen. Dit wil niet zeggen, dat de geest Der doodeu moet herleven, Maar dat, wat hun is schoon geweest Het ons kan zijn, den neven. Leert d' ouden beijaard wel verstaan, Hij roept uLet en luistert, Slaat uit den velde weg den waan, Die uwen zin verduistert, En laat mij alle klokken gaaf, De grooten en de kleinen, Dan zal ik u, als trouwe slaaf, De liefste deuntjens seinen." III Ik hen iu eenen dorp' geboren, Welks torenhaantjen lustig pinkt, Welks klokgeluide mijnen ooren Ver over dal en heuvel klinkt. Ik kenne niets zoo diep en krachtig, Zoo lieflik niets als dezen klank, Hij maakt hem blijde wie neerslachtig, Gezond, wie droevig is of krank. Die toon heeft eene wondre klemme, Hij lokt en trekt en sleept mij meë, Hij wiegt, als eens der moeder stemme, Ter ruste mij, ten zoeten vreê.' O mocht ik, van der aarde scheidend, Vernemen 't vrome troostgeluid Dier hemelsprake, zoo verleidend Als Edens slang en Evas frait. IV. Elk onzer prijst den klokkentoou Der plaats waar hij geboren is, Elk onzer vindt hem overschoon Vol zin en vol beteekenis, Doch streelt ons wel met meerdren gloed De toon van Brugges beijaartgroet. Hier waant een ieder zijne klok Te hooren in den wclkorapsalra, En voelt 'nen zaalgen tooverschok Bij eiken slag of trippelgalm. Wie heeft den droeven moed daarna Te vechten om eene u of a? Een hooger doel eischt uwe gunst, Vecht liever toch in prozc en dicht, Om meerdre wetenschap en kunst, Om meer vernuft en meerder licht; Strijdt dietsche mannen, hel en fel, Voor 't grootste, rijkste klokkenspel. De heer Serrure van Gent deelde daarop mede welk eene belangrijke ontdekking door zijn vriend van der Haege was gedaan, en wel van een aantal perkamenten, welke tot omslag strekte van boeken. Deze perkamenten bevatten niet minder dan 60,500 verzen van Maerlants Spieghel historiael, en van een werk van Pb. Uitenbroek, terwijl hij er nog bijvoegde dat in de archieven van Brugge een fransche vertaling moet aan wezig zijn van Maerlant's Wapen Martyn. Na hem maakt de heer Roos, van Aardenburg, bekend hoeveel dagbladen, door hem met den naam van monsters bestempeld, de stad zijner inwoning overstroomen. om daar de taal te verbasteren. Het stuk was in der daad geestig en fijn en zijn slot dat, indien wij voor 50 jaren die dagbladen hadden bezeten, wij dan ook een kongres zouden hebben gehad, maar te Parijs, werd zeer toegejuicht. De dag werd besloten met een verhandeling van professor Brill van Utrecht, over de geschiedenis der nedevlandsche taal. Wat zal ik er u van zeggen? Niets. "Waarom? Omdeeen- voudige reden dat ik met in staat was degeleerde verhande ling zoo te volgen, dat ik regt kan doen aan hem die haar 1) Schaal-gamme.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1862 | | pagina 1