boordszijde naar den zuidkant van het eiland, en met eigene oogen zag ik toen verscheidene groote en kleine praauwen op het strand staan, die met versch gehakte boomtakken over dekt waren. „Op aanwijzing der zich als loodsen aangeboden hebbende hoofden, stoomde ik langzaam de baai binnen, tot dat allen eenparig mij de verzekering gaven, dat ik volstrekt niet ver der kon gaan, daar ik anders tusschen de klippen en reven bezet zoude raken. Daar ik volstrekt niet met het vaarwater bekend was, moest ik vooreerst wel gehoor geven aan hetgeen mij door die menschen gezegd werd, vooral omdat ik steeds bewijzen gehad had van hunne grondige kennis met deze wateren en kusten. Op die hoogte kon ik echter niets met de batterij uitrigten en, geen tijd kunnende verliezen, gaf ik or der aan den luitenant ter zee le klasse II. L. Jollij. met de drie gewapende sloepen van boord te steken, het vaarwater op te looden, het vijandelijke terrein te verkennen en, als de gelegen heid gunstig was, eene landing te beproeven, wanneer ik zou trachten met de Reteh het eiland van den noordkant te atta- keren en, zoo het noodig raogt zijn. de roovers het ontvlug- ten te beletten. De barkas met een 12 ponder houwitser werd gekommar.deerd door den luitenant ter zee 2e klasse jhr. T. E. de Brauw, de officiers-sloep met een 1 ponder draaibas door den luitenant ter zee J. C. Joekes en de jol door den luitenant ter zee 2e klasse J. A. de Gelder; de officier van gezondheid 2e klasse G. A. M. van Ewijk bevond zich inde barkas; de gezamenlijke bemanning bedroeg 57 koppen, waarvan slechts 30 met geweren en 11 met bussen gewapend waren. Toen de sloepen op ruim 2 kabellengten het vijandelijke terrein gena derd waren, openden de zeeroovers hun vuur onder een oor- verdoovend geschreeuw, dat direkt door onze sloepen beant woord werd. De Reteh liet zich langzaam zakken, daar ik bevreesd was met de ingevallene ebbe aan den grond te zullen raken. Inmiddels werd het vaarwater opgelood en kreeg ik spoedig de verblijdende tijding, dat ik vlak voor de vijande lijke versterking eene stelling kon nemen. Ik stoomde daarop zoo spo°d:g mogelijk op de officiers-sloep aan, die verder de diepte vuu het vaarwater opnam, waarop de beide sloepen aan boord kwamen en zich aan bakboord-zijde plaatsten. Ik be gon toen met het zware geschut van boord het vijandelijke terrein te beschieten en schoon te maken. Het goed gerigte vuur van onze stukken, op eene distantie van niet meer dan 1 a l1, kabellengte, deed een schoon effektde vijand bleef ech ter niet achterwege en rigtte toen al zijne vuurmonden op de Reteh. De meeste schoten van hen waren echter te hoog en rigtten weinig of geeu kwaad aan slechts weinige kogels vond men later in den romp en in de barring. Een tijd lang was ik hun point de mire, daar ik op de brug stond om de manoeuvre te kommanderenen verscheidene kogels langs en over mij heen vlogen, waarvan één tegen de stoom-of blaas pijp. die rakelings langs mij heen brikkolleerde. „Eene sterke ebbe en doorkomende zeewind deden het schip gaandeweg verleijeren, zoo dat al het manoeuvreren, voor of achterslaan, het zetten van voor- of achterzeil niet. hielp, flet schip dreef dwars weg en ik kreeg van steeds min der water tot 2£ vadem harden zandgrond, als wanneer het schip grond raakte. Op goed geluk, want ik wist niet waar dieper water te vinden was. liet ik met kracht achterslaan, met dat gelukkig gevolg dat ik direkt weder vlot was. de kop om de noord kreegen mijne bakboords-batterij aan den vijand kon presenteren. „Daar ik het meerder schieten van boord tegen een zwaar begroeid, rotsachtig eiland, waar zich geen vijand meer ver toonde, nutteloos beschouwde, gaf ik last aan den luitenant ter zee le klasse TI. J. Jollij met de gewapende sloepen de vijandelijke bentings te attakeren, deze, het kostte wat het wilde, te nemen, de praauwen te verbranden en alles te ver nielen of buit te maken wat maar eenige waarde had. „De Reteh lag toen op p. m. 1 kabellengte dwars van het vijandelijke terrein en dekte de landing met een wel gerigt granaat- en kartetsvuur. De sloepen stGlden zich in linie in den breede en pagaaiden naar de plaats, waar de praauwen op strand waren gehaald. De vijand rigtte toen een hevig, doch slecht gerigt vuur op onze kleine flotilje. dat door onze sloepen met kanon- en geweervuur beantwoord werd. Het vijandelijk vuur nam in hevigheid toe. naar mate de sloepen den wal naderden. Op bet oogenblik dat de barkas den grond raakte, ontving de luitenant ter zee le klasse Jollij eene doo- delijke kogelwond aan liet hoofd en stortte bewusteloos neder; ook werd de schoenmaker J. Foeke in de zelfde sloep ligt gewond: terwijl in de officierssloep de matroos 2e klasse J. M. van Teetfelen eene gevaarlijke wond in den buik kreeg en in de jol de vuurstoker le klasse A. van Delden en de ligt- matroos J. Jansen ligt gekwetst werden. Dit gaf eenige ver warring in de sloepen, inaar de luitenant ter zee 2e klasse de Brauw begreep dat het oogenblik nog gunstig was en nep den kommandant der officierssloep toe te landen, sprong daarna over boord, hierin gevolgd wordende door den matroos le klasse N. Lijsen, van de officierssloep den luitenant ter zee J. C. Joekes. den provoost L. Oosthoek, die moedig den wal op liep, en den kwartiermeester N. Akkerman. Yan de jol was het alleen de luitenant ter zee J. A. de Gelder, die zwemmende den wal bereikte. „De officier van gezondheid 2e klasse G. A. M. van Ewijk verbond onder het vuur van den vijand, met kalmte en be daardheid, denzoo zwaar gekwetsten matroos van Teeffelen en andere geblesseerden. „Aangezien de meeste geweerpatronen bij bet springen uit desloepen nat waren geworden, de ammunitie van het sloeps- geschut verbruikt was, degekwetsten eene spoedige evakuatie vereischten en er onder de debarkements-divisie eenige wijfe- ling bestond, besloot de luitenant ter zee de Brauw naarboord terug te keeren. De sloepen, weder langs zijde komende, wer den ten spoedigste van al het noodige oorzien. gesneuvelden en gekwetsten overgenomen en zoo veel mogelijk gerempla ceerd, en de luitenant de Brauw door mij tot flottilje-koiuman daat benoemd. „Hierop verliet de flottilje het schip, met order zich thans meer te verspreiden dan de vorige keer, om daardoor minder trefkans aan te bieden. In linie in den breede geschaard, ge dekt door een aanhoudend granaat- en kartetsvuur van boord, naderde onze kleine magt onder een kogelregel van den vijand den wal, maar thans meer van ter zijde, daar de luitenant de Brauw onderstelde, dat het meeste geschut achter de op strand gehaalde vaartuigen was opgesteld en slechts in eene rigting tusschen de praauwen door kon gebruikt worden, tevens om vrij schot te geven aan het vuur van onze batterij. Toen de sloepen aan den grond raakten, sprongen allen zon der aarzelen den wal op en onder een driewerf hoezee! en leve de koning! stormden zij op den vijand in; mijne dappere officieren waren steeds vooraan en gaven schoone bewijzen van moed en beleid. „Bij deze landing werden er drie in de officierssloep ge kwetst, als: de matroos 2e klasse A. Hogendoorn, die een kogel door de wang kreeg, dat hem evenwel niet verhinderde zijne makkers tot het laatst te volgende 2e zeilmaker Q. Christensen kreeg een kogel in de borst en is den 26 april, ten gevolge zijner wonde, in het hospitaal te Ternate overleden, en de koksmaat C. Bulte eene ligte wond aan de handin de jol sneuvelde de vuurstoker le klasse R. F. B. Aulrage, terwijl de luitenant ter zee J. A. de*5oh!er eene oppervlakkige kleine wond aan den hals ontving. „Nadat het vijandelijke terrein door geschut-en geweer vuur gezuiverd was, werd het omringende boseh met bajonet en sabel onderzocht en de roovers uit bentings en praauwen verdreven. „Hetschrootvuur uit onze batterij rigtte toeneen schrikke lijk bloedbad aan onder de roovers, die hals over kop op de vlugt sloegen. „Dadelijk werd een aanvang gemaakt met het verbranden van de 10 praauwen. De luitenant ter zee J. A. van Gelder beklom het eerst onder het vuur des vijands, die zich steeds in de nabijheid van het boseh scheen op te houden, eene der praauwen en stak deze in brand; de luitenant ter zee J. C. Joekes met een lOtal manschappen,waren daarbij behulpzaam. „De korporaal Mensing werd met de mariniers en een lOtal matrozen aan het kleine strand geposteerd, om door geweer vuur het boseh te zuiveren en om als basis te dienen, waarach ter bij een onverhoedschen aanval zou geretireerd kunnen worden; genoemde korporaal beantwoordde geheel en al aan hetgeen men hem toevertrouwde en zuiverde door een wel onderhouden geweervuur het omringende zware boseh van vijanden. „De luitenant ter zee de Brauw drong inmiddels met het overige gedeelte der landings-divisie door en vond drie in der haast opgeworpene en door zware balken geblindeerde ben tings, waarop tien stuks kanonnen en lila's van 3 tot 1 pond in batterij geplaatst waren: achter deze bentings bevonden zich diepe kuilen. De stukken werden buit gemaakt, bene vens een aantal klewangs, lansen, pieken en andere wapenen, de verschansing vernield en eenige vaatjes kruid in het water geworpen. Het gelukte .eindelijk de roovers-vaartuigen in ligte laaije vlam te zétten, hetgeen in het eerst zeer moeije- lijk ging; een van boord gezonden vat pek bragt niet weinig bij om dit schoone schouwspel te verhaasten. „Inmiddels werden de gesneuvelde en verminkte manschap pen aan boord gebragt, eu ik behoef niet te zeggen welk een zware taak toen op den officier van gezondheid 2e klasse G. A. M. van Ewijk rustte, die. zoo ver ik beoordeelen kan, zich meesterlijk van zijnen f>ligt gekweten heeft. De vijand ver ontrustte ons thans niet meer; eene groote hoeveelheid rijst, sago, djagong. vet en andere mondbehoeften, die uit den grond en uit het struikgewag werden opgehaald, henevens eene menigte andere voorwerpen, als huisraad, praauwën- tuigen, beddegoed en eene massa geroofde goederen, te veel om hier op te noemen, werden toen aan de vlammen prijs gegeven. „Gedurende het gevecht werden steeds geroofde mannen, vrouwen en kinderen aan boord gebragt. welk getal dien dag tot 47 aangroeide; onder dit getal bevond zich een radja van Kabroean; de meeste mannen kwamen zwemmende naar boord en waren van de west- en oostkust van Karakelang af komstig. „De geroofden droegen alle blijken van veel mishandeling en waren met touwen van rotting, welke door vel en vleescli heen dringen en waarmede de meesten bij het aan boord ko men nog voorzien waren, aan hals, handen en voeten gebon den en in het onderste der praauwen bewaard geworden. Tot voeding en lafenis hadden zij niet meer dan het hoog noodige, een handvol sago, daags gekregen; zij zagen er dan ook aller treurigst uit, uitgehongerd en uitgeteerd, vol huidziekte (cas cade) en ongedierte, geheel verzwakt, waardoor eenigen niet meer konden staan, weinig-er. slecht gekleed en sommigen geheel naakt. „De verbrande groote praauwen waren 5 in getal, die op eene lengte van 70 voet geschat werden vijf kleinere werden te water gelaten en gebruikt tot het transport der ontvlugte slaven, daarna in den grond gekapt en onbruikbaar gemaakt. Eindelijk was alles vernield, waarop ik last. gaf het eiland in behoorlijke marsch-orde om te trekken, ten einde te onder zoeken of er nog praauwen of iets anders van de roovers te ontdekken was, en daarna te embarkeren. Ten 6.j uur was de laatste sloep aan boord. „Ik sprak mijne dappere officieren en ekipage eenige wei nige, doch hartelijke woorden toe, bedankte allen voor het geen zij dien dag voor koning en vaderland gedaan hadden, en met een driewerf hoezeeleve de koningen een extra oor lam aan de klok beschouwde ik dien dag als geëindigd. „Onder klein zeil en gebankte vuren bleef ik 's nachts zoo digt mogelijk onder de westkust van het eiland op en neêr houden. Ik mag niet ontveinzen, dat er bij mij een voorgevoel bestond, dat de roovers van de duisternis van den voornacht gebruik zouden maken om te ontvlugten, en toch was dit niet te beletten; bivouakkeren was niet mogelijk, daar de vloed het kleine strand onder deed loopen en de weinige plaats, die dan nog overbleef, door de nog gloeijende en brandende praauwen was ingenomende barkas had te veel geleden en de officiers-sloep was te zwak om die alleen op brandwacht te leggenook mogt ik die niet prijs geven aan de wraak van een tot het uiterste gedreven vijand, die in den loop van den dag bewijzen had gegeven van nog ruim genoeg van vuurwapenen voorzien te zijn. „Tegen het aanbreken van den dag, was ik weer met de Reteh op de plaats, waar de overwinning van den vorigen dag bevochten was. Ik belastte al de officieren, benevens den stuurman, met eene opname der baai, om daarin zoo het mo gelijk was te ankerenmijn plan was, vervolgenseen weg door het dikke boseh te kappen, daarin granaten te werpen en den vijand door honger en dorst tot overgave te dwingen. Eene menigte slaven waren reeds bij mijne aankomst aan hetstrand en werden door de sloepen aan boord gebragt; ik vernam van deze ongelukkigen, dat de roovers zwemmende het eiland hadden verlaten, iets hetgeen ik en de aan boord zijnde hoof den (laagste voren voor ondoenlijk hield; een geblesseerde roo- ver, die gevangen werd genomen, vertelde dit eveneens, en ik twijfelde dan ook niet meer of deze mare moest waar zijn. „Vervolgens was ik genoodzaakt 45 geroofde menschen direkt naar hunne haardsteden terug te zenden en daar zij van alles beroofd waren, deelde ik hun ruimschoots mede van de buit gemaakte wa-fienen en mondbehoeften; zonder wapens toch kon ik hen niet laten gaan, daar zij dan een moéijelijken strijd legen de in hunne nabijheid zwervende roovers zouden te voeren hebben. „Oj) den middag van den 19 werd het stoffelijk overschot der gesneuvelden inet militaire honneurs ter aarde besteld, en wel aan het zelfde strand, waar daags te voren zoo roemrijk was gestreden als eene dankbare herinnering aan hem die er het leven liet, gaf ik het eiland den naam van Jollij. „Bij nader onderzoek werd bevonden dat geen der roovers op het eiland meer aanwezig was, en aangezien het niet moge lijk was iets met. goed gevolg tegen den gevlugten vijand uit te rigten. die zich in de nabij zijnde zware bosschen ophield, besloot ik noordwaarts op te gaan om nog II ziekelijke en ellendige menschen naar de kampongs Poerani, Abia en Roe terug te brengen, blijvende dan nog 36 geroofde menschen bij mij aan boord over. „Het buit maken of rampassen liet tk aan de van alles be roofde bewoners der aan deze baai gelegene kampongs over. „De vier radja's, die mij vergezelden, hadden mij goede diensten bewezen en daar ik van hen de verzekering ontving, dat de bevolking thans niets meer te vreezen had van de onge wapende roovers en dat de meesten wel vermoord zouden worden, besloot ik, op verzoek van den officier van gezond heid, naar Ternate koers te stellen, aangezien de geweldige hitte in een schip, dat bijna 17 achtereenvolgende dagen ge stoomd had, degekwetsten sterk deed achteruitgaan en eene spoedige evacuatie naar een hospitaal hoogst noodzakelijk maakte. ,,'s Avonds stoomde ik nogmaals langs het eiland, dat ge- tuige geweest was van zoo veel moed en volharding, van zoo veel trouw en pligtbesef, en alhoewel het te bejammeren valt dat er nog zoo vele roovers ontkwamen, zal ieder onbevoor oordeelde toch moeten bekennen, dat de overwinniug schoon was, in aanmevking nemende de bevrijding van 92 geroofde menschen, het gevangen nemen van 2 roovers. het verbranden en vernielen van 10 praauwen metal den voorraad mondbe hoeften, krijgsvoorraad, geroofde goederen enz., het buit maken van 10 kanonnen en 1 ilia's, drie vlaggen, eene menigte klewangs, lansen, krissen, schilden enz., het sneuvelen van vele roovers, die volgens getuigenis van den bevrijden radja van Kabroean, ten getale van 20 moeten zijn, waarbij men gerust kan voegen een lotal, dat door het debarkeinent iu eene kuil bij het slagveld is gevonden, die genoemde radja niet kon gezien hebben, daar hij toen in het binnenste van het boseh gevangen werd gehouden. Het getal geblesseerde vijanden kan ik niet vermelden. „Den 21. des avonds ten 6 ure stoomde de Reteh, met de drie veroverde rooversvlaggcn onder de hollandsehe vlag geheschen, de reede van Ternate op, waarin ik zoo spoc'dig mogelijk de zieken evacueerde en het schip weder zeilklaar maakte, de door mij medegebragte geroofde menschen debar- keerde, die met de meeste liefde en zorg door den resilient werden opgenomen, en onder behoorlijk geleide de twee ge vangen roovers naar het fort deed overbrengen." Den 2 junij heeft (le goevemeur-generaal met gevolg Bata via verlaten om een gedeelte van Midden-en Oost-Java te bezoeken. Men belooft zich te Sainarang en in de Vorsten landen zeer veel van de komst van den landvoogd en diens persoonlijk onderzoek. De lijst der grieven die men - beeft en der verbeteringen die men verlangt is, volgens het Bataviaasch handelsblad, zeer lang. Van de zuid- en ooster-afdeeling van Borneo zijn gunstige berigten ontvangen, loopende tot 1 junij jl. De rust keerde meer en meer terug. De bevolking, die overal den oorlog moede is, werkte voortdurend mede om het land van muitelin gen te zuiveren. In de laatste dagen waren weder verscheidene opstandelingen, waaronder twee neven van Hidaijat, tot on derwerping gebragt. De le luitenant Muller, die van 11 tot 23 mei jl. met 40 man troepen-en eenige lingauezen een togt heeft gemaakt in de Pararaasau Araandit, is tot in het hart van dat landschap doorgedrongen de kolonne is overal goed ontvangen en heeft alle hulp van de bevolking ondervonden. Volgens geruchten zouden Amin Oellah, demang Lehman, Karta Negara en pangeran Djaja Lana met een gevolg van p. m. 150 zielen naar Doeson gevlugt zijn. In de soengei Bankinangan (Margasari) hielden zich nog eenige kwaadwilligen onder goesti Kassan schuil, die zich van onze postpraauw op de Negararivier hebben meestergemaakt. Zoodra de stand van het water zulks zoude toelaten, zou men trachten dat roofnest te bereiken en uit te roeijen. De goevemeur-generaal van Nederlandsch-Indie heeft benoemd tot goevernements-sekretaris den assistent-resident

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1862 | | pagina 2