BIJVOEGSEL VAN DE MIDDEL BURG SC E COL'HA XT van zaturdag 12 julij 1862. No. 83. hiaten generaal. TWEEDE KAMER. Zitting van woensdag 9 julij. De beraadslaging die lieden over hel wetsontwerp A, tot opheffing der slavernij in de kolonie Suriname is voortgezet en ten einde gebragt, strekte meestal tot verduidelijking van de bepalingen der wet, die door de vroeger aangenomene amendementen niet meer met elkander in harmonie waren, terwijl de gebrekkige wijze, waarop de minister zich uitdrukt of sommige vragen geheel onbeantwoord laat, de diskussie langer doet duren dan noodig is. Over art. til (aannemen van een geslachtsnaam) ontstond eenige diskussie tusschen den heer Dirks en den minister over de wenschelijkheid om op die zaak eenig toezigt te houden. Bij art. 22, houdende toepasselijk verklaring van het burger lijk regt op vrijgelatenen, behoudens de verordeningen van het staatstoezigt, betoogden de heeren Heemskerk Az., Elout van Soetervvoude en van Bosse, dat die uitzonderingen bij de wet behoorden te worden geregeld. De heeren van Bosse en Mijer drongen daarop vooral aan met het oog op de wenschelijkheid van het verkrijgen van individueel grondbezit door de vrijgemaakten. De minister en de heer van der Linden betoogden dat het artikel geheel van aard zou veranderen, indien men de uitzonderingen hier opnam. Het doel was de vrijgelatenen in het algemeen te onderwerpen aan het gewoon burgerlijk regt. vnaav dat voor den duur van het staatstoezigt zekere uitzonderingen noodig waren. Op aandrang van den heer Elout van Soeterwoude werd echter het woord „strafregt" in het artikel gevoegd en de toepasselijkheid van dat regt op de vrijgelatenen dus aan genomen. De minister verklaarde eindelijk, dat wat hetgvond- bezit betrof, de later te maken verorderingen de gelegenheid tot het verkrijgen daarvan, zouden openen, ofschoon dit niet was in overeensiemming met het oorspronkelijk doel der wet. Over art. 24 ontstond eene langdurige diskussie. Het bevat de regeling van den verpligten arbeid van de vrijgelatenen. De heer van Bosse verklaarde zich bovenal tegen de vcrplig- ting der regering om vrijgelatenen, die geen werk bij overeen komst vonden, door het goevernement werk te verschaften. De heer Dirks meende dat men de vrijgelatenen, die een am bacht kenden, meer vrijheid moest geven. De ministèren de heer Fransen van de Putte verdedigden het artikel in het be lang der publieke orde, dat. nog door den heer van Zuylen van Nyevelt bestreden werd. De heer van der Linden gaf in overweging de bepaling over te nemen, die nu voor gemanu- mitteerden bestaat, wanneer zij zich aan lediggang schuldig maakten. Een amendement van den heer van Bosse om de woorden „zoo veel mogelijk" in het artikel te voegen, en dus de verpligting der regering ouj werk te verschaften, te beper ken, werd verworpen met 32 tegen 24 stemmen. Bij de behandeling van art. 32. houdende bepalingen over het dragen van wapenen, wees de heer Dirks, ofschoon geheel buiten de orde, hetgeen de voorzitter hem deed opmerken, op de wenschelijkheid om de immigratie uit het zuiden van Ame rika naar Suriname te leiden. Over art. 33, bepalende dat de duur van den arbeid en het loon bij algeineene verordening zullen worden geregeld, ont stond eene langdurige en verwarde diskussie. De heeren Elout van Soeterwoude, van Voorthuvsen, Mijer, van Lijnden, van Bosse, Heemskerk Az. en Duymaer van Twist betoogden dat dit artikel veel te ver ging en dat, zoo de bedoeling mogt zijn, aan den regter een grondslag aan te wijzen bij de beoor- deelincr van overeenkomsten, de redaktie gewijzigd moest worden, want dat nu de bepaling in de wet stond, dat elk man tegen een bepaald loon 300 dagen werken moest, waarbij de heer van Lijnden aantoonde, dat als het woordje en niet in of werd veranderd, een werkdag op 18 uren zou worden ge rekend, De heer van Zuylen van Nyevelt betoogde d&$ die regeling in elk geval alleen moest gelden voor arbeid aangoe- vernementswerken en dat men de partikulieren meer vrijheid moest laten. De minister en de heer van Heukelom betoogden het nut van het artikel, want het gold een overgangstoestand; men wilde een regel stellen, waarvan partikulieren bij over eenkomst konden afwijken. De heeren Mijer, Dullert en Duymaer van Twist gaven elk een andere redaktie aan, die echter niet voldeden, zoo dat de vergadering besloot op ver zoek van den minister de behandeling tot den volgenden dag uit te stellen, maar nadat alle artikelen waren aangenomen, werd op aandrang van den heer Sehimmelpenninck, die af doening verlangde, de zitting geschorst. Na heropening stelde de minister de volgende redaktie voor: „Met uitzondering van strafarbeid, wordt alle arbeid op de goevernementsplantages of bij werken van algemeen nut, te gen loon verrigt. dat even als de arbeid zelf, van goeveme- mentswege bij tarief wordt geregeld. ..De bepalingen van dat tarief gelden ook voor plantage arbeid ten behoeve van bijzondere personen, ingeval bij over eenkomst, geene andere bedingen zijn gemaakt. „Een werkdag wordt gerekend op 8 uren arbeid in het veld, of 10 uren arbeid binnen de gehouwen. „En een werkjaar op 300 werkdagen." die na eenige dis kussie tusschen de heeren van Eek, van Zuylen van Nyevelt en van Heukelom werd goedgekeurd. Art. 34 werd na eene opmerking van den heer van Bosse, die de overbodigheid daarvan betoogde, waarop de minister goed vond niet te antwoorden, niet 35 tegen 23 stemmen aan genomen. Bij art. 38 betrekkelijk de zorg van den staat voor de ge- emancipeerden begon de heer Westerhoft' eene redevoering voor te lezen over <ien slechten toestand van de geneeskundige dienst in Suriname, maar nadat de voorzitter hem kerhaalde- j lijk verzocht had zich tot het art. te bepalen, zag die heer van I het woord af. en stak zijne redevoering weder in den zak. De heer Idzerda drong to. u op zijne beurt dit onderwerp aan. De minister verklaarde dat de aandacht der regering op de zaak gevestigd was. Bij art. 4'4 vestigden de heeren Duymaer van Twisten Sehimmelpenninck de aandacht op de uitdrukking dat de uitgaven voor de emancipatie op hoofdstuk XI der begrooting zouden voorkomen. Dit was inbreuk maken op de beginselen der vast te stellen komptabiliteitswet. De eerste spreker stelde dus voorliet art. te lezen „uitgaven uit deze wet voort- vloeijende worden niet gedaan dan nadat de daartoe vereischte sommen bij de wet zijn toegestaan" hetgeen de minister overnam. Ten slotte werd het wetsontwerp aangenomen met 47 tegen 11 stemmen. Tegen stemden de heeren Kien. Storm van 's Gravesande, Reinders, Heemskerk Az,, van Lith de Jende, van Bosse, Westerhoft'. Meusonides, Dullert, de Raadt en Taets van Amerongen Wetsontwerpen. Kuituur-ondernemingen in Nederlandsch-Indië. Art. 1. Door kultuur-ooder.ieraingen buiten overeenkomst met het goevernement worden in deze wet verstaan onder nemingen *an Nederlanders, die ten doel hebben de voort brenging en de bereiding, alsmede den opkoop en de berei ding van produkten van den landbouw. Art. 2. De bepalingen dezer wet zijn niet van toepassing op kuituur-ondernemingen op pavtiknÜeve landen -, op landen die als woeste gronden verhuurd zijnin de vorstenlanden. Art. 3. Geene kultunr-onderneming mag opgerigt of in werking gebragt worden zonder voorafgaande toestemming van het gewestelijk of algemeen bestuur. Art. 4. Tol het verkrijgen van zoodanige toestemming is de ondernemer verpligt, zich schriftelijk te vervoegen bij het hoofd van het gewestelijk bestuur. In zijne aanvraag doet de ondernemer naauwkeurige opgave a. van de dessa's waar de gronden gelegen zijn, welke hij verlangt voor zijne onder neming te bezigen b. van de dessa's, waar hij produkten van landbouw verlangt op te koopen. Art. 6. De toestemming wordt alleen geweigerd1. wan neer de ondernemer niet is nederlander volgens de wet van 28 julij 1850 (Staatsblad no. 44). of wanneer de toestemming wordt gevraagd door eene vennootschap, waarvan het bestuur niet bestaat uit nederlanders volgens de evengenoemde wet 2. wanneer hij volgens de bestaande bepalingen niet bevoegd is tot verblijf in de binnenlanden, noch tot het aangaan van burgerlijke verbindtenissen 3. wanneer hij verlangt gronden te bezigen, die voor de goeverneinents-kultures in gebruik of ingedeeld zijn. Art. 9. De verleende toestemming is persoonlijk. De on derneming kan niet aan een ander overgedragen, noch door een ander beheerd worden zonder nadere toestemming van het gewestelijk of algemeen bestuur. Art. 11. De verleende toestemming kan worden ingetrok ken bij een met redenen omkleed besluit van den goevemeur- generaal, den raad van Nederlandsch-Indië gehoorda. wan neer de ondernemer gronden van andere dessa's bezigt of produkten opkoopt uit andere dessa's dan die welke in zijne aanvraag zijn vermeld, en waarvoor hij de toestemming van het gewestelijk of algemeen bestuur heeft bekomen b. wan neer de onderneming zonder nadere toestemming van het gewestelijk of algemeen bestuur aan een ander is overgedra gen, of door een auder wordt beheerd dan de persoon die de toestemming verkreeg; c. wanneer niet wordt voldaan aan de verpligtingen bij overlijden van den ondernemer aan zijne erfgenamen, regtverkrijgendeu of boedelbeheerders voorge schreven; d. wanneer de ondernemer in gebreke blijft met de voldoening der volgens deartt. 28 en 29 dezer wet door hem te kwijten bedrijfsbelasting; e. wanneer redenen van politiek belang de intrekking raadzaam doen achten. Art. 12. In de vier eerste gevallen van het vorige artikel worden de inrigtiugen der onderneming geveild en aan den meestbiedende verkocht. In het geval, voorzien bij litt. e, be paald de regter de schadevergoeding aan den ondernemer. Art. 13. De ondernemers kunnen zich zoo wel van de be- noodigde gronden als van de benoodige arbeiders voorzien door het sluiten van overeenkomsten. Bovendien kunnen zij zich produkten verschaften door aankoop, zonder voorafge gane overeenkomst. Art. 19. De overeenkomsten tot verhuur van gronden, als mede tot verhuur van gronden, benevens het bewerken en beplanten dier gronden, mogen voor niet langer dan vijfjaren gesloten worden. Art. 22. Het geven van voorschotten op den huurprijs van verhuurde gronden. oj> het te verbouwen en te leveren pro- dukt, en op het verrigten van arbeid is geoorloofd. Art. 25. Geen ondernemer mag zonder voorafgaand verlof van het gewestelijk bestuur overeenkomsten sluiten tot het verrigten van arbeid met inlanders, noch arbeiders in dienst nemen, welke bij de goevernements-kultuics zijn ingedeeld. Art. 28. Door den ondernemer wordt jaarlijks eenebedrijf- belasting aan den lande betaald. Deze belasting wordt ge heven naar het aantal gronden en bouws. Art. 32. Van de gronden, voor kuituurondernemingen in gebruik, wordt de belasting, bekepd onder den naam van landrente, naar den gebruikelijken maatstaf en oj» de gewone wijze betaald. Art. 33. De ondernemers mogen alle soorten van voort brengselen teelen of laten teelen, behalve papaver. Art. 35. Aan geen ondernemer wordt eenig voorschot uit 's lands kas verstrekt, noch eenige hulp verleend tot het ver krijgen door dwangmiddelen van arbeiders. Art. 38. Aan hen, die bij afkondiging dezer wet in het be zit zijn van kuituurondernemingen, wordt op hunne aanvraag toestemming verleend om die volgens de bepalingen dezer wet voort te zetten. Art. 39. Alle met deze wet strijdende bepalingen en met name de publikatie der indische regering van 25 december 1S38 (Indisch staatsblad no. 50) worden bij de afkondiging dezer wet afgeschaft. In de zeer belangrijke memorie van toelichting, die dit wetsontwerp vergezelt, zegt de regering, dat men, door den gunstigen uitslag dergoevernementskultnres in vroeger tijd, meende dat men de opbrengst, door uitbreiding van dat stel sel, tot eene verbazende hoogte zou kunnen opvoerendoch die kultures, welke binnen de grenzen der gematigdheid waren gebleken voordeelig uit te vallen, gaven bij eenige noe menswaardige uitzetting geheel andere resultaten. Men be speurde aldra dat daardoor de krachten der bevolking over spannen werden, en dat zij, in stede van hare welvaart te vermeerderen, veeleer aan kommer en gebrek werd blootge steld. Het vertrouwen op den alvermogenden invloed der regering, op de ontwikkeling van den kolonialen landbouw bekwam daardoor een grooten schok. Men zag in, dat de tusschenkoinst der regering in zoodanige aangelegenheden de kiem van onbepaalde ontwikkeling mist. De regering deed de goeveruementskultures dan ook weder langzamerhand in krimpen, zoo dat zij tegenwoordig nagenoeg beperkt zijn tot de koffij- en suikerkuituur. Ondertusschen verrezen verschillende kuituuronderne mingen, door partikulieren uitsluitend met eigen middelen gedreven. Al dadelijk bleek daarbij, dat de inlandsche plan ters, wanneer zij daartoe slechts tijd en gelegenheid hebben, gaarne tegen een billijk loon produkten voor de algenieene markt teelen en allerlei werkzaamheden verrigten, welke voor de fabriekmatige bereiding der produkten vereischt worden, en dat zij dus thans over het algemeen geneigd zijn vrijwillig en door den prikkel van het loon datgeen te verrig ten, waartoe men vroeger meende hen door dwangmiddelen te moeten aanzetten. De gunstige uitkomsten, door de eerste ondernemers verkregen, lokten anderen uit en op dit oogen- blik bezit de partikuliere landbouwnijverheid op Java reeds een feitelijk bestaan; het kapitaal, daarin besteed, beloopt een bedrag van millioenen guldens, duizenden inlanders vin den er de gelegenheid oin van hunne vlijt voordeel te trekken en duurzaam hun lot te verbeterende handel en scheep vaart van het moederland zijn er mede gebaat, terwijl de nederlandsche industrie door de verspreiding van meerder kapitaal op Java aldaar eene grootere hoeveelheid harer voortbrengselen kan afzetten. Met den dag doet dan ook de zucht tot vermeerdering der ondernemingen van landbouw zien sterker gevoelen. De par tikuliere ondernemingsgeest eenmaal ontwaakt en in zijne eerste pogingen geslaagd, streeft met kracht naar uitbreiding van een voor hein veilig en zeker terrein. l)e koloniale zamen- leving bezit niet alleen een onbestemd voorgevoel, maar de stellige overtuiging, dat het hare roeping is den rijken bodem van Java door redelijke aanwending van kapitaal en nijver heidstalent ie ontginnen, en dat zij bij inagt is om die roeping ten meesten voordeele van de koloniën en het moederland te vervullen. Maar het bestaan der partikuliere landbouw-nijverheid is tevens hoogst onzeker en wisselvallig. Er ontbreekt een zni- j ver wettelijk terrein waarop de ondernemers zich kunnen bewegenduistere, verouderde en door met elkander strij dende uitlegging twijfelachtig gemaakte bepalingen belem meren handelingen, die behooren vrij te worden gelaten, of laten handelingen loe, welke een goevernement. dat de algfc- meene zedelijkheid op prijs stelt, niet ongestraft mag laten. Vaak hangt de toekomst der ondernemingen af van willekeu rige besclukkingeti van ondergeschikte autoriteiten. Van een anderen kant gevoelt men het gemis van bepalingen, welke de strekking hebben de bevolking tegen misbruiken te bescher men, alsmede van voldoende waarborgen voor belangen die zich met de goevernementskulturen hebben vereenzelvigd. Het tegenwoordige wetsontwerp strekt om al die bezwaren van verschillenden aard uit den weg te ruimen. Zomervergadering der provinciale staten van Zeeland. Zitting van den 8 julij (vervolg). Na de hervatting der werkzaamheden wordt door den heer van der Have het algemeen verslag uitgebragt omtrent de rekening van de enkel provinciale en huishoudelijke inkom sten en uitgaven over 1860, groot in ontvang f 107,815,701, uitgaaf f 95,161,95, en goed slot f 12,653,75^. Aan de beraadslagingen in de afdeelingen hebben 33 leden deel genomen, die allen met de rekening genoegen naraeu. Zonder nadere beraadslaging wordt zij mee eenparige stem men goedgekeurd. De voorzitter stelt aan de orde de verkiezing van een lid voor de eerste kauier der staten generaal, en benoemt tot leden van het stembureau de heereu Blaaubeen, Benteijn Moolenburgli en Lambrechtsen. Daar 32 leden tegenwoordig waren zijn 32 stembriefjes ingeleverd, uitmakende even zoo vele geldige stemmen. Van deze zijn uitgebragt 21 op mr. C. van der Lek de Clercq, aftre dend lid, 4 op mr. W. Pk. Vis, 3 op den heer I. G. J. van den Bosch, 2 op mr. W. C. M. de Jonge van Ellemeet, 1 op den heer J. A. Risseeuvv en 1 op mr. G. A. Fokker. Eerstge noemde is mitsdien herkozen. De heer van der Have brengt vervolgens bet algemeen ver- slao- uit omtrent de begrooting der kosten van het provincaal bestuur, voor zoo veel het rijksbestuur is, voor het dienstjuar 1863, bedragende f 49,100. De afdeelingen, waarin bij de behandeling van dit punt tegenwoordig waren 35 leden, hadden hiertegen geene be denkingen. Zonder verdere beraadslaging is deze begrooting met alge- meene stemmen vastgesteld, en zal zij aan den koning ter goedkeuring worden voorgedragen. Bij monde van den heer Lambrechtsen wordt verslag uitge bragt omtrent het voorstel van mr. F. ian Deiuse. om de over zetveren in deze provincie in het algemeen te verbeteren en te

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1862 | | pagina 5