iV" 8i.
MIDDELRURGSCHE
Dingsdag
y
1862.
C O U RA N T.
8 Julij. y
Editie van maandag avond 8 ure.
Burgemeester eu wethouders van Hoek, provincie Zeeland,
maken bekend, dat de Kermis in die gemeente dit jaar zal
beginnen op woensdag den 30 julij aanstaande.
Hoek, den 30 junij 1802.
Burgemeester en wethouders voornoemd,
J. P. DliOiNKERS, burgemeester.
J. DIELEMAN, secretaris.
Üliddellmis 7 JTuIsj.
In de zitting van de tweede kamer van vrijdag hebben
bijna den geheelen dag levendige diskussiën plaats gehad
over art. 3, van het wetsontwerp tot opheffing der slavernij
in de nedevlandsche west-indische koloniën, houdende het
beginsel van een lOjarig staatstoezigt over de vrijgemaakten.
Twee amendementen stonden daarbij tegenover het rege
ringsvoorstel, als 1. van den heer van Bosse om het bijzonder
staatstoezigt, bij deze wetten geregeld, te doen verdwijnen, en
2. van den beer van Lijnden, om dat overgangstijdperk tot
hoogstens 4 jaren te beperken.
De lieeren van Bosse, Heemskerk Az., van Zuylen van
Nyevelt en van Voorthuysen hebben het eerste stelsel niet
warmte verdedigd. Zij zagen in de emancipatie met een
lOjarig staatstoezigt eene mystifikatie en vreesden niet den
schok, dien anderen uit plotselinge vrijlating duchtten. Zij
wezen op liet voorbeeld van Engeland, waar men het over
gangsstelsel, liet apprenteship, heeft moeten laten varen, uit
vrees voor gevaren.
De lieeren van Lijnden, van der Linden en Elout van Soe
terwoude grondden nu juist op het voorbeeld van Engeland
het voorstel om de geëmancipeerden, na vier jaren hoogstens,
van liet staatstoezigt te ontslaan. Zij achtten dien tijd lang
genoeg om schokken te vermijden.
Tegenover deze meening stond die van de heeren Nolthe-
nius, Duymaer van Twist, Dirks, Fransen van de Putteen van
Nispen, die met den minister het staatstoezigt verdedigden.
Zij betoogden de noodzakelijkheid daarvan in het belang van
den geëmancipeerde en van de koloniën. Het toezigt, dat hier
bedoeld werd, was nog vrijgeviger dan liet engelsche appren
teship, beweerden zij. De lieeren van der Linden en van Nis
pen waren het echter met anderen eetis.dat een tal bepalingen
omtrent dit hoofdbeginsel der wet wijziging en verzachting
behoefden. De lieer Noltfienius gaf den minister den raad de
wet in te trekken, indien het amendement van den heer van
Bosse werd aangenomen. De voorsteller vergeleek dien
raad bij de zweep van den bastiaan dat was een stelsel van
intimidatie. De heer Duymaer van Twist en anderen ver
klaarden echter tegen de wet te zullen stemmen, als het staats
toezigt verviel.
Aan het einde der diskussie over dit punt deed de heer
Schimmelpenninek eene poging om de meeningen tot elkan
der te brengen. Hij stelde voor te lezendat liet staatstoezigt
hoogstens tien jaren zou duren; dan was de uitvoering aan
de regering overgelaten en kon deze de geëmancipeerden
vroeger ontslaan. De minister vereenigde zich met liet amen
dement en ook de beer van der Linden ondersteunde nu het
regeringsvoorstel.
Het amendement van den lieer van Lijnden werd ten slotte
verworpen niet 38 tegen 20 stemmen en door de aanneming
van art. 3 niet 42 tegen 16 stemmen verviel het amendement
van den beer van Bosse.
Daarna was aan de orde art. 4, houdende het beginsel dat
de regering de immigratie gedurende 10 jaren leidt. Op dit
artikel hadden de lieeren van Bosse en Elout van Soeterwoude
ook amendementen voorgesteld. De eerste wilde slechts bevor
dering der immigratie door premiën gedurende 5 jarende
tweede aanmoediging van de vestiging van vrije koloniën
en vrije arbeiders van regeringswege, vooral met het oog, zoo
als hij bij de toelichting zeule, op de mogelijkheid om vrije
negers uit Noord-Araerika over te plaatsen.
De heeren van Bosse, Blusse'en van Nispen van Sevenaer
bestreden het stelsel eener immigratie, geleid en ondersteund
van regeringswege. Zij geloofden dat de planters in de eerste
plaats voor nieuwe werkkrachten moesten zorgen, en dat men
zich bewegen ging op een terrein, waarvan de financiële uit
komsten niet le overzien waren. Bovendien zouden de plan
ters geheel leeren steunen op de regering, en zou men hen na
verloop van 10 jaren niet kunnen loslaten. Ook wees de heer
Blusse' op de nadeeUge resultaten om chinesche koelies over
te voeren, met het oog op hetgeen in andere koloniën gebeurd
was.
De heer Hugenholtz daarentegen betoogde dat de meer
derheid der kamer altijd het stelsel was toegedaan „geene
emancipatie zonder immigratie." Hij geloofde dat dit ook het
eenig middel was om den bloei der kolonie in stand te houden.
Ook de heer Cool was een voorstander van immigratie, en
wees op de gunstige gevolgen van den aanvoer van koelies uit
Britseh Indië naar de frausclie en engelsche west-indische be
zittingen. Hij vvenschte echter den staat van de regeling en
leiding der immigratie vroeger te ontheffen, indien de resul
taten gunstig waren. '-Dien ten gevolge stelde hij voor het
woord hoogstens, even als in het vorig artikel, Uier in te voegen.
De diskussie over deze materie is niét ten einde gebragt,
maar verdaagd tot den volgenden dag.nadat de voorzitter had
medegedeeld dat de twee amendementen van de heeren van
Bosse en Elout van Soeterwoude. zamengesipolten waren, en
gedrukt rondgedeeld zouden worden.
Verder is uitgebragt het eindverslag over het wetsontwerp
tot inkoop en amortisatie van rentegevende schuld.
De ilag der diskussie zalJaKp^jepaald worden.
Zaturdag is de diskussie voortgezet over art. 4.
De beraadslaging over het beginsel en de amendementen
van de heeren van Bosse en Elout van Soeterwoude, strek
kende om in plaats van eene immigratie, op die wijze geregeld,
slechts de immigratie door premiën te bevorderen en aan par-
tikulieve krachten over te laten, benevens aanmoediging van
vrije kolonisatie, heeft de geheele zitting voortgeduurd. De
amendementen, eerst vereenigd, zijn gesplitst en herhaaldelijk
gewijzigd, hetgeen de diskussie niet geleidelijker deed zijn.
De meerderheid bestreed hevig het stelsel der regering; die
al bevordering van immigratie wilde, verklaarde zich tegen de
toepassing van het beginsel op deze wijze, dat de staat een
leverancier van arbeiders, een zielkooper op groote schaal zou
zijn, zoo als men zeide.
De heeren van Bosse, Elout van Soeterwoude, van Nispen
van Sevenaer, Zylker, van Goltstein, van Lijnden en van
Zuylen van Nyevelt bestreden het regeringsvoorstel. Men
ging veel te ver. De staat zou in verwikkelingen kunnen
komen met andere mogendheden en voorzeker met de plan
ters; de laatsten zouden arbeiders kunnen vorderen, en wie
zou dan beslissen? Bovendien ging men op een weg. waarvan
men de geldelijke gevolgen niet kon vooruitzien. Men wilde
immigratie, maar de regering moest het schuim van andere
volkeren niet voor hare rekening overbrengen. Dat zou de
zwarte bevolking niet zedelijk verbeteren, verre van daar. De
immigranten zouden onder een staatstoezigt staan,betoogden
de heeren Elout van Soeterwoude en van Bosse. even als de
geëmancipeerden; dat was geen vrije arbeid en in strijd niet
de beginselen ten opzigte van Oost-Indië aangenomen. De
regering moest op haar standpunt blij ven. alleen waken en
ondersteunen. De beer Elout van Soeterwoude wees daarom
vooral op Amerika, waar de mogelijkheid geopend was vrije
arbeiders, vrije kolonisten te verkrijgen. Het verschil tusschen
de amendementen van de beide heeren was vooral daarin ge
legen, dat de heer van Bosse de regering aan eene bepaalde
som wilde binden en de heer Elout van Soeterwoude liever de
regering vrij liet om jaarlijks de noodige subsidiën op de be
grooting aan te vragen.
Aan deze bestrijders van het regeringsvoorstel sloten zich
de heeren Blusse' en van Voorthuijsen aan, die het nut van
immigratie liefhebben en in geen geval daartoe wilden mede
werken, om die taak geheel op de schouders der regering te
leggen. Ook de heer Dirks had bezwaren tegen het stelsel van
den minister, maar ging niet zoo ver als de voorstellers der
amendementen.
liet regeringsvoorstel werd door de heeren Ter Bruggen
Hugenholtz, Cool, Fransen van de Putte, van Heukelom,
Duymaer van Twist, Mijeren den minister verdedigd. Zij be
toogden dat emancipatie zonder immigratie de kolonie zou
berooven van hare grootste schatten, namelijk werkkrachten.
Die twee beginselen moesten gepaard gaan. Indien dit werd
aangenomen, dan kon de staat het best in de behoefte aan
arbeiders voorzien. Wilde men toch al de zorgen en bemoeie
nissen op de regering laden, die toezigt en ondersteuning
medehragten, dan kwam de zaak op liet zelfde neder. Frank
rijk had met goed gevolgde immigratie bevorderd. In elk
geval kon men het beginsel in art. 4 gesteld aannemen en bij
hoofdstuk V de zaak nader regelen. De planter liad geene
aktie tegen den staat en dit kon uitdrukkelijk gezegd worden.
Hiertegen, werd aangevoerd dat Engeland immigratie van
staatswege had opgegeven; dat de regering uitging van het
denkbeeld, dat de slaven bij emancipatie niet meer zouden
werken, hetgeen in strijd was met de ondervinding in andere
landen. Bij art. 4 moest de zaak uitgemaakt worden, want de
regering had haar stelsel in die stukken bij art. 4 ontwikkeld,
en keurde men nu het artikel goed, men zou de diskussie
slechts nog uitvoeriger maken.
De minister nam het amendement van den heer Cool, ora
de regeringszorg voor de immigratie, tot hoogstens 10 jaar te
beperken, over. Diens ondanks werd het amendement van
den heer van Bosse, luidende: „Art. 4 en het geheele Vde
hoofdstuk der wet wordt vervangen door de volgende
bepaling:
„Voor den aanvoer van vrije arbeiders in Suriname worden
van staatswege premiën uitgeloofd gedurende hoogstens 5
jaren na afkondiging dezer wet. Het gezamenlijk bedrag dier
premiën kan de som van f 1,000,000 niet te hoven gaan.
„De voorwaarden, welker vervulling noodig is om aan
spraak op uitbetaling dier premiën te verkrijgen.worden door
ons vastgesteld, en liet toezigt op den aanvoer door de rege
ring te houden, wordt door ons geregeld," met 40 tegen 19
stemmen aangenomen, nadat daarin als le alinea was opge
nomen „de v^je kolonisatie van Suriname wordt van staats
wege aangemoedigd," welk sub-amendement, door den heer
Elout van Soeterwoude voorgesteld, met 36 tegen 22stemmen
werd aangenomen.
Na deze beslissing gaf de heer van Zuylen het verlangen te
kennen over het artikel te stemmen, maar. de voorzitter her
innerde, dat wanneer een geheel artikel bij amendement een
wetsartikel verving, dit niet gebruikelijk was.
Toen men aan hoofdstuk il, handelende over de tegemoet
koming aan de eigenaren, kwam, stuitte"merPal dadelijk bij
de behandeling van art. 5 op de gevolgen vffh het aangeno
men amendement.
Dat artikel bepaalt toch dat de tegemoetkoming bestaat
i. in de som voor de emancipatie bestemd en 2. in de staats
zorg voor de immigratie.
Dit laatste nu stelden de heeren van Bosse en Elout van
Soeterwoude voor geheel te doen vervallen en enkel te lezen
„de tegemoetkoming bestaat in de betaling eener geld
som voor eiken slaaf, als bepaald in art. 9. Dit voorstel
geschiedde op grond, dat de bevordering van immigratie be
schouwd werd als afgescheiden van de emancipatie. De heer
Dullert meende echter dat nu het geheele art. vervallen kon,
even alsde heer Elout van Soeterwoude,maar de In r .M ,er was
van oordeel dat men dan hoogere schadeloosstelling behoorde
te verleenen, indien men het stelsel vau immigratie hier laat
vervallen. De heer van Twist stelde hierop als motie van orde
voor, de verdere diskussie te verdagen tot maandag,omdat hij
van oordeel was dat een der grondzuilen der wet vervallen
was, hetgeen de heet' van Lijnden bestreed, omdat het be
ginsel van bevordering van immigratie toch was behouden,
ofschoon anders geregeld.
Ten slotte is de motie van den heer van Twist aangenomen.
Heden zijn de beraadslagingen gevorderd tot art. 12. Dat
artikel bepaalt dat van de te verleenen vergoeding voor sla
ven een staat zal worden opgemaakt, die ter inzage van de
belanghebbenden wordt nedevgelegd. Art. 5 is. ten gevolge
van liet aangenomen amendement op art. 4 door den heer van
Bosse voorgesteld, door de regering ingetrokken.
Een wetsontwerp betrekkelijk de kuituurondernemingen
in Nederlandsch-Indie is bij de kamer ingediend.
Bij de kamer van koophandel en fabrieken alhier isont-
vangen en liggen voor belanghebbenden ter inzage: eene
opgaaf van het getal en de tonnen maat, de zeil-en stoomsche
pen, op 1 december 1861 in de verschillende havens van
Groot-Brittanje en Ierland ingeschreven 2. een overzigt van
de te Hamburg gedurende 1861 geslotene zee-assurantiën.
Eergisteren is aan de hoogeschool te Utrecht gepromo
veerd tot doctor in de geneeskunde de heer C. J. Snijders,
geboren te Middelburg, operateur, genees-, heel- en verloskun
dige te Nieuwe-Tonge, na verdediging van een akademisch
proefschrift„Eclampsia gravidarum, met opvolgende ziekte
toestanden in het kraambed; beschouwingen naar aanleiding
eener pathologische waarneming."
Onder de ambtenaren der telegrafie die door den minister
van binnenlandsche zaken zijn verplaatst komt voor de heer
J. de Suiidt, van Amsterdam naar Vlissingen.
Uit Zierikzee schrijft men ons van 4 dezer
„Heden werd alhier de 19e algemeene vergadering van de
onderwijzersvereeniging in het 2e en 3e schooldistrict van
Zeeland gehouden, onder voorzitting van dr. P. J. Andreae.
De vergadering bestond uit 41 personen en werd bijgewoond
door den inspekteur van het lager onderwijs in deze provincie
en de voorstanders van liet volksonderwijs jhr. J. L. de Jonge
van Zierikzee en A. J. Bierens, burgemeester van St. Anna-
land. Na eene korte openingstoespraak van den voorzitter
werd door den heer J. Buijterse, onderwijzer te Oosterland,
eene verhandeling geleverd, over de nadeelen welke de open
bare school vooral in min beschaafde gemeenten, van de zoo
genaamde sekteschool heeft te wachten. Dit gaf aanleiding
dat de vereeniging voor christelijk nationaal schoolonderwijs
ter sprake werd gebragt en have werking, ondanks de goede
bedoeling van velen, nadeelig werd geacht voor de godsdien
stige belangen der natie. Vervolgens werden verslagen uitge
bragt betrekkelijk den staat der afdeelingen, de oefenscholen,
de boekerij en hulpspaarbank, en mededeelingen betreffende
bet uitkeermgskontrakt tusschen de zeeuwsche onderwijzers.
De heer inspekteur gaf het uitzigt dat op de gewijzigde in-
rigting van het Zeeuwsch onderwijzers wed uwen fonds nu
I weldra de sanktie der hooge regering mag worden ingewacht.
Er waren ingekomen zes kaarten van Nederlandsch-Indië ter
mededinging naar een daartoe uitgeloofden prijs van f 10,
I welke prijs is toegekend aan J. II. Letzer, hulponderwijzer te
Zierikzee; zijnde het accessit van f 4 toegewezen aan Labac,
I kweekeling teTholen. Voor het schoonschrijven was slechts
I e'én stel ingekomen, hetwelk niet de bekrooning is waardin
gekeurd. Ook voorliet volgend jaar zijn wedstrijden van ge-
j lijken aard geopend de vereeniging zag zich daartoe in staat
gesteld door vrijwillige bijdragen van eenige honoraire leden