N°" 80.
MIDDELBÜRGSCHE
Zaturdas
4862.
C O R A N T.
5 Julij.
Rij deze eouraiit behoort een bijvoegsel,
bevattende
Verslag van het verhandelde in de zittingen der provinciale
staten van 2 en 3 dezér
Idem van den gemeenteraad van Middelburg, zitting Yan
2 dezer. (Vervolg.)
üditie van vrijdag avond 8 ure.
De kommissaris des konings iu de provincie Zeeland ver
wittigt de belanghebbenden, dat de provinciale staten van dit
gewest, eene openbare vergadering zullen houden op dings
dag den 8 julij aanstaande, des voormiddags ten 10 ure.
Middelburg, den 4 julij 1862.
De commissaris des konings voornoemd,
It. W. v. LIJNDEN.
De griffier der staten van Zeeland brengt bij deze ter kennis
van belanghebbenden dat bij den drukker van het gewestelijk
bestuur, U. F. Auer te Middelbrug, tegen betaling der druk
kosten, algemeen verkrijgbaar zijn gesteld
1. de rekening wegens de enkel provinciale en huishoude
lijke inkomsten en uitgaven over het dienstjaar 18GU;
2. de begrooting der kosten van het provinciaal bestuur,
voor zoo veel het rijksbestuur is, voorliet dienstjaar 1863 met
de memorie van toelichting
3. de begroeting der enkel provinciale en huishoudelijke
inkomsten en uitgaven voor het dienstjaar 1S63 met de
memorie van toelichting: en
4. het verslag van den toestand der provincie, door gede
puteerde stalen uitgebragt, aan de provinciale staten in de
zomervergadering van 1862; een en ander betreffende de
provincie Zeeland.
Middelburg den 1 julij 1862.
De griffier der staten voornoemd,
S. VAN DElt SWALME.
BIKKEALAA'D.
Middelburg 4 .Pulij.
In de zitting van de tweede kamer van woensdag zijn inge
komen I. zeven nieuwe naturalisatiewetten 2. de ontwer
pen tot verbetering der amsterdamsche en rotterdamsche
waterwegen; 3. het besluit betrekkelijk de zamenstelling van
den raad van state4. brieven van de heeren baron Mackay
en baron van Hoëvell, houdende hun ontslag; 5. eene missive
van den minister van koloniën, houdende nadere inlichtingen
op het verslag der kommissie betrekkelijk overeenkomsten
met indische vorsten; in handen gesteld van de heeren van
Twist,Schimmelpetininck van der Oije, Heemskerk Bz,, Meijer
en Fransen van de Putte.
Weinige naturalisatiewetten zijn aangenomen, nadat de
minister van justitie opnieuw het stelsel had verdedigd, geene
vreemdelingen te naturaliseren, die diens ondanks in hun
geboorteland burgers blijven. Ook is aangenomen het wets
ontwerp tot wijziging van hoofdstuk X der begrooting voor
1861, nadat de minister van oorlog de reden daarvan had
toegelicht, bestaande in de overname vau kazernen en stal
lingen van de gemeenten.
Daarop is de algetneenc beraadslaging geopend over de
wetsontwerpen tot opheffing der slavernij iu West-Jndië.
Daarbij is het woord gevoerd door de heeren Dirks, Tutein
Nolthenius. de Raadt, Cool, van Ztiylen van Nyevelten van
Bosse.
Alle sprekers betoogden dat de tijd van handelen gekomen
was en dat praten over de emancipatie geen doel trof. De heer
Dirks wees op onzen financiëlen toestand om dit punt aan te
dringen thans mogt men het oogenblik niet voorbij laten
gaan. Mij verklaarde zich even als de heer Tutein Nolthenius
in het algemeen voor het stelsel der wet, vooral wathetstaats-
toezigt betrof. Beide sprekers en de heer Cool gaven echter
hunne vrees te kennen dat de regering zich intusschen te
schoone verwachtingen bad voorgesteld van de gevolgen.
De heer Dirks vroeg, welke voorbereidende maatregelen
genomen waren en of het west-indisch regerings-reglement
spoedig zou worden ingediend.
Hij zou vóór de wet stemmen, tenzij amendementen hem
dit onmogelijk maakten.
De beer Tutein Nolthenius zou bet zelfde doen, hoe zeer
hij dit niet als een votum van vertrouwen voor den minister
wilde doen gelden, wiens stelsel hij niet toegedaan was. Hij
wilde het staatstoezigt des noods nog langer uitgestrekt heb
ben en meende dat deze wet zich door praktische eenvoudig
heid aanbeveelt. Hij verlangde echter meerdere geruststel
ling over de toekomstige exploitatie, want hij vreesde een
stelsel van sauve qui peut, namelijk dat men het geld zou
nemen en zich verder niet aan exploitatie wagen.
De lieer de Raadt aarzelt omtrent de uit te brengen slem
en wacht op nadere inlichtingen. Zijne bezwaren bestaan
hoofdzakelijk daarin dat de emancipatie onmiddellijk wordt
afgekondigd maar dat men de slaven individueel aan den
arbeid wil houden. Hij had de voorkeur gegeven aan het
stelsel der vorige regering om de slavenmagten als overgangs
maatregel bijeen te houden.
Een tweede bezwaar was het financiële punt. Hij was
vooreerst tegen het verschil der tegemoetkoming voor de sla
ven in Suriname en de overige eilanden ten tweede achtte
hij de som voor de vergoeding te hoog en niet voldoende ge-
justificeerd. Het zelfde wasjiet gev.nl met de som voor de
immigratie gesteld.
De heeren van Zuylen van Nyevelt en van Bosse bestreden
de wet, waarbij de tweede deed uitkomen, dat dit ontwerp
eigenlijk niet het werk van dezen minister was. De eerste
bepaalde zich tot de gevolgen der emancipatie en betoogde
uit een terugblik op de uitkomsten der vrijverklaring in de
britsche koloniën, dat het staatstoezigt en de plannen tot im
migratie niet aan de vevwachtingen zouden beantwoorden.
Dat staatstoezigt zou een schijn van vrijheid doen ontstaan,
hetgeen de slaven zou teleurstellen. De regering was ook te
kort geschoten in het bewijs dat haar stelsel deugdelijk was.
De heer van Bosse wees daarop dat de achteruitgang van
Suriname ontstond door de slavernij en door de afwezigheid
der eigenaren. Het doel dezer wetten was het wegnemen van
het eerste kwaad. Hij bestreed het te hoog bedrag der ver
goeding; hetstelsel van toezigt, waarvan de verdediging inde
memorie van beantwoordinggetuigde dat de steller een vriend
der planters en niet zoo zeer van de negers was, dat toezigt is
in strijd met hetgeen de slaaf zich van de vrijheid heeft voor
gesteld voorts was de immigratie een groot bezwaar voor
hem. Hij betoogde dat het onderwerp eigenlijk vreemd was
aan het hoofddoel, de emancipatie. Men wilde alles door den
staat laten doen en de planters deden niets zelf; de staat
moest voor arbeiders zorgen, dat was een stelsel van bescher
ming in strijd met hetgeen wij hier te lande deden; liet was
onregtvaardig en onraadzaam Suriname te subsidiëren uit den
zak der belastingschuldigen in Nederland. Hij zou gaarne
I iets willen doen om den schok te lenigen door de emancipatie
te ontstaan, maar men had het vooruitzigt dat Suriname een
j lastpost zou blijven, en hiertegen kwam hij op. Hij kondigde
j amendementen aan. wat de vergoeding betrof en ook om liet
j geiieele vijfde hoofdstuk te dóen vervallenvoor het laatste
j wilde liij bepaald zien. dat de staat premier, tot bevordering
der immigratie gedurende zeker getal jaren zou verleenen, dan
zou blijken of de invoer van vreemde arbeiders met voordeel
kon plaats hebben.
Gisteren heeft de minister van koloniën liet ontwerp verde
digd en op nieuw, met verwijzing naar de gewisselde stukken,
het stelsel der wet uiteen gezet, waarvan de grondslagen zijn:
1. vrijverklaring gepaard met tegemoetkoming; 2. geene
trapsgewijze, maar dadelijke emancipatie; 3. invoer van
nieuwe werkkrachten van buiten, in het belang der koloniën.
De algemeene beraadslaging is na de rede vail den minister
gesloten. De minister is geen redenaar, maar heeft zoo goed
lietn mogelijk was liet emancipatie-plan verdedigd.
De heer Storm van's Gravesande verklaarde dan ook dat
zijne bezwaren niet waren weggenomen. Hij wilde emanci
patie, maar hem bleek niet dat deze wet het doel zou doen
bereiken. Hij zou stemmen tegen art. 1 van wet A, waarin
bepaald was, dat de slavernij met 1 oktober J 863 in Suriname
was afgeschaft. Hoezeer de lieer van Nispen van Sevenaer de
bezwaren deelde, zou deze vóór art. i stemmen, om van zijne
gevoelens te doen blijken. Tegen deze beide sprekers kwamen
de heeren Mijer, Elout van Soeterwoude en van Lijnden op,
die betoogden, dat de tijd tot handelen gekomen was-, de
kamer over alle hoofdbeginselen reeds herhaaldelijk stukken
had gewisseld en dat men tot eene beslissing moest komen.
Nadat op aandrang van de drie laatste sprekers het tijdstip der
emancipatie, even als in het vorige wetsontwerp op 1 julij 1863
was bepaald, werd art. laangenomen met 53 tegen 2 stemmen,
die van de heeren Storm van 's Gravesande en Taets van
Amerongen.
Over art. 2, bepalende, dat de eigenaren tegemoetkoming
zouden ontvangen, ontstond eene diskussie over een amende
ment van den heer Mijer, die in plaats tegemoetkoming,
schadeloosstelling wilde lezen, op grond dat het hier gold
eene onteigening. De heeren van Bosse, van Nispen van
Sevenaer, Dirks, Elout van Soeterwoude, Cool, van Lijndeu
en van Goltstein verdedigden de redaktie der regering, op
grond dat het hier geene onteigening gold. Dit laatste be
streed de lieer van Eek, maar verklaarde zich tegen het amen
dement, op grond dat de staat dan volledig alle kosten moest
dragen, en dit achtte hij niet billijk. Dit amendement werd
met 45 tegen 11 stemmen verworpen en art. 2 aangenomen.
De belangrijkste diskussie had plaats over art. 3, houdende
het beginsel van een tienjarig staatstoezigt. De heeren Heems
kerk en van Bosse kwamen met nadruk tegen ditstaatstoezigt
op, waardoor de wet te veel en te weinig gaf. Zoo als dit hier
geregeld was, trad de wet in eene menigte détails, maar was
eigenlijk vermomde handhaving der slavernij gedurende 10
jaren en eene mysfikatie, die de treurigste gevolgen kan heb
ben. De voorstanders van liet beginsel waren allen tegen de
toepassing, zoo als die hier geschiedde, maar zij hadden geene
poging aangewend om door amendementen hun stelsel aan
nemelijk te maken.
De heeren Schimmelpenninck van der Oije, van Nispen
van Sevenaer. Dirks en Mijer, vooral de laatste, verdedigden
daarentegen met klem het artikel in beginsel, en betoogden
dat de slaaf ongelukkig zou worden, als tnen hem plotseling
tot vrij man verklaarde, want hij had geen besef van de vrij
heid. De heer Schimmelpenninck van der Oije wilde echter
de gelegenheid opc-nen om den vrij verklaarde vroeger van
het toezigt te ontslaan, terwijl de heer van Nispen van Seve
naer zeide dat de wet te veel regelde. De heer van Lijnden
sloot zich bij deze sprekers aan, omdat plotselinge emancipa
tie het welzijn der kolonie op hetspel zou zetten. Hij stelde
echter het volgende amendement voor:
De krachtens art. 1 vrijgemaakten staan van 1 julij 1863
onder een bijzonder toezigt van den staat, voor den tijd van
hoogstens vier jaren."
De heer Mijer bestreed dit voorstel, omdat liet de acconomie
der wet verbrak, dewijl het tienjarig toezigt in verband stond
met de tienjarige ondersteuning der immigratie.
De heer van Bosse verklaarde ten slotte dat over art. 3 en
alle bepalingen omtrent staatstoezigt eene zuivere beslissing
moest genomen wovden. en dat hij daarom amendementen
wilde voorstellen, maar daartoe eenigen tijd behoefde.
Daar het uur reeds ver verstreken was is dien tt gev >!ge de
diskussie verdaagd.
In deze zitting zijn de eindverslagen uitgebragt over de
onteigeningswetten voor de spoorwegen Utrecht-Zwolle en
Breila-Tilburg, waarover de dag der diskussie nader bepaald
zal worden.
Heden is artikel 3 aangenomen met 42 tegen 16 stemmen.
Door die aanneming verviel het voorstel van den heer van
Bosse, strekkende om de kosten van immigratie te doen
vervallen.
Het gisteren door den heer van Lijnden voorgestelde araen
dement, om den in artikel 3 bepaalden tijd van tien jaren te
bepalen tot vier jaren, werd vooraf verworpen.
De beraadslagingen over artikel 4. „De regering regelt, leid*
en ondersteunt immigratie van vrije arbeiders gedurende tien
jaren," ?.ijn aangevangen.. Door verschillende leden zijn
I daarop amendementen voorgesteld. Morgen zullen de be-
i raadslagingen worden voortgezet.
j Dingsdag morgen ten tien ure zijn de nieuwe benoemde
I vice-president en de leden van den raad van state bij Z. M.
j ten gehoore toegelaten en hebben zij in handen des konings
j den gevorderden eed afgelegd.
I Bij beschikking van den minister van binnenlandsche za
ken zijn. na het jongste examen, dertig leerlingen bij de tele
grafie toegelaten. Daaronder komt voor de heer P. F. Ketner,
uit Middelburg.
In ons noramer van 2Sjunij deelden wij mede dat opliet
drietal voor de betrekking van kantonregter te Sluis voorkwam
mr. D. P. II. Aberson, griffier van het kantongeregt te Helder;
dit moest zijn mr. J. A. M. van der Hardt Aberson, griffier
van liet kantongeregt te Medemblik.
Te Oiul-Vossemeer is in eene vergadering van burgemees
ter en wethouders de door Z. M. den koniug toegekende
medalje voor vakcinatie, aan den heer C. Was, geneeskundige
aldaar, overhandigd, meteenige toepasselijke woorden.
Men schrijft ons uit 'sGravenhage
„Met zekere nieuwsgierigheid ziet men hier den uitslag te
gemoet van de verkiezingen van leden voor de eerste kamer,
waartoe de provinciale staten van Zuid-Holland aanstaanden
dingsdag zullen overgaan. Er zijn twee vakatnren, de eene
ontstaan door het bedanken van den heer Loopuyt, wien eene
zware ligchaamsongesteldheid de verdere deelneming aan
staatszaken belet, de andere door de periodieke aftreding van
den heer van llijckevorsel, die, èn wegens zijne gevorderde
jaren èn wegens een droevige slag die hem in zijne naaste
betrekkingen getroffen heeft, niet meer in aanmerking ver
langt te komen. Men noemt reeds verscheidene kandidaten
vooreerst zou de heer van Brienen onder de vaderen wen-
sclien beschreven te worden; ten andere schijnt de heer
Sciliftër, nagenoeg tien jaar geleden lid der kamer en toen
gerenomeerd wegens eene redevoering over belasting op den
tabak, zich kandidaat gesteld te hebben. Ernstiger is zeker
de kandidatuur van den heer Duyraaer van Twist, ofschoon
het niet duidelijk is of deze zelf een degelijken wensch heeft
te kennen gegeven, dan of zijne politieke vrienden hem dit
nieuwe mandaat trachten op te dringen. Nog andere namen
worden genoemd, doch vermoedelijk is hun kans zeer gering."
Bij de ontvangst ten hove van het japansche gezantschap'
op jl. dingsdag, heeft de eerste gezant de volgende aanspraak
gehouden:
„Sire
„Op belangrijk bevel van Z. M. den Taikoen, hebben wij
de eer heden het gehoor van U. M. te hebben. Sedert het trak
taat gesloten is geworden, breidt zich het verkeer tusschen