brek aan zout, de maatregelen omtrent de opium, de spoor wegen, de cheribonsche kwestie en de verstandhouding met den goevevneur-generaal, die zeer gewenscht was. Op aandrang van den heer van der Oudermeulen om de legkotfij hier te lande wel te doen aanvoeren, beloofde de minister dit punt in nadere overweging te zullen nemen. De heer van Swinderen nam de aanwezigheid van het japau- sche gezantschap te baat om den wensch te uiten dat de han delsrelatie» met dat rijk vermeerderen mugten en bet stel sel van uitsluiting, tot dus ver gevolgd, verlaten mogt worden. Hoezeer dit wetsontwerp tot geen resultaat kon leiden, is het blijkbaar dut de oppositie op koloniaal terrein in de eerste kamer sterker is dan in de tweede. Het zal de zaak der pro vinciale staten zijn bij de aanstaande verkiezingen een of ander element in de eerste kamer te versterken. Deze kamer is thans tot nadere bijeenroeping uiteengegaan, en zal waar schijnlijk vóór september nog slechts ée'nmaal weder bijeen komen. TWEEDE KAMER. In de zitting der tweede kamer van woensdag is tot lid der kommissie van enquête voor de marine, in plaats van den heer Meeusseu, benoemd tot minister van roomseh-katholieke eeredienst, gekozen de beer van Heukelom. Bij de eerste stemming verkreeg de lieer van Heukelom 15 stemmen, Fran sen van de Putte 7, Mij er 2, Storm van 's Gravesande 6, de Bieberstein 1, Hoynck van Papendrecbt 1, van Eek 2, Maekay 2, de Raadt 1, Luyben 1 en Westerhoff 1. Bij de tweede stem ming erlangde de heer van Heukelom 24, Storm van 's Gra vesande 12 en Fransen van de Putte 2.1 biljet was in blanko. Nadat nog verslag was uitgebragt op eenige petitiën is de vergadering gescheiden. De zitting van vrijdag was gewijd aan de beraadslaging over de wijziging van bet tarief van regten op den in-, uit- en doorvoer. De heeren Hoffman, van Lijnden, Guljéenvan Goltstem hebben die voordragt uit verschillende oogpunten bestreden. Zij beschouwden de indiening ontijdig, op grond dat de industrie eerst van lasten behoorde te worden ontheven, en men het sluiten der handelstraktaten moest afwachten. De heer Guljê verklaarde de wijziging van het tarief on- noodig en vreesde dat men onze nijverheid aan onbeperkte konkurrentie zou overgeven. De regering was ook niet kon- sekwent gebleven, wat bet stelsel van het wetsontwerp betrof, vooral waren hunne bezwaren gerigt tegen tarifering naar de waarde der goederen. Zelfs Engeland behield het gevvigt als maatstaf der belasting. Zij herhaalden al de bezwaren, die van de zijde der industriëlen waren aangevoerd. De beer van Lijnden, hoe zeer hij niet veel vrucht vau enquêtes had gezien, achtte dit onderwerp bovenal zeer geschikt om een enquête te houden, en verklaarde bovenal niet bevredigd te zijn dooi de ophelderingen van den minister omtrent zijne plannen ten opzigte van het financiewezen. De heer van Goltstein kwam voor den dag met het argu ment, dat het niet de tijd was maatregelen te nemen die in het volksleven zoo diep ingrepen. Meer dan ooit had het volk regt hier zijne meening te openbaren en hij achtte het tijdstip ongeschikt zulk een gewigtig onderwerp te behandelen voor dat de kamer vernieuwd was. De heeren Blom en Cool verdedigden daarentegen het wetsontwerp. De eerste hield eene sierlijke rede (de eerste door dit lid uitgesproken) waarbij hij het beginsel van vrijen handel met warmte en klem verdedigde en er op wees dat deze wet een stap verder zou zijn op den weg, die sedert lang in ons land gevolgd was. Het belang van tien konsument, van handel, landbouw en industrie bragt dit mede. De beide sprekers wederlegden de aangevoerde bezwaren tegen tari fering naar de waarde. Men moest, zeide de eerste, over ondergeschikte punten heenstappen, want in een dergelijk onderwerp van wetgeving zou wel niemand volkomen zijn zin krijgen. Hij had met genoegen de toezeggingen omtrent de herziening van het belastingstelsel gezien. De heer Heemskerk Az.. in beginsel een voorstander van vrijen handel, opperde verscheidene bedenkingen. Hij zag er bezwaar in om gelijktijdig met eene herziening van ons tarief pogingen aan te wenden om met andere volkeren handels traktaten te sluiten, en betwijfelde of de regten op sommige artikelen, zoo als die voorgesteld zijn. in het algemeen belang waren. Hij verklaarde zich o. a. tegen de vermindering of afschaffing der uitvoerregten oplotnpen, slagvee en beenderen. De heer Mackay verklaarde zich voor het stelsel om de reg ten niet bij traktaten, maar bij een tarief te verlagen. Hij ver langde opheldering omtrent de vermoedelijke geldelijke uit komsten dezer voordragt, erkende dat het niet mogelijk was een zuiver stelsel in een tarief toe te passen en verlangde te weten of de fiskus bij tarifering, naar de waarde genoegzame waarborgen bad. De heer van Zuijlen van Nijevelt betoogde dat bescherming nadeeliger was in een klein land dan in een groot, want in her. laatste bestond uitgebreider markt en dus meerdere konkur rentie. Mogt door vrijheid van handel een tak van industrie kwijnen, andere zullen bloeijen. Hij was een vriend van voor- zigtigen vooruitgang. Het tarief moest men evenwel ook be schouwen uit een fiskaal oogpunt. Zelfs Engeland, waar het beginsel van vrijen handel zoo zeer gehuldigd werd, was in de indirekte belastingen een middel tot stijving der schatkiston derscheidene artikelen, bijv. thee, waren veel hoogei- heiast dan hier te lande. Spreker meende dat de regering die het voornemen had het belastingstelsel te wijzigen, daarop be dacht had moeten zijn. Hij zou de voorkeur hebben gegeven aan het vroeger verworpen wetsontwerp. Hij erkende dat de eischen der staathuishoudkunde echter dikwijls in strijd waren met die der schatkist. Wat het artikel granen be treft, was hij dan ook in twijfel geraakt. Maar ook spreker kon zich niet zoo zeer overtuigd houden van de tijdigheid van deze voordragt. Hij wees vooral op de liandelstrakfaten, die anderen gesloten hadden en waaromtrent wij met Frank rijk, zoo men wilde, zouden onderhandelen. De heer Dumbar wees in den loop zijner rede op de uitge breidheid van een kwaad in een gedeelte vau Overijssel be staande, namelijk de cirkulatie van vreemde, te weten pruis- sische munt, hetgeen tot de incest mogelijke nadeelen en bezwaren voor handel en nijverheid leidde; weshalve hij het denkbeeld opperde, of bij deze gelegenheid niet vastte stellen zou zijn een regt op den invoer van vreemd zilvergeld het geen mogelijk was. daar muntkoop waar vvas en er niets vreemds in was nationale munt te beschermen, lij hoopte dat de minister van financiën daaraan zon denken. In deze zitting zijn ingekomen 1. de geloofsbrieven van den heer Heydenryck, nieuw benoemd lid voor het kiesdis- trikt Nijmegen, die in handen gesteld werden van de heeren Wintgens, Hoynck van Papendrecbt en Bots. De eerste bragt in den loop der zitting rapport uit, strekkende tot toelating van het nieuw benoemde lid, na dat hij de hij de grondwet gevorderde eeden zal hebben afgelegd. Zaturdag is de diskussie over de herziening van het tarief van regten op den in-, uit- en doorvoer voortgezet. De minis ter van financien was het eerst aan het woord. In eene uitvoe rige en welsprekende rede verdedigde hij het ontwerp. In de eerste plaats herinnerde hij aan hetgeen met dit onderwerp was gebeurd. Een vroeger ontwerp was in de kamer met in genomenheid ontvangen en aangenomen. Voorts wederlegde hij de bezwaren over de ontijdigheid van den maatregel. Hij wees op de wet van IS57, waarbij de regten toen geheven, m stand werden gehouden, na de opzegging van het belgisch traktaat, tot dat daarin nader zou zijn voorzien. Er moest dus een nieuw tarief worden gemaakt. Men had geene klag- teu overliet bestaande tarief gehoord, zeide men; maar wie zou klagen De belanghebbenden, de industriëlen, die de ba ten genoten? Dat kon niet verwacht worden. De regering, de heerschende geest ten dezen opzigte kennende, moest aanvra gen en klagten voorkomen. Men had gewezen op de onder handelingen over de traktaten en men meende dat men het vaststellen van een tarief daarvan afhankelijk moest maken. Maar men moest de bevoegdheid behouden een tarief naar de eischen cn de behoeften van ons land vast te stellen, zonder dat dit in verband stond tot betgeen anderen deden. Overal was daarenboven eene rigting om stappen te zetten op den weg van handelsvrijheid; elk traktaat dat gesloten werd schoot eene bres te meer in het stelsel van bescherming. De vaststelling van een tarief, de minister kon daarvan de verze kering geven, zou niet beletten dat men tvaktaten sloot om ons elders handelsvoordeelen te verzekeren. Maar ons tarief kon daarvan onafhankelijk zijn. men had bijv. niet Turkije een traktaat gesloten en daarbij waren ons gelijke voordeeleu als aan anderen toegekend, maar ons tarief was op zich zelf gebleven. Wat de onderhandelingen met Frankrijk betrof, waaromtrent men wel niet zou vergen dat de stand daarvan opgegeven werd, kon de minister de verzekering geven dat de bezwaren die bestonden, buiten het tarief gelegen waren. Men had gezegd dat de kamers van koophandel hadden moeten worden geraadpleegd. Maar sedert vijf jaren is met die kamers eene korrespondentie door de administratie ge voerd en zij verklaarden zich voor hei beginsel der voordragt. Men had gezegd, dat men op het laatst der zitting geen tarief moest herzien; de minister antwoordde dat men zich dan j uist moest haasten iets goeds te doen. De maatregel was bestreden om bet beginsel. De beginse len waren verlaging van regten, vereenvoudiging en behoud van de opbrengst. Twee rigtingen stonden tegenover elkan der men beweerde dat dit ontwerp te ver en «lat het niet ver genoeg ging. Juist daarom beval dit ontwerp zich aan. Men moest streven naar een fiskaal tarief; maar het was niet te be palen wanneer men daartoe komen zou. Men moest dus dien weg opgaan met stappen en geleidelijk, want sprongen waren bedenkelijk. Maar men had gezegd gij gaat te ver, en groote nadeelen voor de industrie voorspeld. De minister wees daarop dat men bij elke tariefshervorming even zoo ge klaagd bad en dat de industrie zich toch steeds ontwikkeld had. Een bewijs dat die klagten zoo ernstig gemeend niet waven, was dat de heer Regoutde minister bij zijn optreden op nieuw, even als vroeger, gevraagd had te domeingoederen te Maastricht aan te koopen tot uitbreiding van zijne fabrie ken, waartoe hein ruimte ontbrak. De nijverheid zou in veel voordeeliger positie door dit wetsontwerp komen, want het beginsel was; vrijstelling van grondstoffen. Wat bet cijfer van opbrengst betrof, verklaarde de minister dat de millioen die thans geheven werden de maatstaf der berekening was geweest en dat men daarom enkele artikelen had verhoogd. Wat de maatstaf van bereke ning naar de waaide betrof, toonde de minister aan dat in ons tarief thans reeds een 50tal artikelen naar de waarde waren belast en dat daarbij thans slechts enkele artikelen werden gevolgd, als aardewerk en glas. wollen, manufakturen. hoeden, huiden en tinwerk. Hij verdedigde in het breede de billijkheid der heffing naar de waarde en wees aan dat in de traktaten die de tariefwetgeving voor andere landen uitmaakten, dit stelsel meer en meer werd aangenomen. De ambtenaren kon den voldoende de waarde beoordeelen zonder dat er sprake kon zijn van fiskaliteit, terwijl men de moeijelijkheden aan benadering verbonden, had overdreven. Aon den heer van Lijnden antwoordde de minister dat eene diskussie omtrent zijne plannen over het belastingstelsel doel loos en ontijdig was. Het door den heer Dumbar besproken punt over het mis bruik van invoer van vreemde koperen munt zou hij in over weging nemen ofschoon hij eene belasting daarop niet wel uitvoerbaar achtte. De heeren van Lijnden, van Znylen van Nyevelt, Heems kerk Az. en van Goltstein kwamen op hunne bezwaren terug, terwijl de heeren Dirks en van Voorthuyzen in eenige statis tieke bijzonderheden traden, ten gunste van het stelsel der wet. De heer Blusse' betoogde met liet oog op den tegenstaml tegen deze wet buiten de kamer dat hij niet begrijpen kon hoe de industrieel, die in zijn eigen land bescherming noodig had, door het reciprociteitstelsel kon worden gebaat, want werkt hij niet goedkooper dan de vreemdeling, zouden de transport kosten bij lage regten in het buitenland toch mededinging onmogelijk maken. In de tweede plaats betoogde hij dat het geinis aan grondstoffen als ijzer en steenkolen geen bezwaar was, want de vreemde fabriekant had die ook niet voor zijn deur en moest transportkosten betalen. De heer de Bieberstein verlangde eindelijk dat onze di plomatie in het buitenland zou aandringen dat wij met andere natiën gelijkelijk behandeld werden. De minister verzekerde den spreker dat de belangen der industrie nimmer door de regering uit het oog zouden worden verloren. De heer Dirks en anderen hadden hunne verwondering te kennen gegeven dat de bestrijding zoo gering was, waarop de heer Schiramel- penninck antwoordde «lat bij de vorige voordragt zoo veel was gesproken, dat herhaling vruchteloos was. Na eene korte diskussie over den invoer van landbouw werktuigen, waarbij de minister verklaarde met de meeste vrijgevigheid te zullen te werk gaan, werden alle artikelen aangenomen lot op letter g. Over de verhooging van het regt op de granen ontstond levendige diskussie. De heer de Brauw stelde voor, graan en meel gelijkelijk per last en per 100 pond met 10 ct. te belas ten terwijl «ie heer van de 1 uiic liet erhoogde ïnvoerregt op granen wilde behouden, maar regten op meel op 10 ets per 100 pond brengen. Beide sprekers stelden het beginsel van vrijstelling van eerste levensbehoeften op den voorgrond. De minister bestreed beide uit een financiëel oogpunt; andere leiien omdat de eerste kamer in een vroeger amendement van den heer de Brauw een reden tot verwerping had gezien. Ten slotte werd liet le amendement verworpen met 36 tegen 24 stemmen en bet tweede met 47 tegen 13. Bij het artikel ijzer verlangde de heer Hoffman dat schuit jes voor ballast onder bewerkt ijzer zou worden gebragt, het geen de minister bestreed. Een amendement van den heer de Bieberstein om de regten op kalk per ton op 22 en 25 cent te brengen werd eindelijk aangenomen met 46 tegen 12 stemmen. De zitting is daarna verdaagt. TWEEDE KAMEI4. Voorloopige verslagen. Regeling van de pensioenen «ier protestantsche predikanten en van hunne weduwen. On«lerschei«lene leden waren van oordeel, «lat de staat niets te doen moet hebben met de bezoldigingen en pensioenen van geestelijken of bedienaren der godsdienst. Anderen deelden die meening niet. Doch gezamenlijk vonden zij financiëel bezwaar in deze voordragt. Sommigen vroegen of het aan kan gaan, «1e afgescheidenen bij voortduring van alle geldelijke ondersteuning van staatswege uit te sluiten. Ande ren vonden het verleenen van zulke ondersteuning niet raad zaam, omdat èn de staat dan zuiver kerkelijke geschilpunten zou moeten gaan waarderen èn de zucht tot afscheiding voed sel zou krijgen, tot nadeel van de schatkist. Terwijl sommige leden deze wet hadden willen uitgestrekt zien tot alle gezindheden, kwamen anderen op tegen de stel selmatig lagere klassifikatie «Ier andere kerkgenootschappen dan de nederduitsch-hervormden. Voor den staat hebben alle gezindheden gelijke aanspraken. Men vroeg ook of de rege ring. door de standplaatsen met name op te noemen, zich niet de handen bindc ten aanzien van het, al of niet in stand houden van predikantstrakteinenten bij die gemeenten. Memoriën van beantwoording Opheffing der slavernij in de nederlandsche west-indische koloniën. De regering vindt geene aanleiding om breedvoerig te han delen over «le geopperde bezwaren ten aanzien der verpligte werkovereenkomsteu, en meent zich «laarvan te eerder te kunnen onthouden, daar de meerderheid der leden in de sek- tiën bereids heeft aangevoerd, wat tot bestrijding of verzwak king «lier bezwaren kan strekken. liet tijdstip van ljulij 1803, voorgesteld tot opheffing der slavernij, was niet willekeurig gekozen, maar valt juist in den grooten regentijd, wanneer de frabriekatie van suiker gedurende twee of drie maanden bijna geheel stil staat, zoo dat «lan eene tijdelijke staking van den arbeid het minst nadeelig zou zijn. Nu er echter weder zoo vele maanden met de behandeling dezer zaak zijn verloopen, moet de regering den termijn van 1 oktober 1863 voorstellen. De regering kan niet toegeven, dat. de voorgestelde vergoe- dingssommen voor de slaven te hoog zouden zijn. Wat de levering van vrije arbeiders betreft, waarvoorhet goevernement niet terugdeinst, zijn onderhandelingen met Engeland geopend, om koelies uit Calcutta en Madras naar Suriname te mogen uitvoeren. Het laat zich aanzien, dat men daaromtrent eene overeenkomst op billijke voorwaarden zal kunnen sluiten. De chinezen, die zich nu reeds in Suriname als plantagearbeiders bevinden, voldoen over het algemeen goed en velen hebben bereids afgezien van den bedongen vrijen terugkeer naar Macao. Worden deze ontwerpen wet, dan zal de vergoeding voor de slavcneigenaren f 12,810,000 en de immigratie f600,000 vereischen. Het koloniaal batig slot over het thans loopend jaar, bestemd om aan de dienst van 1863 te worden toege voegd, wordt geschat op f 18,430,000, zoo dat tot aanvulling van 's rijks middelen voor 1863 slechts zal overblijven f 5,020,000. Voor de dienst van 1862 zal tot aanvulling dei- gewone rijksmiddelen vermoedelijk benoodigd zijn een be drag van f 12,510,000; voor de dienst van 1863 eene gelijke verhouding tusschen «le inkomsten en uitgaven en mitsdien de noodzakelijkheid eener gelijke aanvulling aannemende, zou daartoe iu de eerste plaats in aanmerking komen het bovengemelde overschot van het koloniaal batig slot over 1862 u f 5,020.000 en derhalve nog te voorzien blijven in een te kort van f7,790,000. SNEL.PEKSDRUKKER1J VAN DE GEBROEDERS ABRAHAMS.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1862 | | pagina 6