MIDDELRURGSCHE COURANT. r 73. Donderdag 1862. 19 Junij. Edilie van woensdag .a-vond 8 ure. Middelburg 18 «fitiiij. Een honderdtal leden van het XVIIe landhüislióudkundig kongres vereenigde zich gisteren avond omstreeks 6 ure in de Koncertzaal. Daar werden zij met eenekorte maar hartelijke toespraak door den voorzitter, inr. B. W. A. E. baron Sloet tot Oldhuis, begroet en voor zoo veel zij vreemden waren, in Zeelands hoofdstad verwelkomd. De punten vafl behandeling welke aan het kongres zijn voorgelegd, zijn buitengewoon talrijk en zullen zeker menig uur van overleg in de afdeelingen vorderen. Spoedig werd dan ook voldaan aan het verlangen, door den voorzitter te kennen gegeven, dat de leden zich in de afdeelingen zouden vereenigen om, na de verkiezing van voorzitters en sekreta- rissen, onmiddellijk de werkzaamheden aan te vangen. De eerste afdeeling (akkerbouw, veeteelt en zuivelbereiding) en de derde (land- en staathuishoudkunde, statistiek, volken kunde en natuurwetenschappen in verband tot den landbouw) hielden zich daarmede geruimen tijd bezig, en aan levendige beraadslaging over de verschillende vragen ontbrak het niet. Ook de vierde afdeeling (koloniale landbouw) bleef, hoewel met een meer beperkt getal leden, lang bijeen. Minder be langstelling schenen de onderwerpen der tweede afdeeling (tuinbouw, houtteelten bijenteelt) in te boezemen. En toch valt het zeker niet te ontkennen dat ook tot deze afdeeling onderwerpen behooren welke van overwegend gevvigt zijn. We behoeven, om dit aan te toonen, slechts te verwijzen naai de vragen omtrent de beplanting van duingvonden en die betrekkelijk het vruchtbaar maken van den grond voor groenten. Des avonds vonden de leden gelegenheid tot ontspanning op een koncert in het schuttershof St. Sebastiaan. alwaar zij dan ook in vrij grooten getale tegenwoordig waren. De sier lijk verlichte tuin werd echter reeds vroegtijdig verlaten voor een veiliger toevlugtsoord, daar een hevige regenbui daartoe zelfs de meest stoutmoedigen noodzaakte. Heden morgen ten 11 ure werd in de Koorkerk de alge- meene vergadering geopend met eene rede van den voorzitter. Vele leden en eenige dames waren daarbij tegenwoordig en vertoonden doorloopend eene belangstelling en ingenomen heid welke zich meermalen in luide bij valsbetuigingen lucht gaf. In den aanvang zijner sierlijke, krachtige rede met over tuiging uitgesproken en waaraau alle jagt op eftekt ten eenen male vreemd was gaf de voorzitter eene verklaring van de omstandigheid dat hij. geen landbouwer zijnde, maar iemand die zich alleen bezig houdt met de wetten omtrent de voort brengselen van den landbouw en het nasporen der hinderpa len welke de ontwikkeling der landhuishoudkunde in den weg staan, optreedt als voorzitter van dit kongres, en zulks in een gewest dat uitblinkt in vergevorderden landbouw en zich mag verheugen in het bezit van landbouwers wier namen eenmaal zullen prijken in de geschiedrollen van den zeeuw- schen landbouw. Zonder aanmatiging heeft hij echter ge meend aan den vereerenden aandrang te moeten toegeven, en bij den welkomsgroet dien hij namens het bestuur den leden toebrengt, voegt hij de gelukvvenschen datmen voordezeven tiende maal tot een hoogst nuttig en zuiver doel mag bijeen komen, een doel zuiver van staatkundige geschillen, van alle godsdienstige twisten en van een bekrompen lokalen geest, die verwijdert in plaats van vereenigt. Wat betreft de vraag naar het nut der kongressen, kan spreker geen cijfers aangeven; maar hij beroept zich op de getuigenis van de leden der derde afdeeling, welke bewijzen van vooruitgang gisteren avond zijn medegedeeld. Hij zal niet wijzen op de meerdere bekendheid van den landbouw als uitvloeisel der kongressen, nietop de verzoening tusschen wetenschap en praktijk, niet op de belangstelling zigtbaar in de toename van tentoonstellingen. Hij wil niets te kort doen aan de landbouwmaatschappijen, welke overal de kon gressen ter zijde staan en waarvoor haar dank zij toegebragt. Maar in de eerste plaats wijst hij op de kameraadschap welke zich tusschen de landbouwkundigen gevormd heeft: zulk een kameraadschap is schoon te noemen, en wat goeds er ook in de landbouwkunde werd gevonden vóór de geboorte van het kongres, die kameraadschap werd gemist. Middelburg is thans het middelpunt waar men zich vereenigd heeft, en spreker vertrouwt dat ook hij als voorzitter als een trouwen goed kameraad zal bejegend worden, waar hij soms in zijne pogingen inogt te kort schieten, en wil hier de leus der Zeeu wen „Goed rond, goed zeeuwsch" tot die der leden van het kongres gemaakt zien, met de woorden „Goed rond, goed agronoom!" De redenaar wijst vervolgens op het verschijnsel dat het ten opzigle der kongressen niet aan voorspellingen heeft ont broken en evenmingelijk het gewoonlijk gaat met hen die zich aan het doen van voorspellingen wagen aan kwade voorspellingen. De kongressen, meende men, zouden spoedig uitsterven. De ondervinding leert het anders telken jare zijn er meerdere leden, de verslagen nemen steeds toe in belang rijkheid, en het kongres is van een kleine spruit een groote boom geworden, die zijn breede wortelen in het volksbestaan uitschiet. De vraag is echter of in den tijd van 17 jaren de landbouw zoo veel is vooruitgegaan, dat men de kongressen zou kunnen missen? In China en Japan heeft men toch voor de ontwik keling der landbouwkunde meedan 1700 javen noodig ge had. Men rnag echter ook voor het goede in onzen natioAalen landbouw de oogen niet sluiten. Als men let op den uitvoer van vee, zuivel, groenten, ooftenz., dan overtreft deze uitvoer verre dien van Noord-Duitschland en doet hij een groot denkbeeld van den nederlandschen landbouw ontstaan men mag fier zijn op de teelt van tabak, meekrap enz., op de war- moezerijen, boomkweekerijen, bouwgronden, bloembollen kuituur, bosschen enz.; onze veerassen zijn beroemd over de geheele wereld en de uitvoer bewijst op welken hoogen prijs men die in het buitenland stelt. Maar zelfverheffing is een middel om alle verbetering te weren, en als sir Robert Peel, bij al den trots die den brit kenmerkt, in het parlement, dat is ten aanhoore van de geheele wereld, de verklaring aflegt dat de landbouw in Engeland nog maar op den eersten sport van ontwikkeling staat, dan mogen ivij ons niet schamen te bekennen dat ook wij te dien aanzien nog in kinderzwach tels gewikkeld zijn. Zien wij slechts, zeide spreker, hoe bij het vele schoone on zer oppervlakte er nog zoo veel heide- en sabelgronden op de spade der ontginning wachtenhoe veel plassen en moerassen er zijn die niets opleveren; hoe veel schorren er liggen waar, als men wilde, het rund zou kunnen grazen en thans het schaap zich slechts te goed doet aan de daavop groeijende wilde plant. Onberekenbaar is liet hoeveel verlies men steeds lijdt door het niet gebruiken van vele beschikbare stoften als mestspecie. Daartoe geschikte stoffen worden veelal door riolen naar de stadsgrachten gevoerd en dienen slechts om een schadelijken invloed op de gezondheid uit te oefenen, terwijl zij als meststoffen in eene enkele onzer provinciën verzameld tegen den opbrengst van den akcijns op azijn en bier zouden opwegen. Als grondslag van den landbouw noemt spreker den vee stapel, en wijst daarbij op den treurigen toestand van het vee in sommige streken van ons land. Bij het wegsterven van de groeikracht der natuur staat menig ongelukkig dier op eene plaats waar geen voedsel te vinden is, of wel bij eene heete zomerzon zonder beschutting, terwijl in plaats van een dronk helder water, waaraan het rund groote behoefte heeft, men bedorven slootwater voldoende schijnt te rekenen. Dit heeft wel het voorkomen of men onzen veestapel, kunstmatig althans wil doen dienen tot het ontstaan der longziekte. Het ontstaan dezer ziekte mag wel eens in herinnering worden gebragt. Te Loenen op de Veluwe kent spreker een moerasachtige heide waar niets dan waterachtig voedsel voor het rund groeit. Op de zoogenaamde gemeene weide van de inwoners van Loenen, waar de jager met de buks in de hand, gedurig moet over slooten springen, staat het rund uren achtereen tot aan de knieën in de derrie gezonken, blootge steld aan de hitte der zon of aan de slagen van regen en hagel. Het daar grazende vee kenmerkt zich door zijn wag gelenden gang. lang haar en fletsche oogen. En daar is de longziekte ontstaan, die zich als eene epidemie heeft uitge breid van provincie tot provincie, hare slagtoffers heeft ge- eischt ook in de groote stallen en zelfs den weg voortzettende door Afrika, zich heeft uitgestrekt tot bij onze oude landge- nooten, de kaapsche boeren, om ook daar hare verwoestingen aan te rigten. En als men nu op de plaats waar die ziekte eerst ontstond voedergewassen giug verbouwen en de nog weinig bekende kunstweiden wist aan te leggen, dan zou de toestand van het rund verbeterenbet zou meer melk, vetter room en malscher vleesch geven. Ook de onzuiverheid op den akker is soms een treurig ver schijnsel, al is dit al op Zeeland minder van toepassing. De zeeuwsche landman is immers te verstandig om niet voor een zuiveren akker te zorgen? Maar er zijn sommige stre ken waar men niet weet wat er op den akker geteeld wordt boekweit of aardappelen of wat anders. De arristokratie van het onkruid speelt op menigen akker een zoo groote rol dat, als de japansclie gezanten het zagen, zij bij hunne terugkomst ten hunnent zeker als eene eigenaardigheid van onzen land bouw zouden verhalen dat zij stukken lands hebben gezien waar men mestte en zaaide met het oogmerk om onkruid te telen, zonder dat de landman het nut van dat onkruid kan aantoonen. Wat betreft het nut der beschaving bij den landbouwenden stand, merkt spreker op dat er overal knappe, weetgierige boeren in ons land worden aangetroffen. Met groote gebrek echter is dat de meesten te weinig of in het geheel niet lezen, behoudens eenige uilzonderingen. Die uitzonderingen bestaan bij den boer gelijk bij den heer, want bij sommige boeren treft men een goede boekerij aan, terwijl men die bij sommige heeren evenzeer mist. De boer gaat over het algemeen echter niet ver van huis; de molen en de kerk zijn zijne meest ge wone bezoeken, en van daar dat hij soms weinig van den landbouw van anderen weet. Vervolgens wordt de regtstoestand van onzen landbouw ter sprake gebragt en het wenschelijke aangetoond om dien regts toestand in overeenstemming met de bestaande behoeften te brengen. Ten deze meent spreker dat men landbouwers als vertegenwoordigers naar de tweede kamer moest afvaardigen. I-Iij ziet niet in waarom zulks hier niet zou kunnen plaats hebben er. al mogten zij ook vaf, staatkunde weinig begrip hebben volgens zijne overtuiging kan men met gezonde hersenen en een regtschapen hart veel afdoen, en heeft men soms meer verstand noodig voor den landbouw dan voor staatkunde. Verre is het er dus van daan dat het kongres zou hebben uitgediend, integendeel gaat het eene schoone toekomst te gemoet. Men moet echter geene te vroege uitkomsten ver wachten. De landman heeft bij het zaaijen te kampen met den duivel van het onkruid, het kongres met den duivel van het vooroordeeldien moet men in de verzenen treffen. Het geloof, volgens de apostolische uitspraak noodzakelijk tot volharden, moet ook bij den landbouwer bestaan. Deland- bouwers moeten voortgaan op het kongres elkander voor te lichten, ten einde te slagen in de pogingen om Nederland tot den tuin van Europa te maken. De vreemde leden worden door den voorzitter gewezen op het ontstaan der schoone zeeuwsche eilanden hoe eens in de wereldzee de mensch stond met niets dan eene spade in de hand hoe hij die spade ophief, waarmede echter de natuur spotte en het schuimend nat diep in het achterland joeg; hoe hij op zijne beurt den spot dreef met het element en zijn geest en geduld stelde tegenover die woeste kracht, en daar mede steeds is vooruitgegaan. Even als het juk van het des potisme en alle dwang van het geweten voor den zeeuw ondragelijk was, wilde deze zich ook niet door het woedende element laten overheerschen. De zeeuw verliet zijn bodem niet, welke dreigde weg te zinken, maar deed achter de doorbraken ingravingen. Zulk een moed, zulk eene volharding acht spreker ook voor het kongres noodig. ten einde alle hinderpalen te kunnen over winnen. In bveeder trekken nog roept hij de handelingen der zeeuwen in herinnering. Doolde spreker in zijne jongeling schap in het paleis van Versailles, de pracht daarvan kon hem niet bekoren. En mogt hij al een oogenblik over de kunst- j voorwerpen in verrukking zijn gekomen zijne bewondering maakte weldra plaats voor eene koude rilling die hem dooi de leden ging bij het herdenken van het geiveld den mensche- lijken geest aangedaan. Versailles is opgebouwd ten koste van het zweet en bloed van verdrukte onderdanen, en uit schaamte werden de rekeningen verbrand. Schitterende tegenstelling.1 De ouden droomden van een groep insnlae fortunatae (gelukkige eilanden). Die droom heeft zich in deze eilanden verwezenlijkt. En waar men denkt aan de kos ten, tijd en moeite aan het kunstgewrocht dier eilanden besteed, daar zinkt het geheele kunstslot van Versailles weg en moet hulde worden gebragt aan liet zeeuwsche voorge slacht. Als men in het vroege morgenuur den westkapclschen dijk bezoekt, zal men een heerlijk tooneel ontwaren en mogen uitroepen: „Hier is de droom der oudheid verwezenlijkt! hier zijn de insulae fortunatae!" Spreker rigt nu nog een woord tot de aanwezige dames. Mogt have bescheidenheid haar verbieden te geiooven aan den invloed harev tegenwoordigheid op de werkzaamheden van hét kongres, dan zouden zij zich vergissen. Dat hare invloed op den landbouw belangrijk kan zijn, leert ons het voorbeeld van engelsche dames, die hare salons vaarwel heb ben gezegd om het bestuur over eene kleine hoeve ol mel- kerij op zich te nemen, ten einde aan de minvermogenden een onafhankelijk bestaan in den landbouw te bezorgen. Terwijl volgens spreker de engelen in den hemel over deze daad juichten.... lachten de boerinnen doch van lieverlede begrepen toch de boerinnert dat hoe meer zindelijkheid er lieerschte hoe beter inrigting men verkreeg. Daarenboven zijn de engelsche dames uitmuntende boekhoudsters, waarvan het nut ook niet te betwisten valt. Toen het eerst in Nederland en wel op dit klassiek eiland het kruis van den Verlosser geplant werd, aanbaden de be woners de godin Nehalennia. Van deze Nehalennia, afge beeld op altaarstukken, beschrijft spreker de gedaante en vor men en stelt haar als het zinnebeeld van de spaarzaamheid, het beleid en de trouw der zeeuwsche vrouw, om daarna der hedendaagsche Nehalennias de middelen aan te wijzen waar door zij gezegenden invloed op de landhuishoudkunde zullen kunnen uitoefenen. De eer«te voorwaarde daartoe noemt spreker de liefde en zucht vonr het landleven welke zij moeten bevorderen bij zich zelve, bij hare mannen die haar zoo gaarne volgen, bij de jongelingschap die haar vurig vereert en bij hare kinderen. De sterren aan het nach telijk gewelf wegen wel op tegen de lichten der salonshet tapijt der natuur wel tegen de behangsels en het vloerkleed de natuur biedt verscheidenheden, welke te vergeefs in de salons worden gezocht: de natuur is de groote salon van den almagtigen God. Trekt ons zegt spreker naar die salon met de kooi den der liefde waarmede uw hart vervuld is. Zóó kunt ge invloed uitoefenen; zóó zullen wij een nieuw

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1862 | | pagina 1