NIDDELBURGSCHE C01 RAM UITSPRAAK IN ÜE ZAAK VAN J, P. SMITH, BIJVOEGSEL VAN DE van dingsdag 17 junij 1862. No 72. Jl. zaturdag, des morgens ten IQ ure, heeft het provinciaal geregtshof in Zeeland uitspraak gedaan in de zaak van J. P. Smith, oud 57 jaren, scheepsmakelaar te Vlissingen, beschul digd van vijftien valschheden in geschriften van koophandel door het namaken van handteekeningen enz., en het des be wust gebruik maken daarvan. Van de behandeling gaven wij in de noramers dezer courant van 7 en 10 dezer een verslag. Bij het arrest, waarvan de uitspraak door den voorzitter rar. C. W. E. Vaillant ruim drie kwartier uurs duurde, heeft het hof overwogen Dat door de bekentenis van den beschuldigde, ter teregtzit- ting afgelegd, in verband met de beëedigde verklaringen dei- getuigen en met de schriftelijke bescheiden, welke ter tafel van het hof zijn overgelegd, en welke bewijsmiddelen bij de behandeling der verschillende punten van regterlijk onder zoek nader afzonderlijk zullen worden aangewezen, de vol gende daadzaken en omstandigheden als in regten vast staande behooren te worden aangenomen: Dat op den 0 februarij 1861 het nedevlandsche brikschip de Dollart, kapitein Jan Jansz. Koster, bevracht te Antwer pen met stukgoederen en bestemd naar Buenos-Ayves en Montevideo, op eene zandbank nabij Breskens is gestrand Dat de kapitein, zijn schip verlatende te Vlissingen aan wal is gekomen en zich in betrekking heeft gesteld met den beschuldigde, wiens zoon met hem naar boord is gegaan Dat het ongeval te Vlissingen ruchtbaar zijnde geworden, de getuige Benier zich bij inzage zijner briefwisseling verge wist hebbende dat de lading verzekerd was door antwerpsche kantoren, wier agent hij te Vlissingen is, zich insgelijks naar boord heeft begeven, en dat vervolgens tot op 10 februarij door twee stoombooten vruchteloos de afbrenging van bet schip is beproefd Dat in den namiddag van 10 februarij de eerste ploeg werklieden uit Vlissingen bij het schip isgebragt, en de lading onder toezigt van rijksambtenaren in ligtervaartuigen naar Vlissingen is overgevoerd en aldaar opgeslagen onder be heer van den beschuldigde in zijne pakhuizen, zijnde de laat ste goederen op 28 februarij aan wal gekomen; Dat deze daadzaken blijken, behalve uit de bekentenis van den beschuldigde, uit de getuigenissen van den heer Benier, de rijksambtenaren Carras en Visser, den kantoorbediende van den beschuldigde Krapels, de werklieden Daane, van dei- Plaat en verscheidene andereu Dat de verzekeraars van de lading te Antwerpen door tele grammen van het ongeval kennis erlangd hebbende, na abandonnement, voor de behartiging hunner belangen naar Vlissingen hebben gezonden eerstelijk een expertlatei- den getuige Genicot, en dat na vele onderhandelingen op den 27 februarij tegen vrijwaring voor de kognossementen, de lading door den kapitein Koster aan evengemelden gemag- tigde der verzekeraars, den dispacheur Genicot is overgedra gen; Dat deze omstandigheden blijken, behalve uit de bekente nis van den beschuldigde, uit de getuigenissen van de heeren verzekeraars Ransbotrijn en Callaerts, van den heer Geni cot, in verband met de onderhandsche akte van overdragt, aan allen voorgehouden en door hen erkend Dat nu de lading onder beheer van den beschuldigde ver bleven zijnde, hij beschuldigde van de eigenaren stellige be velen heeft ontvangen om dezelve naar Antwerpen te expe diëren met belofte van vergoeding van kosten, waarvan eene rekening aldaar zou worden ingewacht Dat dan ook werkelijk de beschuldigde op 2S februarij eene nota van verschotten heeft opgemaakt en ingediend, en dat op 2 maart in eene bijeenkomst te Antwerpen aan den beschuldigde voor kommissieloon is toegelegd eene som van f5000 benevens 2 ten honderd van de goederen die te Vlis singen zouden verkocht worden, en vergoeding van alle kos ten, in rekening te brengen en te doen gelden, „zullende" gelijk in de in duplo opgemaakte en erkende onderhandsche akte wordt gelezen „door bijlagen worden gestaafd" en ten aanzien van eenige memorie posten„later te bewijzen Dat reeds dadelijk door den beer Callaerts eene som van 10700 franks op goede rekening aan den beschuldigde is uitbetaald -, Dat dit een en ander, behalve de schriftelijke bescheiden en de bekentenis van den beschuldigde, wordt bewezen dooi de getuigenissen van de antwerpsche belanghebbenden, reeds genoemd Dat nu sommige posten dier nota reeds de aandacht der belanghebbenden getrokken hebben,en dat na inlevering van het stuk hetwelk de beschuldigde heeft genoemd generale averijrekening, gedagteekend Vlissingen J -S61 en van daar heeft verzonden naar Antwerpen met een paltet kwitantiën als bijbehoorende bescheiden, de belanghebbenden eene aan- klagte tegen den beschuldigde bij den officier van justitie te Middelburg hebben gedaan, welke in geschrifte in het geding is overgelegd Dat behalve deze verschillende geschriften de getuigenissen van de meer gemelde antwerpsche belanghebbenden en van den heer Benier, deze omstandigheden in regten doen vast staan Dat het geregtelijk onderzoek wegens vele valschheden, zijnde ingesteld, de beschuldigde ten slotte is teregt gesteld wegens 15 valschheden welk" in het arrest van tcregtstelling in het breede zijn omschreven Ten eerste: dat hij als eer?', -n post van rekening heeft uit getrokken 1*1275, voor assistentie op de bank, lossen van lading dag en nacht, en tot staving heeft overgelegd een kwi tantie waaronder staat de naam W. Vader, waarvan inhoud en onderteekening zijn valsch Dienaangaande is overwogen dat minstens 30 getuigen welke op 4 en 3 junij jl. door het hof zijn gehoord Lefeber, van der Meer, van Alphen en andeven, volkomen overeenstem mende hebben verklaard, dat zij uit den Dollart in ligter vaartuigen hebben gelost, maar bij ploegen van vijf tot tien of twaalf manschappen te gelijk, sommige 2 etmalen, sommige 4, sommige 10, een enkele, de Ruijter genaamd, 14 etmalen- waarvoor zij zijn beloond metf 2, hoogstens f2,33 over dag en nacht, hebbende zij het geld ontvangen uit de baud van den beschuldigde, zonder eenige kwitantie daarvoor te ver- leenen of opdragt tot kwijting aan anderen Dat nu het hoogste bedrag van uitgaaf aan deze werklieden over IS etmalen de som van f 500 niet kan bereiken, en dat dan ook op twee bladen aanteekeningen van den beschuldigde, welke ten zijnen huize in beslag genomen zijn, en ter teregt- zitting erkend, de som van f 1639,80 staat geschreven, daar onder begrepen een post van f 144 en een post van f 72 waar over hierna wordt gehandeld Dat voorts zes getuigen, den naam van Vader dragende, insgelijks verklarende dat geen ander persoon van dien naam hun te Vlissingen bekend is, hebben ontkend dat zij de kwitantie W. Vader hebben gegeven of onderteekend, en de beschuldigde clan ook volledig heeft bekend, dat hij de kwi tantie heeft doen schrijven op zijn kantoor, en val schel ijk eigenhandig heeft onderteekend Ten tweeden.- dat de beschuldigde als tweeden post van rekening heeft uitgetrokken f 141 voor 12 manschappen as sistentie tot pompen, en tot staving dier uitgaven heeft over gelegd eene kwitantie, waaronder staat de naam J. Vader, waarvan inhoud en onderteekening zijn valsch Dat een tiental getuigen, van den Berg, van Akkeren en anderen, overeenstemmende hebben verklaard dat zij wel hebben gepompt, maar bij afwisseling gelost en gepompt, zulks voor het zelfde daggeld als hiervoren is beschreven, en zij voor dit, even als voor het andere werk, uit de hand van den be schuldigde geld ontvangen hebben zonder kwitantie daar voor te geven, of aan anderen daartoe volmagt te verleenen, terwijl de reeds gemelde zes getuigen die den naam van Vader dragen, alle kennis van den inhoud en de onderteekening van de kwitantie, waaronder staat J. Vader, hebben ontkend, en de beschuldigde dan ook heeft beleden, dat hij de ten deze bedoelde kwitantie in haar geheel heeft geschreven en met opzettelijk veranderde hand heeft onderteekend Dat het bedrag van dezen post van rekening diensvolgens onder den vroeger onderzochten post moet. begrepen worden, gelijk dan ook de beschuldigde alzoo heeft gedaan in de reeds gemelde bladen met aanteekeningen, die bij huiszoeking in beslag genomen zijn. Ten derden: dat. de beschuldigde als derden post van reke ning heeft uitgetrokken f3900. voor vracht van 40 reizen met verscheidene ligtervaartuigen, tusschen de bank bij Breskens en den wal te Vlissingen, en tot staving dier uitgave heeft overgelegd eene kwitantie, die hij oningevuld door den schip per L. H. Woudsma heeft doen onderteekenen, waarvan de inhoud is valsch Dienaangaande is overwogen: dat de onderteekening dei- in deze bedoelde kwitantie door den getuige Woudsma vol ledig is erkend, met opgave dat hij voor eene ligterreis en oponthoud gedurende 4 dagen f 125 van den beschuldigde heeft ontvangen, die hem tegen deze betaling eene kwitantie heeft doen ouderteekenen van gedrukt model maar niet inge vuld, terwijl hij voor geen anderen schipper of ander vaartuig geld heeft genoten en de inhoud dier kwitantie is valsch en later bijgeschreven Dat de beschuldigde het vorenstaande door zijne bekentenis bevestigt en de als getuigen gehoorde schippers Notebaart voor twee reizen hebbende genoten f 50, C. Kamermans voor vijf reizen f200, T. Ivu mermans voor vier reizen f320. J. Mul ler voor vijf reizen f350, en voor diens zetschipper W. Locne voor vijf reizen f 200, de Vries voor een reis f125, D. van Dilst voor drie reizen f 140, allen verklaren geenerlei kwijting ge geven of volmagt van kwijting aan Woudsma te hebben gegeven. Dat voorts de zoo evengeraelde 25 ligterreizen, tezamen betaald met f 1510, volgens de stelling van den beschuldigde en van zijnen verdediger behooren aangevuld te wordeu met hetgeeu eene poonschuit van den beschuldigde zeiven, ge noemd de Vrouw Helena, alsmede zijne hoogaarts hebben aangevoerd, maar dat, indien al het hoogste getal ligterreizen met het eerste vaartuig door den getuige Krapels gesteld op 7, terwijl de schipper Jan Dobbelaar zulks stelt op 5, en het hoogste getal reizen met de hoogaavts door den bootsgezel Maartens gebragt op 10, inogt aangenomen worden, de be schuldigde in gebreke is gebleven dien post van vekeuing door echte bescheiden te staven, die hij, wanneer zijne vaartuigen de overblijvende f 2390 mogten verdiend hebben, zelf kon geven, maar hij, in stede daarvan, eene kwitantie heeft overge legd en gebezigd, die volgens zijne bekentenis na de onder teekening eigenhandig door hem is aangevuld met verklaring van feiten en benijdingen die aan den onderteekenaar onbe kend zijn geweest, en die dan ook in volkomen tegenspraak zijn met de dagteekening van 19 februarij die daarop voor komt, in verband met de lijsten van inklaring door den reeds gemelden rijkskommies Carras in het geding overgelegdals mede met het reeds uls bewezen aangenomene, dat de lossing van de Dollart in ligtersop 2S februarij is geëindigd; Tenvierden: dat de beschuldigde als vierden post der re kening beeft uitgetrokken f 225, wegens drie ligters met in ventaris naar de stad, en tot staviug heeft overgelegd eene kwitantie onderteekend O. I. de Vries, die hij na de ondertee kening heeft ingevuld, waarvan de inhoud is valsch. Dienaangaande is overwogen, dat de getuige de Vries, vol ledig heeft erkend eene kwitantie in blanko ter zelfder plaats en tijd als Woudsma te hebben onderteekend, en uit gelijken hoofde f125 van den beschuldigde te hebben ontvangen, maar tevens heeft opgegeven, dat hij geen inventaris heeft vervoerd, en met zijn eenig vaartuig eene lading uit de Dol lart heeft oyergehragt; welke getuigenis in allen deele door de bekentenis van den beschuldigde wordt gestaafd, en dan ook in overeenstemming is met de lijst van inklaring van den rijks-kommies Carras Dat de beschuldigde heeft erkend deze in blanko onder- teekeiule kwitantie even als de vorige geheel te hebben inge vuld voor drie ligterreizen met inventaris, proviand, koper, zeilen en meer, tot een beloop van f 225. Ten vijfden: dat de beschuldigde als vijfden post der re kening heeft uitgetrokken f 72, wegens arbeidsloon aan vier timmerlieden voor hetsloopen van koper, dien post stavende met eene kwitantie waaronder staat geschreven L. Labout, waarvan de inhoud en onderteekening zijn valsch Dienaangaande is overwogen, dat volgens verklaring van de getuigen Labout, Brederode, van der Plaat en Willekens, zij wel koper van de huid van het wrak hebben afgehaald, inaar slechts bij gunstig getij en wanneer zij als werklieden aangenomen en betaald tot lossing, den arbeid konden af wisselen Dat hun loon geenszins, gelijk de kwitantie onderstelt f 3, maar slechts f 2,50 voor Labout en f 2 voor de anderen is ge weest, en hetgezamenlijk bedrag dier loonen, reeds onder den eersten post begrepen, geen f 50 kan bereiken Dat nu de getuige Labout heeft verklaard geene kwitantie te hebben onderteekend, en de beschuldigde dan ook heeft beleden, dat hij de kwitantie heeft geschreven, en met eenig- zins veranderde hand L. Labout onderteekend. Ten zesden dat de beschuldigde als zesden post der reke ning heeft uitgetrokken f 350, voor ligtervaartuigen met an kers en kabel en uitbrengen, tot staving overleggende eene kwitantie ondevteekend J. W. Kist, waarvan inhoud en on derteekening zijn valsch. Dienaangaande is overwogen, dat de beschuldigde volle dig heeft erkend deze kwitantie geheel te hebben geschreven en onderteekend, met den naam van een niet bestaanden persoon, maar heeft volgehouden dat de som verschuldigd was aan hem zeiven, wegens twee door hem geleverde ankers en nog eene ketting, welke door zijne eigene poonschuit en zijne hoogaarts zijn aangevoerd, en waaraan het behoud van liet wrak gedurende eenige dagen moet geweten worden, zijnde deze punten bij de verdediging krachtig aangedron gen Dat deze leverantie en de aanvoer met eigen vaartuigen van den beschuldigde in het geding kan aangenomen worden, maar dat, daar gelaten dat in de aanteekeningen van den be schuldigde deze leverantie wordt geschat op f 192, onder den 28sten post der rekening uit dezen zelfden hoofde nog is ge- bragtf4S0, alzoo te zarnen f830, terwijl volgens getuigenis van den schipper Muller, die met zijne manschappen de an kers heeft uitgebragt, en daarvoor met f 72 is betaald, een derde aan het wrak gebezigde anker, bij deszelfs inventaris behoorde Dat welk bedrag dan ook in rekening moge gelden, de val- sche inhoud en dc Yalsche onderteekening in regten zijn bewezen door de bekentenis van den beschuldigde in ver band met de getuigenissen van de varensgezellen Dobbelaar en Maartens die de ankers en ketting hebben aangevoerd, en verklaren den persoon van Kist niet te keunen. Ten zevenden: dat de beschuldigde als zevenden post der rekening heeft uitgetrokken f340 voor twee schuiten tot logies der ekipage, stuurlieden en werkvolk, tot staving overleg gende eene kwitantie onderteekend P. Fase, waarvan de in houd is valsch; Dienaangaande is overwogen, dat de als getuige gehoorde schipper P. Fase heeft verklaard, dat hij gedurende zes dagen tegen akkoord van f10 daags, met zijn vaartuig de Jonge Luther, als kostschip bij het wrak gelegen heeft, en de be schuldigde met afwijking van het akkoord slechts f 50 heeft toegeteld, in weerwil van alle zijne vertoogen Dat hij getuige niet kunnende lezen en slechts den naam teekenen wèl het handschrift van den naam op de ten deze betrekkelijke kwitantie erkent, maar stellig weet, dat op de plaats der kwitantie waar nu staat het „zegge f340" zich niets bevond, en hij ook niets weet van de woorden, die ach ter en onder zijne naamteekening geschreven staan„Tjalk Jonge Luther, poouschuit Vrouw Helena; Dat nu de beschuldigde opgeeft, dat wel de tjalk van den getuige slechts 5 dagen bij het wrak als kostschip gediend heeft, maar alstoen is vervangen door de poonschuit Vrouw Helena van hein beschuldigde, en deze nog later door zijne hoogaarts is vervangen, zoo dat het uitgetrokken bedrag wel verschuldigd is geweest, en hij ten aanschouwen van den ge tuige Fase de woorden, welke deze weigert te erkennen, met zijne toestemming daaronder heeft gesteld Dat dit verschil in de voorstelling van het gebeurde aan de waardering van het feit niets afdoet; vermits toch niet alleeu onder den naam van P. Fase de twee vaartuigen worden ver meld, even als of dezelve aan dien persoon toebehoorden, maar dat in het ligchaam van het stuk zelf de woorden voorkomen „als logies voor de werklieden en bewezene dien sten bij dag en nacht met twee ligtervaartuigen hieronder vermeld" en tevens dat de vaartuigen 21 dagen bij den Dollart zouden zijn verbleven Dat dit stuk de dagteekening draagt van 22 februarij, ter wijl de loodsboot die. volgens de verklaringen van de getuigen Krapels, de Visser eu anderen, allereerst bij den Dollart heeft gelegen, ten vroegsten op 11 februarij, door schipper Fase is afgelost. waaruit volgt dat de opgaaf van 21 dagen verblijf is onaannemelijk, maar dat ook zoo wel de uitbetaling van f340 aan meergemeldeu getuige, als de oorzaak der betaling, zijn in strijd met de waarheid, eu dat het stuk in deze verschillende punten, feiteu en bedingen inhoudt, die als verzonnen of ver-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1862 | | pagina 5