De voorzitter vraagt of (le getuigenis van den heer Theo
dore Charles Engels, assuradeur te Antwerpen, gehoord in de
instruktie. zal worden voorgelezen, daar de wet er van spreekt
dat zulks behoort te geschieden, en er in de nalating misschien
een punt van kassatie zou kunnen gelegen zijn.
De prokureur-generaal verzoekt, op grond van art. 175 i
wetboek van strafvordering, de voorlezing, ten einde alle
moeijelijkheden te voorkomen.
De verdediger verzoekt akte te nemen dat hij die voorlezing
niet verlangt niet alleen, maar dat hij zich daartegen verzet.
In dit geval zal er naar hij meent zeker geen punt van kassatie
iu de nalating der voorlezing gelegen zijn. Bovendien dacht
hij dat in den aanvang der zitting reeds bepaald was om de
verklaringen der afwezige getuigen niet te doen voorlezen.
De voorzitter zegt dat zulks juist is, doch er nog eens op
terug te willen komen omdat de nalating in strijd is met de
wet.
Het hof, na te hebben gedelibereerd, beveelt de voorlezing,
waaraan door den griffier wordt voldaan. Dit si uk geeft een
overzigt van het gebeurde na de stranding van den Dollart en
komt overeen met de verklaringen van de andere ter zitting
gehoorde belgisehe heeren.
De beschuldigde heeft daarop geene aanmerkingen, en ver
klaart wijders, op eene vraag des voorzitters, aan te nemen
dat (le massa papieren, van zijn kantoor of van elders wettig
in het geding zijn gekomen.
Vervolgens rigt de voorzitter zich in het bijzonder tot den
beschuldigde, en gaat de verklaringen der 77 gehoorde getui
gen- nog eens met hem na. Vooreerst de verklaringen der arit-
vverpsehe getuigen en vervolgens van den heer Benier te Vlis-
singenhoe er gesproken is van een naar Vlissingen gekomen
expert en de daar en te Middelburg plaats gehad hebbende
onderhandelingen; hoe daaruit is voortgevloeid eene over-
dragt bij formele akte van de lading aan de assuradeurs en de
lading vervolgens is gereëxpediëerrldat tie beschuldigde
daarmede was belast dat hij den 2 maart eene voorloopige
rekening heeft ingediend in eene te Antwerpen gehouden
konferentie; dat hem toen is toegestaan eene belooning van
f5000. benevens 2 per cent der opbrengst van den verkoop te
Vlissingen der gedeeltelijke lading, en vergoeding van kosten
te staven door bewijzendat erna de indiening der definitieve
rekening meerdere aanmerkingen daarop zijn gemaaktdat
die later in handen is gesteld van den heer Benieren alstoen
een onderzoek heeft plaats gehad; dat er toen valschheden
en in het geding nog meerdere valschheden in geschriften zijn
ontdekt; dat de regtbank en ook de raadkamer van het hof
eenige punten heeft laten vallen, welke niet te bewijzen zou
den zijn en slechts noodelooze uitbreiding aan het proces
geven.
Nadat de beschuldigde punt voor punt van dit resumé heeft
erkend, zegt de voorzitter dat alleen nu nog overblijven de
vijftien verschillende punten van beschuldiging. Ook deze
worden ieder afzonderlijk door den voorzitter behandeld en
den beschuldigde m hunne bijzonderheden voorgesteld.
Bij het le punt bekent de beschuldigde dat de kwitantie
geteèkend W. Vader tot een bedrag van f 1275 valsch is van
inhoud en handteekening en die valsche kwitantie te hebben
gebruikt. Deze bekentenis volgt ook bij liet 2e punt ten
opzigte der kwitantie geteekend J. Vader, bedragende f lli.
Bij het 3e punt door den voorzitter gevraagd wordende,
waarom de lading van den Dollart op het verlangen der ant»
werpsche heeren niet dadelijk naar Antwerpen is geëxpe
dieerd, vooral als de Vrouw Helena een zoo deugdelijk vaar
tuig was. en waarom die lading zoo lang te Vlissingen bleef
Opgeslagen, wijt de beschuldigde de schuld daarvan aan
den kapitein, die volgens zijn zeggen haas was. De kwi
tantie ad f3900. geteekend L. Ii. Woudsma, bekent hij op
dat bedrag te hebben ingevuld nadat zij door Woudsma in
blanko was geteekend. Op de vraag of hij bekent van die
kwitantie gebruik te hebben gemaakt tot staving van den post
der rekening, antwoordt hij „dat die f3900 zijn verdiend."
{Zie hel ver col ff in het bijvoegsel.)
Zaturdag 7 junij.
Nadat de zitting is heropend wordt het woord verleend aan
den verdediger van den beschuldigde.
De heer mr. W. C. Borsius begint met de verklaring af te
leggen dat het hem in zijne praktijk meermalen gebeurd is dat
hij met reikhalzend verlangen uitzag naar den dag waarop hij
als verdediger van een beschuldigde moest optreden. In deze
zaak was dit echter geenszins het gevalIn deze zaak heeft hij
tegen dien dag zeer zwaar opgezien. En daarvoor bestaan,
zeer geldige redenen. De man. hier gezeten, heeft hij jaren
lang gekend. Taliooze malen heeft hij hem, even als zoo vele
anderen die dergelijke of gelijksoortige betrekkingen beklee-
den, met zijn ministerie bijgestaan. In hem heeft hij iemand
gevonden die in ijveren werkzaamheid zijne wedergade niet
had eene medalje die volgens spreker echter ook hare
keerzijde heeft.
Alles wat hij was had hij aan zich zeiven te danken. Door
aanhoudende volharding en werkzaamheid had hij zich uit
een geringen stand weten op te heffen tot de positie waarin
hij zich sedert vele jaren reeds zag geplaatst.
In korte trekken schetst spreker daarop den levensloop van
den beschuldigde. Op elfjarigen leeftijd was zijne geheele
opvoeding voltooid, dat is: hij kon toen goed lezen, slecht
schrijven en bijna niet rekenen. Toen hij 16 jaren telde had
hij het standpunt van opzigter der fortifikatiën bereikt. Die
werkkring was hem echter te klein. Op 21 jarigen leeftijd
trok hij even als een duitsehcr met zijn reistasch op den
mg naar Berlijn; van daar ging hij naar Italië om zich, na
eerst een bezoek aan zijne ouders te Vlissingen te hebben
gebragt, te Rome te vestigen. Eenigen tijd later werd hem
eene betrekking te Fijenoord aangeboden onder voor
waarde dat hij de engelsclie taal goed moest kunnen spreken
en schrijven. Met de hem eigen vatbaarheid had de beschul
digde zich binnen drie maanden tijds de kennis dier taal
eigen gemaakt, waardoor hij in staat was de hem opgedragen
betrekking te aanvaarden, en spreker meent dat het bekend
is hoe hij die vervulde.
In dien tnssclientijd was zijne zuster gehuwd met een
scheepsmakelaar te Vlissingen, waarmede hij zich verbond,
en weldra gingen de zaken dezer associatie goed vooruit.
Nadat zijn zwager zich naar Antwerpen had verplaatst, asso-
eiëerde hij zich met den heer Borghmans, terwijl de beschul
digde voor de vaart, de heer Borghmans voor liet kantoor
werkzaam was. In de debatten is gezegd dat men de dooden
moest laten rusten en dit is ook mijn ooi deel, zegt pleiter
alleen wil ik opmerken dat de indrukken welke de beschul
digde aldaar, verkreeg omtrent eerlijkheid niet van dien aard
waren dat deze juiste en bepaalde begrippen bij hem konden
doen vestigen. Latei-scheidde hij van Borghmans nietin dei-
minne en zette daarop voor eigen rekening de zaken voort.
Op éöjarigen leeftijd zien wij den man, die negen levende
talen vlug sprak en schreef met den meesten ijver steeds zijne
zaken uitbreidende, overal de achting en eerbewijzingen ge-
i meten zijner medeburgers; hij was vice-konsul van Zweden
en Noorwegen, Sardinië, Par ma en P acenza. alsmede
van Oostenrijk met vergunning oin de uniform te dragen, hij
was lid van den gemeenteraad. Ook vele andere eerbewijzen
vielen den beschuldigde ten deel. hij was het, die aan de spits
stond toen de banier der koninklijke boogsehutterij werd
uitgereikt -, en toen de te regt beminde prius Hendrik der Ne
derlanden een bezoek aan Vlissingen bragt, was hij een dei-
leden van de gemeenteraadskommissie om hem te ontvangen,
in een woord,van zijne medeburgers en allen die hem kenden
genoot hij de achting en genegenheid in de ruimste mate.
En voor dien man die thans op de bank der beschuldigde
is gezeten moet pleiter optreden. Maar daarenboven is er nog
meer. Als spreker zich de muren waar binnen hij spreekt
wegdenkt en het oog zijner verbeelding vrij laat ronddwalen,
dan ziet hij daar ginds een huis en daar binnen een diep
gebogen vrouw, die treurt en bidt voor hem, dien zij dertien
kinderen, had geschonken, henevens een drietal jonge kin
deren hij haar: elders ontwaart hij eene dochter, meteen
achtenswaardig officier gehuwd, maar die zóó lijdt dat zij
bijna kon vergeten moeder te zijn. in Oost-Iniiië er. overige
overzeesche bezittingen ziet hij officieren die met eereden
koning en het vaderland dienen doch die hunne toekomst
gedrukt zien. En behalve deze, is daar in het buitenland nog
een zoon die onzeker is of het hem ooit zal vergund zijn,
zonder gevaar voor zijne persoonlijke vrijheid, het vaderland
weder te betreden. En als hij dan weet wat die allen van de
regters maar vooral ook van hem verwachten, dan gelooft
spieker met regt te mogen zeggen, dat hij heeft opgezien
tegen den dag van heden. Daarom roept hij de hem zoo
dikwijls verleende aandacht van het hof ook thans voor zich
maar ook vooral voor den beschuldigde in.
Eerst wil pleiter het standpunt zijner verdediging doen
kennen: hij zal niet trachten zwart wit te maken of omge
keerd. Hoofdzakelijk zal hij de verschillende feiten toetsen
aan de wet, en hij eikent ten volle dat er in het algemeen
schromelijke misbruiken plaatshebben, welke moeten ophou
den. Op (Len voorgestelifen weg'hoopt hij dan gevolgd te
worden en hij vertrouwt van het hof vanZeeland. dat het zich
daarbij boven de algemeene tueening of een persoonlijk ge
voelen zal weten te verheffen.
Vooreerst gaat spreker de feiten na die aan de geïncrimi
neerde punten zijn voorafgegaan, om vervolgens die punten
zelve te beschouwen en daarna zijn gevoelen te ontvouwen
dat die feilen naar zijn oordeel niet door den nederlandschen
regter kunnen gestraft worden.
Na de stranding van den Dollart op9 februarij des vorigen
jaars heeft de kapitein zich onmiddellijk aan den wal begeven
en zich tot den beschuldigde gewend. Spieker betoogt hier,
dat, hoewel men beweerd heeft dat de beschuldigde zich als
het ware aan den kapitein zou hebben opgedrongen, juist het
tegendeel waar is. daar het de kapitein was.dieden beschuldigde
tot handelen magtigde. De kapitein was tevens reeder hij
was meer dan belanghebbende, hij was eigenaar en van daar
dat li ij aan den walgingen den beschuldigde zijn last opdroeg.
De pogingen, aangewend om het schip van de bank te brengen
mislukten; en nu wijst pleiter up het opmerkelijke der onder
eede gehoorde verklaring van den heer Benier, dat de kapitein
een sein had gegeven zoo als men was afgesproken hij had
namelijk twee vlaggen onder elkaar doen hijschen, en daarop
was de beschuldigde met zijn vaartuig afgekomen. Her groot
ste gedeelte der lading was behouden te Vlissingen aan
gekomen.De tijding van het sinisire was spoedig te Antwerpen
bekend en verspreidde daar algemeene ontsteltenis, want er
was voor meer dan een millioen franken waarde aan boord.
De assuradeurs hebben dadelijk getracht zich van de lading
meester te makenen de heer Genieot daartoe afgezonden heeft
met den kapitein onderhandeld. Toen heeft de kapitein de
hulp van spreker ingeroepen. Volgens de voorschriften van
het wetboek van koophandel (art. '178 3e lid), door pleiter
voorgelezen, was de eigenlijke verpligting van den kapitein
om voor zijne rekening een ander vaartuig af te zenden tot
vervoer der lading. De heer Genieot, afgevaardigde der assu
radeurs, was inmiddels aangekomen en werd als een achtens
waardig man geloofd, ofschoon hij niet eens een polis van
assurantie bij zich had. De kapitein heeft echter alleen te
maken metkognossementen, en het is een eerste vereischte dat
deze behoorlijke garantie hebben. Dit laatste gevoelen schijnt
ook te Rotterdam gedeeld te worden, blijkens eene daarvan
door verdediger^ voorgelezen korrespondentie. Hij inerkt te
vens op dat met alleen de antwerpsche assuradeurs belang]bij
de lading hadden maar, volgens 't gezegde van den heer Geni
eot, ook te Parijs en te Hamburg belanghebbenden woonden.
Na te hebben gewezen op de te maken en gemaakte over
eenkomsten en den inhoud daarvan te hebben voorgelezen,
zijnde op den 27 februarij de definitieve overeenkomst ge
sloten, licht de verdediger den stand der zaak, als noodig tot
een juiste beoordeeling, toe. In den loop der debatten en ook
door den prokureur-generaal zegt hijis de vraag ge
daan Waarom moest de kapitein de lading eerst in Vlis
singen opslaan? Doch hiermede had den de assuradeuren niets
te maken. De lossing den 10 februarij begonnen en den 28
hoofdzakelijk afgeloopen, ging geregeld voort. Vóór de over
eenkomst bestond moest de lading, volgens de wet. ter naaste
plaatse in veiligheid worden gebragt. en de kapitein heeft dus
zijn pligt gedaan met die goederen in Vlissingen op te slaan.
Vóór de overeenkomst bestond kon zij natuurlijk niet wor
den ten uitvoer gelegd, en vóór zij bestond was de kapitein
de verantwoordelijke persoon en de beschuldigde de man
om zijne orders uit te voeren maar van den 27 februarij. den
dag van het sluiten der overeenkomst, af geraakte de kapitein
buiten de zaak, van dat oogenblik af trad de heer Ge
nieot qq. op.
Op den 2S februarij hebben er te Vlissingen en ook des
avonds te Middelburg, ten huize van den verdediger, ver
schillende komparitiën omtrent de betaling der kosten plaats
gehad. De beschuldigde meende daarbij aanspraak op berg
loon te hebben, en spreker gelooft dat dit niet zóó ongegrond
was. De beschuldigde toch had de lading bewaard, en zoo
dikwijls niet eene massa menschen. niet zelden met levensge
vaar, zijne diensten verleend. En voor het geval dat er van
geen bergloon sprake kon zijn, dan kon hij toch zeker hulp-
loon eischen. De goederen waren verzekerd voor f 150.000.
De eisch tot bergloon vond bij den heer Genieot veel tegen
kanting; hulploon was iets anders, maar de beschuldigde
moest dat, volgens hem. niet zoo zwaar nemenhij had bui
tengewone werkzaamheden te verrïgten gehad, en het was
niet meer dan billijk dat die buitengewoon betaald werden
daarom gaf hij den beschuldigde den raad: „Maak eene
goede rekening; ik zal pogingen aanwenden datgegoed, meer
dan goed. ja dat ge ruim wordt voldaan." Die woorden
waren, volgens den verdediger, zeer onvoorzigtig en hebben
bij den beschuldigde het begrip doen ontstaan dat hij het
niet zoo naauw behoefde ie nemen en lij dit als ware het
voor een blanc seign aanzag.
Den 2S februarij had de opzendig der rekening door den
beschuldigde plaats, vergezeld van een in de fransche taal ge
schreven en door verdediger voorgelezen brief, welke doelt op
een schrijven van de heeren W. C. de Crane co. teZierikzee,
waarin berigt wordt dat f 7U.0Q0 als bergloon is betaald. Die
brief had de beschuldigde als voorbeeld overgelegd. De door den
beschuldigde ingezonden rekening, blijken dragende van in
grooien haast in den avond van den zelfden 2S februarij te
zijn opgemaakt, is den 2 maart ter sprake gekomen. Een toen
gedaan voorstel om 3 percent van het geheele bedrag uit te
keeren werd verworpen; daarop heeft beschuldigde f 10,000
belooning gevraagd, doch men vond dit te veel in verband met
de gepresteerde diensten; toen heeft de beschuldigde voorge
steld al de onkosten voor zijne rekening ie zullen nemen als
men hem de geheele lading voor f 100,000 wilde afstaanook
dit voorstel verworpen zijnde is men eindelijk overeengeko
men dat de beschuldigde zou worden toegekend f 5000, 2 per
cent der opbrengst van den verkoop der gedeeltelijke lading
te Vlissingen en restitutie van onkosten. Daarop is de reke
ning zoo als zij daar lag deugdelijk erkend, zullende door bij
lagen worden gestaafd. En in deze clausule „zullende door
bijlagen worden gestaafd" zegt de \erdediger moge de
bedoeling gelegen zijn. mits gestaafd door bijlagen, volgens
de redaktie in het nederlandsch taaleigen wordt de goedkeu
ring niet van de overlegging van bijlagen af hankelijk gesteld.
En zoo is de verdediger aan zijn tweede punt genaderd de
beschouwing der geïncrimineerde feiten zelve. Hij zal daarbij
het voorbeeld niet volgen gisteren door de vertegenwoordiger
van het openbaar ministerie gegeven, door uitvoerig de
vijftien verschillende punten van beschuldiging na te gaan.
IIij stelt hierbij slechts de drie volgende rubrieken a. posten
wegens arbeidsloonb. posten wegens vaartuigenc. diverse
posten.
Tot de eerste dezer rubrieken behooren. volgens pleiter,
de le. 2e. 5e, Se, 10e en 12e post, gezamelijk tot een bedrag
van f1806.
Nu wijst de verdediger op dc erkende valsche handteeke-
ningen met bijvoegingen op dekwitantiën. De handteekening
van C. F. Swennen echter is echt. en die van M. Leendert
moet voor echt worden gehouden omdat het tegendeel niet te
bewijzen is. Waarom zou de beschuldigde onlkennen deze
kwitantie te hebben voorzien van een valsche handteekening
zoo hij zulks had gedaan, terwijl hij de andere hekent? 't Is
waar. men is er niet in geslaagd Leendert op te sporenmaar
hij was welligt een van de vele vreemdelingen die de beschul
digde in dienst had en dat hij niet gevonden is bewijst niets.
De verklaring van den beschuldigde verdient hier ten volle te
worden geloofd. De verdediger heeft hier nog ééne opmerking,
n. 1. ten opzigte van de onder het 1 e punt voorkomende som
van f20,80 aan Fourdraine c. s., voor lossen aan den wal. Dat
zal waarschijnlijk moeten zijn f 10.80; dit was nergens anders
te vinden dan in de aanteekeningen van den beschuldigde
men heeft dus geen regt dit punt te betwijfelen.
De zes posten zamen beschouwende, in verband met de er
kenning dat hier is alteration de la vérité. vraagt de verdedi
ger of hier is bewezen I'intention de nuirc? Om deze vraag
te beantwoorden is het noodig «le cijfers ie raad plegen/Tegen-
over de bovengenoemde f 1806 stelt hij over f 1058,07, zijnde
het gezamenlijk bedrag der andere posten, waarvan hij een
afschrift als bijlage overlegt. Dit geeft dus een verschil van
f 807.93 ten bate des beschuldigden.
Dit verschil kan echter worden gekompenseerd door eenige
niet vermelde uitgaven, waaronder in de eerste plaats een
zware ijzeren ketting. Het moge misschien vreemd schijnen
dat een zoo belangrijke post door den beschuldigde zou zijn
vergeten, doch de Dollart was destijds niet het eenige avarij-
schip maar er heerschte eene overgrootte drukte, waardoor
het waarlijk wel mogelijk was het een of ander voorbij te zien.
Die post is vergeten en dit wil pleiter bewijzen. Onder de ge
tuigen die gunstig voor den beschuldigde gestemd zijn kan
wel niet worden gerekend Jan Dobbelaar, die de dienst van
den beschuldigde met die van dan heer Benier heeft ver
wisseld, en daar er tusschen beide heeren geene goede ver-