ting geven omtrent bet verschil der benaming van twee sche
pen, voorkomende op de door den kommies Carras overgelegde
lijst, zijnde de Vrouw Helena en de Helena. Op de verder
gedane vragen wordt door hem alleen een voldoend antwoord
gegeven ten opzigte van de twee laatste ten verzoeke van den
verdediger gedaan: of hij bij dergelijke gelegenheden van
stranding enz. wel eens meer geld heeft ontvangen dan thans?
en of hij niet eens f 1000 heeft gehad voor het aan boord
brengen van. een anker? Ten opzigte der eerste vraag ver
klaart getuige laatst f92 te hebben gehad voor een reis van
llammekens naar Vlissingen, bij schoon weer; en op de an
dere geeft hij ten antwoord, onder moeijelijke omstandig
heden, omstreeks 8 jaren geleden, genoemde som van f 1000
eens te hebben ontvangen.
XLVIII. Jacob Sohier, werkman te Vlissingen. Hij ver
klaart gedurende 3 dagen en 3 nachten ten vorigen jare te
zijn werkzaam geweest aan het gestrande schip Dollart, en
ankers en kettingen te hebben uitgebragt. Voor een en ander
is hem betaald f9. Hij weet overigens geene bijzonderheden
op te geven; alleen deelt hij bij navraag nog mede een zoon
te hebben, mede te Vlissingen wonende, en Jacobus Sohier
geheeten, die echter niet is gedagvaard.
De voorzitter herinnert hier den beschuldigde dat hij op de
zoogenaamde averij rekening heeft gebragt eene som van f 1 44
en daarvoor afzonderlijk onder post no. 2 heeft vermeld 12
manschappen die ais pompers zijn werkzaam geweest, zijnde
de tot staving van dien post overgelegde kwitantie door hem
van eene valsche handteekening, ten name van J. Vader voor
zien. De beschuldigde kan dan ook niet ontkennen hetgeen
de voorzitter vervolgens aanvoert, dat, zoo hij voor de pom
pers een afzonderlijken post wilde maken, het bedrag daar
van moest worden afgetrokken van de f 1275, als eersten post
genoemd.
XL1X. Jan Dobbelaar, schipper te Vlissingen. Deze ge
tuige verklaart te kunnen lezen noch schrijven, en eene hem
door den voorzitter voorgelegde kwitantie dus ook niet Ie
hebben geteekend, evenmin als hij iets ontvangen heeft. Hij
is in dienst geweest op de Vrouw Helena, toebehoorende aan
den beschuldigde, van welk vaartuig hij echter de juiste in-
houdsgrootte niet kan opgeven. Toen in het vorige jaar de
brik Dollard gestrand was heeft hij met de Vrouw Helena
zeveu reizen gemaakt. Ten opzigte van de door de rijks
ambtenaren opgemaakte lijsten der schepen en de daarop
voorkomende Helena, in tegenstelling van de door getuige
bevaren wordende Vrouw Helena, kan hij ook geene inlich
tingen geven, zoo dat er grond bestaat om ten deze aan eene
vergissing in de aanteekening op die lijsten door de ambte
naren te denken.
Niet zeker wetende hoe lang de tjalk De jonge Luther, ge
voerd door P. Faassen. bij den Dollart als kostschip heeft
gelegen, meent hij echter dat dit vijf of zes dagen zal zijn ge
weest, na welken tijd getuige genoemden Faassen met de
Vrouw Helena heeft afgelost en daar omstreeks acht dagen
vertoefd, in welken tusschentijd geene reizen door getuige
konden worden gedaan. Dobbelaar verklaart wijders den
kapitein van den Dollart. Koster, nooit te hebben gezien,
daar deze zich over het algemeen met weinig bemoeideals
mede met de Vrouw Helena een ankeren ketting te hebben
aangebragt. Zijne verdiensten konden op f SS gesteld wor
den, daar hij f 40 boven zijn weekgeld van f verdiende.
Oj) de vraag hoeveel de Vrouw Helena bij eene volle reis
gemiddeld zou kunnen inaken, meent getuige daartoe f 300
te kunnen stellen; hij gelooft ook, in antwoord op eene an
dere vraag, te kunnen verklaren dat nadat de laatste goederen
inde Vrouw Helena gebragt waren de ambtenaar Visser
daarbij tegenwoordig was.
De verdediger merkt aan dat deze getuige zich in de in-
struktie heeft uitgelaten over eene taxatie van belooning aan
de Vrouw Helena, wegens gedurende 12 dagen tot logies bij
den Dollart te liggen. Hierover door den voorzitter gevraagd,
antwoord Dobbelaar dat hij meent dat bedoeld vaartuig ge
durende 6 a 7 dagen als kostschip gelegen heeft, en daarvoor
f300 in rekening zou kunnen worden gebragt.
Op verzoek des verdedigers geschiedt aanteekening van de
laatste verklaringen van dezen getuige: dat hij het er voor
houdt dat het uitbrengen der ankers tot behoud van het wrak
van het schip voor eenigen tijd heeft gestrekt; en tevens,
dat hij tegenwoordig is geweest toen er met het bootje in het
schip is gevaren en er eenige kisten met glas en zink zijn uit
gehaald.
L. Jan Maartens, bijloods bij het belgischeloodswezen. Na
akkoord te hebben gemaakt voor f 5 per reis, heeft deze ge
tuige bij het stranden van den Dollart zeveu reizen met de
hoogaarts gemaakt, doch in strijd met het akkoord slechts f 3
ontvangen, makende voor de zeven reizen f21. Dien ten
gevolge wilde Maartens, in zi jne betrekking als bij loods onbe
zoldigd, niet langer varen. Volgens zijne verdere verklarin
gen verdiende die hoogaarts f 23 of f 30 per reis, terwijl daar
mede later nog een reis met ander volk is gedaan. De inhoud
van den hoogaarts des beschuldigden wordt door dezen getuige
op 7 ton begroot.
De beschuldigde merkt op de verklaring van dezen getuige
aan, dat er nooit een akkoord tusschen hen is aangegaan.
Maartens blijft echter bij zijne verklaring, waarna de voorzit
ter herinnert dat er al meer getuigen zijn geweest die verkla
ren dat hun de deur voor den neus werd digt gedaan als zij
kwamen reklameren bij den beschuldigde, zoo dat hij ten op
zigte van dezen getuige zich ook wel niet beter zal hebben
gedragen.
Deze getuige lean zijne meening niet zeggen over den in
vloed van het uitbrengen van ankers op het behoud van het
wrak, gelijk hem op verzoek van den verdediger gevraagd
wordt, daar hij daarbij niet tegenwoordig is geweest.
LI. Jannis Notebaert, schipper te Breskens. Deze heeft
een reis met de hoogaarts en daarna eene tweede reis naar
Hoofdplaat gemaakt, alwaar hij goederen heeft overgebragt
in de schuit van Smith. Daar heeft getuige als kostschip f 20
ontvangen, waarvoor hij een briefje heeft geteekend dat hij
op vertoon erkent. Een ander briefje ten bedrage van f44,fi0,
hetwelk hem wordt getoond, verklaart hij echter, hoe juist de
handteekening ook op de zijne gelijkt, uit volle overtuiging
voor valsch, zoo wel wat de inhoud als de onderteekening
betreft. Er zijn geen andere Notebaerts bij hem bekend, en
de handteekening is zoo naauwkeurig nagemaakt, dat hij. in
dien hij het tegendeel niet zeker wist, bij vergelijking haar
schier voor de zijne zou moeten houden. Slechts aangeno
men voor e'éu reis. kon getuige Breskens noch Vlissingen be
reiken. maar was hij genoodzaakt naar Hoofdplaat te vlugten.
Op de vraag van den prokureur-generaal, of te Hoofdplaat
verteringen gemaakt zijn door de ekipage en manschappen,
alsmede op eene van den verdediger, betredende het in de in-
struktie medegedeelde dat f24 is uitbetaald wegens gemaakte
verteringen, waarop getuige gezegd heeft: dat kan niet, want
dergelijke verteringen moeten door mij betaald worden, wor
den geene zekere antwoorden gegeven.
Deze getuige geeft voorts nog als de waarschijnlijke in-
houdsgvootte van de hoogaarts des beschuldigde 13 ton op.
LIL Lijclo Heeres Woudsma, schipper te Vlictebom (Fries
land). Deze heeft een reis naar Breskens gemaakt met zijn
vaartuig dat 77 ton inhield, en kreeg daarvoor f 125. Deze
reis, welke van maandag tot zaturdag duurde, is ook medege
maakt door schipper de Vries, wiens schip, naar getuige
meent, even groot is. Voor ile ontvangen f125 heeft Woudsma
eene kwitantie in blanko geteekend, waarvan hij de handtee
kening op vertoon erkent, onder verklaring dat de som niet
was ingevuld toen hij zijne handteekening heeft gesteld. Op
de vraag des voorzitters, of hij meende te teekenen voor eene
som van f3900, gelijk nu boven zijne naamteekening staat
ingevuld, antwoordt hij in blanko te hebben geteekend voor
een bedrag van slechts f 125.
De beschuldigde voert hierbij aan dat hij de kwitantiën
alleen liet teekenen om een bewijs të hebben dat hij had be
taald. De voorzitter merkt echter op dat die kwitantie door
Woudsma in blanko geteekend was lang vóór de komparitie
te Antwerpen, waarin eerst is bepaald dat de beschuldigde
zijne gemaakte kosten door kwitantiën moest staven, zoo dat
deze uitvlugt niets beteekent. Even als den vorigen dag raadt
hij hem zich niet te verpraten.
Op c.'.ie vraag van den prokureur-generaal verklaart ge
tuige dat de beschuldigde aan hem niet verzocht heeft, om voor
allen te zamen te teekenen en op een vraag namens den ver
dediger dat hij die blanko handteekening aan den beschul
digde heeft toevertrouwd.
De zitting wordt voor een kwartier uurs geschorst.
Na de heropening worden voorts als getuigen gehoord
L!II. Johan George Bebelaar, sjouwer, te Vlissingen. Deze
heeft als knecht op het schip van den beschuldigde gediend
en geeft geene bijzonderheden op.
LIV. Ohiïstiaan Kamermans, en LV. Teunis Kamermans,
beide schippers; LVI. Dirk van Dilst, varensgezel; LVII. Jo
hannes Spater, sjouwer; LVI1I. PetrusTheodorus Wilkens,
scheepmaker, en LIX, Marinus Johannes Terwoert, sjouwer,
allen te Vlissingen.
Uit de verklaringen dezer zes achtereenvolgens gehoorde
getuigen blijkt dat alle na de stranding van den Dollart, het
zij op verschillende vaartuigen gevaren of wel op den Dollart
gewerkt hebben daarvoor zijn hen de verschillende verdien
sten uitgekeerd, zonder dat zij eene kwitantie hebben afge
geven of geteekend. De getuige P. T. Wilkens verklaart
echter bovendien «lat hij voor f 3 per dag en nacht met den
beschuldigde had geakkordeerd, doch nog geen f 2 heeft ge
kregen, daar hem voor de 5 dagen en G nachten slechts f 10
door den beschuldigde ten zijnen kantore is uitbetaald, terwijl
hij voor het afhalen van koper enz. niets gekregen heeft.
LX. O. J. de Vries, schipper, te Heeren\een. Deze getuige,
die niet in de instruktie is gehoord, verklaart verleden jaar
hout voor de marine te Vlissingen te hebben aangebragt met
zijn vaartuig De vier gebroeders. Met dat vaartuig heeft hij
daarop een reis gedaan tot lossing der lading van den Dollart,
waarvoor hem f125 is voldaan, Hiervan teekende hij eene
hem door den beschuldigde voorgelegde kwitantie, welke
echter niet was ingevuld, waarbij Woudsma mede tegenwoor
dig was.
Deze, door den voorzitter gevraagd, erkent ook de voorge
legde kwitantie als de zelfde welke «le Vries heeft geteekend.
LXI. Daniel van Brederode. scheepstimmerman te Vlissin
gen. Deze getuige verklaart ook gedurende eenigen tijd ge
werkt te hebben aan den Dollart en aan walvoor het daarbij
verdiende is door hein geene kwitantie afgeleverd of
geteekend.
üp de daartoe door den voorzitter gedane vraag bekent de
beschuldigde de kwitantie van L. Labout zelf tc hebben ge
maakt en ondertcekenil en mitsdien voor valsch.
De bij het zesde punt van beschuldiging bedoelde kwitantie,
geteekend J. W. Kist ad f 350, voor ligtervaartuigen met an
kers en een kabel uitbrengen wordt mede door den beschul
digde bekend, te zijn voorzien van eene valsche handteeke
ning door hem daarop gezet. De inhoud noemt hij evenwel
niet valsch. maar volgens zijne bewering staat er te weinig op.
De getuigen Muller, Maartens en Dobbelaar worden nog
maals geroepen en gevraagd naar de waarde der ankers enz.,
waarop echter geene duidelijke inlichtingen worden gegeven.
LX1I. Pieter Faassen, schipper te St. Annaland. Deze ver
klaart' ten vorigen jare te Vlissingen met zijne schuit gedu
rende 6 dagen als kostschip te hebben gelegen, tegen een
akkoord van f10 daags. In plaats vau de hem toekomende
f 60 heeft hij er echter slechts f 50 ontvangen. Op zijne klagt
aan den beschuldigde over deze onbillijke handeling werd
door dezen niet gelet. De kwitantie waarde naam van Faassen
onder staat wordt dezen getoond waarop hij verklaart niet
te kunnen lezen of schrijven, doch zeker te weten dat op tic
kwitantie meer staat dan er oorspronkelijk op gestaan heelt.
De beschuldigde bekent twee schuiten op die kwitantie te
hebben bijgevoegd, welke bijvoeging valsch is, daar getuige
geen twee schepen had, en ook na de teekening bijvoegingen
te hebben gemaakt.
De voorzitter merkt aan dat hier weer, even als vroeger
eene bijvoeging tot staving van onkosten is gedaan op een
datum voorafgaande aan de zamenkomst te Antwerpen,
waarbij de verpligting tot staving eerst den beschuldigde is
opgelegd.
De griffier wordt door den voorzitter uitgenoodigd aantee
kening te doen dat het hof, ten verzoeke van den prokureur-
generaal, heeft bevolen dat Jacobus Sohier, zoon van den
straks gehoorden Jacob Sohier, alsnog als getuige zal worden
gedagvaard.
LXIII. Cornelis Frederik Swennen, vroeger sjouwer te
Vlissingen, thans rijks-ambtenaar te Volkenswaard.
LX1V. Jan van der Plaat, bijgenaamd Meijer, sjouwer, LXV.
Johannes Warren, varensgezel, LXVI. Hubertus Ludovicits
ten Hacken, timmerman, allen te Vlissingen.
De verklaringen dezer getuigen betreffen allen het 8e punt
van beschuldiging en lichten dit eenigzins breeder toe door
het aangeven van het door hen verrigte werk, zoo dat blijkt
dat de som van f 55 op de door den getuige Swennen getee-
kende kwitantie in werkelijkheid niet door den beschuldigde
is uitgegeven of uitbetaald.
De beschuldigde bekent dat de inhoud der kwitantie,
waarbij is opgegeven waakloon, onjuist is.
LXV1I. llendrikBowbyes.sloeproeijer te Vlissingen. Deze
heeft in het vorige jaar verscheidene reizen naar den Dollart
gedaan, hoewel )nj het daar voor ontvangen loon zich niet
meer kan herinneren. Hij heeft voor dat loon noch voor iets
anders een briefje van f75 geteekend, daar hij zelfs niet kan
schrijven. (Een paspoort ten name van dezen getuige, van
diens handteekening voorzien en overigens geheel in orde,
wordt door getuige op vertoon erkend, hoewel hij zijn naam
daar niet onder heeft gezet en niet weet hoe die daar onder
komt.)
Beschuldigde bekent zelf die naamteekening te hebben
geschreven.
LXV1I1. Johannes Augustinus Donzen, scheepmaker;
LX1X. Frangois Marie Listing, werkman; LXX. Willeboord
Florissen, dijkwerker, en LXXI. Wilhelmus Coenraads of
van der Hoev en, sjouwer, allen te Vlissingen.
Uit de verklaringen «lezer getuigen blijkt dat op verre na
geen som van f215 door hen is verdiend of ontvangen, zoo
als zulks wordt beweerd op eene kwitantie geteekend M.
Leendert, een persoon bij niemand bekend en dien ook de
beschuhligde niet kan aanwijzen.
De prokureur generaal wijst er op hoe «le beschuldigde
ruimschoots gelegenheid heeft gehad om, bij het bestaan van
eenen Leendert, dezen op te zoeken,waardoor alsdan dadelijk
«le kwestie zou ophouden dit is echter door den beschuldigde
niet gedaan. De voorzitter acht het ook niet wel mogelijk
«lat de goederen daar te Vlissingen zoo lang gelegen zouden
hebben en zoo lang vrachtloon zou zijn betaald.
LXXIL Leijn Baart en LXXÏII. Hendrik Baart, slepers tc
Vlissingen. Deze getuigen verklaren goederen ie hebben ge
reden afkomstig uit den Dollart, van de kaai teVlissingen naar
het pakhuis van den beschuldigde. De eerste erkend een hem
getoond briefje wegens sledevrachten enz. voor de handtee
kening van zijn zoon Hendrik. Dc zoon weet echter niet met
zekerheid op tc geven of hij voor zijn vader geteekend heeft,
en hoe veel hij aan sledevrachlen heeft verdienddoch zekér
heeft hij geen f195 in eens ontvangen, zoo als de beschuldigde
onder post no. 1 Cia der averijrekening had gesteld, zoo dat
hieruit de valschheid van den inhoud der kwitantie blijkt. Ten
opzigte der onderteekening blijft de getuige in het onzekere,
daar die op zijn schrift met den naam zijns vaders sprekend
gelijkt.
De beschuldigde wordt onder het oog gebragt. hoe hij eerst
(zie in dc akte van beschuldiging het 1 le punt) heeft opgege
ven zelf dat handteeken in kwestie te hebben gesteld en «leze
bekentenis later weder heeft teruggenomen toen het bleek dat
de getuige Baart niet pertinent is in zijne verklaringen.
De beschuldigde zegt te zien dat hij die handteekening niet
heeft gezet.
Uit deu inond dezer beide getuigen Baart valt het verder
moeijelijk eenige inlichting te verkrijgen, eene moeijelijkheid
welke aan sommige personen eigen en doov den voorzitter
reeds bij de instruktie is opgemerkt.
LXXIV. Karei de Jager, winkelier te Vlissingen. Deze
getuige verklaart nimmer eenige werkzaamheden voor den
beschuldigde tc hebben verrigt, van dezen ook geen geld te
hebben ontvangen of daarvoor kwitantie te hebben gegeven.
En daar er. zoo ver hem bekend is, in Vlissingen geen ander
dien naam draagt, zoo is de kwitantie van f75, ten name van
den getuige geteekend, valsch.
Dit laatste bekent ook de beschuldigde onder verklaring
die kwitantie en de handteekening beide zelf te hebben ge
schreven.
LXXV. Jacobus Balje', en LXXVI. Johannes Baljé, kui
pers le Vlissingen. Beide getuigen verklaren dat, hoewel
werkzaam geweest zijnde aan het repareren der vaten enz.,
het bedrag van f 33,75 nooit door hen is verdiend, en de daar
toe strekkende kwitantie niet door hen is geteekend. (Zie het
I3e punt der akte van beschuldiging).
Dc beschuldigde bekent die handteekening te hebben ge
steld, doch niet met oogmerk om deu post op te voeren.
Ten opzigte van het laatste punt van beschuldiging wordt
de getuige J. Dobbelaar nader gehoord, waarna de zitting is
verdaagd tot den volgenden morgen.
SNELPERSDRUKKERIJ VAN DE GEBROEDERS ABRAHAMS.