MIDDELRURGSCHE COURANT
BIJVOEGSEL
VAN DE
van zaturdag 7 jimij 1862. No. 68.
Vervolg der behandeling voor\het provinciaal
geregtshof in Zeeland van de zaalc tegen den
scheepsmakelaar J. P. Smith.
III. De heev Renerius Jacobus Genicot, dispacheur, te
Antwerpen. Even ais beide vorige getuigen verklaart deze
bekend te zijn met de bevrachting van den Dollart, de verze
kering der lading te Antwerpen, de stranding op een der ban
ken bij Breskens en wat daarop gevolgd is. Up de vraag
des voorzitters, wat de reden was waarom getuige naar Vlis-
singen ging. daar de lading door den kapitein beheerd was?
antwoordt hij dat men bang was voor den invloed van Smith,
met wjen de kapitein had onderhandeld. Te Vlissingen aan
gekomen deed de beschuldigde zich aan den getuige alsgemag-
tigde van den kapitein van den Dollart voor, en de verschil
lende moeijelijkheden door den heer Genicot te Vlissingen
ondervonden in de te maken schikkingen waarvan de/.e
verschillende voorheelden aanhaalt, zijn volgens zijne verkla
ring aan den invloed van den beschuldigde te wijten. Op
verzoek naar Antwerpen overgekomen, heeft de beschuldigde
daar eene voorloopige rekening ingediend, welke wordt o\er-
gelegd en door getuige erkend. Hij verklaart eveneens dat
den beschuldigde f5000, 2 per cent der opbrengst van den
verkoop te Vlissingen der gedeeltelijke lading, benevens ver
goeding van onkosten is toegestaan, mits deze door behoor
lijke bewijzen werden gestaafd.
De voorzitter merkt op dat in de procedure vele brieven
voorkomen geschreven door den heer Genicot aan den be
schuldigde. waarvan eenige worden getoond en door den
getuige erkend. Uit de verdere verklaringen van dezen blijkt
ook dat er geen reden bestond om de lading in Vlissingen zoo
Jang op te slaan, en men over de handelwijze van den beschul
digde niet ten-eden was, alsmede dat noch de voorloopige
noch de definitieve rekening kon worden goedgekeurd zon
der door behoorlijke bescheiden te zijn gejustiliceenl.
Op de vraag van den prokureur-generaal, of onder eene re
kening van kosten uitsluitend wordt verstaan eene rekening
opgemaakt op de belofte vïin restitutie van gelden welke uien
heeft uitgegeven? antwoordt de heer Genicot dat zij is eene
rekening van gemaakte onkosten, van gedane voorschotten
en dergelijke.
Nog wordt dezen getuige, op verzoek van den verde k or.
gevraagd of niet een gedeelte der lading ook te Parijs verze
kerd was? waarop hij antwoordt dat dit gedeelte niet groot,
was; of h j erkent eenige bij name genoemde brieven, bij een
waarvan bezwaar wordt gemaakt tegen het zenden van een
liglevsehiji? welke vraag bevestigend wordt beantwoord of
getuige gezegd heeft tot den beschuldigde, dat hij wegens
buitengewone drukte eene goede rekening moest maken, daar
er goed zou betaald vvoulen? welke vraag de heer Genicot
eveneens bevestigend beantwoordt, onder bijvoeging evenwel
dat de bedoeling daarbij niet was zoo als die daaraan wel kan
worden toegekend in te ruimen zin; en of hij zich herinnert
dat de beschuldigde in de koraparitie op 2 maart gezegd heeft
al de onkosten voor zijne rekening en degebeele ladingoverte
willen nemen? hetgeen mede bevestigend wordt beantwoord.
De zitting wordt hierop voor een kwartier itttrs geschorst.
Bij de heropening wordt als getuige opgeroepen
IV. De heer A. Benier, agent derantwerpsche assuradeurs,
te Vlissingen. De/.e verklaart hoe er na de stranding van den
Dollart pogingen zijn aangewend om. met behulp van stoom-
vaartuigen. het schip af te brengen. Werd het schip afgebragt
dan zou daarvoor f 000. werd bet niet afgebragt dun moest
f200 betaald worden. Getuige zich naar den Dullard begeven
hebbende vond daar de zoon des beschuldigden aan boord, en
hoorde van den kommissaris van hethollaiulsche loodswezen
dat de kapitein reeds aan wal was geweest. Vei'der geeft de
heer Benier een overzigt van het verrigte. doeh wordt dooi
den voorzitter uitgenoodig'd de geheele geschiedenis ten deze
niet na te gaan. Hij verklaart voorts naar Antwerpen te zijn
ontboden om de door den beschuldigde opgemaakte rekening
na te zien,waarvan het resultaat is geweest aanleiding tot eene
klagtbij den officier van justitie.
Namens den verdediger wordt dezen getuige nog gevraagd
of er. toen hij voor de tweede maal bij het. schip kwam. des
zondags, is geseind oin ligters en pom pers? en of hij. niet
betrekking tot de verhouding tusschen den kapitein en den
beschuldigde, niet gezegd heeft „de kapitein was meester,
Smith stond onder hein Beide vragen worden toestemmend
beantwoord. Op eene laatste vraag, of getuige des zondags bij
den beschuldigde aan huis is geweest om versche pompers te
verzoeken verklaart liij zich zulks niet te kunnen herinneren.
V. De heerG. P. Krapels. kantoorbediende te Rotterdam.
Van oktober 1860 tot april 1S61 bij den beschuldigde in dienst
geweest, verklaart getuige zich het stranden van den Dolhui
te kunnen herinneren. Des zondags middags is hij voor de
eerste maal en daarop des maandags weder aan boord gegaan.
De schaderekening is door de zoon van den beschuldigde op
gemaakt en daarvan door getuige afschrift genomen. Deze
kan over de zamenstelling eener zoodanige rekening, volgens
zijne verklaring, niet oordeelen, daar hij dergelijke averijreke
ningen nooit had gezien. Op de vraag hoe veel reizen er van
de bank naar Vlissingen gedaan zijn, zegt hij te gelooven vijf
of zes reizen, terwijl de poonschuit De vrouw Helena gedu
rende acht dagen als kostschip bij den Dollart heeft gelegen.
Deze getuige kan niet antwoorden op de namens den verde
diger gedane vraag of er, behalve de beide ankers en kabels,
waarvan sprake is, ook nog eene zware ketting naar boord
is gezonden.
De beschuldigde beweert dat er meerdere reizen zijn ge
daan dan door dezen zijn getuige opgegeven, doch deze weet
niet juist of dit getal vijf, zes of zeven bedraagt.
VI. De heer Johannes Gravesteyn, klerk te Vlissingen.
Volgens zijne verklaring bestond zijne gewone bezigheid uit
schrijfwerk. Hij erkent ook een door hein geschreven stuk,
alsmede eene hem getoonde kwitantie, door den zoon van den
heer Smith geschreven en door getuige geteekend. Ilij ver
klaart echter het bedrag waarvoor hij heeft geteekend niet
ten volle te hebben ontvangen, waarop de voorzitter hem op
vriendelijken toon het onvoorzigtige zijner handeling aan
toont en hem raadt in het vervolg beter toe te zien.
Voorts worden eenige door hem geschreven rekeningen
erkend, waarvan de handteekeningen hem vreemd zijnen
op de opmerking des voorzitters dat liet vreemd is dat derge
lijke rekeningen op het kantoor in plaats van door de leveran
ciers geschreven werden, antwoordt hij. altiid op last van zijn
patroon te hebben gehandeld.
VII. Aihertus Carras, rijks ambtenaar, te Vlissingen. Deze
getuige heeft volgens zijne verklaring gesurveilleerd bij de
stranding en heeft een lijst der schepen bij destukken der
procedure overgelegd.
VIII. Pieier Mariuus Visser, rijksambtenaar te Vlissingen.
Ook deze getuige verklaart ter Surveillance op en hij den Dol
lart ie zijn geweest. Op den 28 februari] wasechter alles op
de bank afgeloopen en werden zijne orders ingetrokken. Hij
ook erkent dat de Vrouw Helena als kostschip bij den Dol
lart heeft gelegen en de door den vorigen getuige overgelegde
lijsten worden doorhem herkend. liet aantal reizen kan hij
niet met zekerheid opgeven; evenmin weet hij hoe veel
menschen bij het lossen gewerkt hebben en hoe veel man
schappen er aan boord van den Dollart waren. Hij weet wel
dat dn ekipage van het schip niet medewerkte en verklaart
dat liet vaartuig van den beschuldigde niet nieuw- meer was.
Op eene vraag van den prokureur-generaal, antwoordt deze
getuige bevestigend, dat de loodsboot, waarop Willem Vader
als schipper vaart, van zondag lot vrijdag daarbij gelegen
heeft.
IX. Jacob de liuijter, en X. Frangois deRuijler, beide
sjouwers. XI. Pietcr Lefober, werkman.XII. Adriaan
van der Meer, XIII. Jozias van Alphen. XIV. Cornelis Stabij
en XV. Tobias Chuart, sjouwers, allen te Breskens.
Alle deze getuigen worden achtereenvolgens gehoord en
verklaren aan den Dollart voor ongelijkeu tijd (bij de meesten
2 dagen en 2 nachten) te hebben gewekt, voor ei-schillend
loon, hetwelk hun door den zoon van den beschuldigde is uit
betaald dat zij met tien personen aldaar, zonder dat anderen
medewerkten, werkzaam waren en alleen de stuurman aan
boord was.
XVI. Cornelis Lahout, timmerman te Vlissingen. Deze
getuige heeft 12 dagen en 12 nachten, als timmerman, sjouwer
enz. aan den Dollart gewerkt; daarvoor is hem f 25 of f 26
uitbetaald, zonder dat hij daarvoor eene kwitantie geteekend
heeft. De volgens het, vijfde punt van beschuldiging ge
noemde kwitantie wordt door getuige niet erkend, onder be
paalde verklaring dat hij dezelve niet heeft geteekend.
De voorzitter zegt iot den beschuldigde dat er onder de te
zijnen huize gevonden papieren eene nota is ge-vonden.waarop
voorkomt een post van f 25 aan C. Lahout. terwijl als men
het door dc 10gehoorde werklieden ontvangene bij elkander
trekt er plus minus f 1-0 is uitgegeven. Ten deze zal echter
later blijken.
XVII. Marinus Vader, XVIII. Marinus Vader jr.. XIX.
Iliibrecht Vader en XIX. Matlheus Vader, allen dijkwerkers
te Vlissingen. Deze hebben alle, volgens hunne in volgorde
afgelegde verklaringen. 10 dagen en 11 nachten aan de brik
gewerkt en door elkander f21 daarbij verdiend voor het hun
uitgekeerde bedrag is geen kwitantie geteekend, en de kwi
tantie bedoeld bij het eerste punt van beschuldiging wordt
door geen hunner erkend.
XXI. Willem Vader, schipper bij het nederlandsche loods
wezen te Vlissingen. Deze heeft niet voor den beschuldigde
gewerkt, van dezen geen geld ontvangen en eene hem ge
toonde kwitantie niet geteekend, komende de hnndteekening
daarop ook niet overeen met die welke als zijne gewone reeds
ten processe aanwezig is.
XXII. Jan Daaue. dijkwerker, XXIII. Herman us Pieter
Snijder, sjouwer, XXIV. Pieter van de Velde,scheepstimmer
man. XXV. Cornells Abraham Hollestelle, houtwerker bij de
marine. XXV!. Hubrccht Quite, werkman. XXVII. Jacob
van den Bovenkamp. varensgezel, XXVIII. Autonius Fer-
werda, werkman. XXIX. Elias van den Berg. werkman, XXX.
Jacobus van Akkeren, sjouwer. XXXI. Joseph Ie Clercq. tim
merman. XXXII. Dorotheas Hendrik Hageman, scheepmaker.
XXXIII. Johannes Baptiste Potters, opperman, XXXIV.
Johannes Jacobus tie Ruijicr. werkman, XXXV. Cornelis
Jacobus de Visser. XXXVI. Thomas Meadows, scheepstim
merlieden en XXXVII. Adriaan Kamermans,schipper.allen
te Vlissingen. Al deze getuigen verklaren voor den beschul
digde te hebben gewerkt in verschillende tijdruimten tegen
verschillende aan hen uitbetaalde loonen. zonder dat óf door
ieder hunner afzonderlijk, óf door hen gezamenlijk, óf door
één hunner voor allen, daarvoor eene kwitantie geteekend is.
XXXVIII. Matheus JoziasVader. varensgezel bij hetloods-
wezeu te Vlissingen. De kwitantie ton bedrage van f LM.,
bedoeld bij liet tweede punt van beschuldiging, wordt door
dezen getuige niet erkend, terwijl ook zijne daaronder ge
stelde hnndteekening niet van zijne hand is. De vraag des
voorzitters of hij niet f 11-1- van den beschuldigde gekregen
heeft, wordt door getuige ontkennend beantwoord mee de
woorden „Was 't maar waar, mijnheer!"
Deze kwitantie wordt nogmaals aan de verschillende ge
tuigen dieVader heeten getoond, doch niemandkentdchand-
teekening.
Op de vraag des voorzitters erkent de beschuldigde dat de
twee meergenoemde kwitantiën, bedoeld bij het eerste en
tweede punt van beschuldiging, valsch zijn waarop de voor
zitter mede het valsche van den inhoud aantoont cn wijst op
de som van f 1275 door den beschuldigde op de,-kwitantie,
geteekend W. Vader gesteld, welke som de ^beschuldigde
slechts tot f 689,80 zegt te kunnen regtvaardigCn. 'De post is
echter gechargeerd met een bedrag van ruintfjf«3001>zoo dat in
plaats van f 1275 slechts f 408 in rekening maés£.zijn gebragt.
In overleg met den prokureur-generaal en den verdediger,
geeft de voorzitter verlof aan de gehoorde getuigen om naar
huis te gaan. terwijl hen het getuigengeld kan worden uitge
reikt. Alleen de getuige Cornelis Lahout moet den volgenden
morgen, gelijk met de nog te hooren 88 getuigen weder tegen
woordig zijn, niettegenstaande hij daarvan gaarne zou. ver
schoond blijven.
De zitting wordt verdaagd tot donderdag morgen 10 ure.
Donderdag 5 junij.
Ten 0 ure des morgens wordt de zitting hervat.
De voorzitter geeft een kort resume' van het op den vorigen
dag verhandelde, waarna het getuigenverhoor wordt voortge
zet. en achtereenvolgens worden gehoord <f~\?
XXXIX. Cornells Johannes Elleerviljé enéCL. Willem Ko
ning. werklieden te Vlissingen; XLI. WillemVahaiines Jaco
bus Wormian, sjouwer en XL1I. Jo)ian^es Ba'piiste Boomer
werkman, beide te Vlissingen. i
Deze getuigen verklaren allen, v^ój(£jj^e,ren of korteren
tijd, op verschillende wijzen, werkza^rt^M^ zijn geweest aan
liet gestrande brikschip Dollart. De Mkasbïj door hen ver
diende gelden zijn hun uitgekeerd doorStön beschuldigde,
zonder dat zij daarvoor eene kwitantie hebben geteekend.
XLIII. Willem Maas, werkman, te Vlissingen en XLIV.
Johannes van der Plaat, destijds scheepmaker, thans in mili
taire dienst, te Zutphen.
Beide getuigen zijn tijdens het stranden van den Dollart
werkzaam geweest. De laatste was nu eens bezig met sloopen
dan weder met lossen, voor welk laatste werk hi] afzonderlijk
werd betaald. Hij ontving in het geheel f 32. zijnde een da»
en nacht te kort. Hierover zich bij den beschuldigde bekla°
gende. werd de deur hem voor den neus digt geworpen.'Voorts
verklaart deze getuige nog dat, na het ontstaan van moeije
lijkheden, er volk uit Breskens is gekomen, zijnde een man
of acht. -
Da getuige Cornelis Lahout, gisteren gehoord, wordt nog
maals opgeroepen en verklaart, op de vraag des voorzitters,
dat de getuige Johannes van der Plaat werkelijk deel aan de
werkzaamheden bij of na het stranden van den Dollart heeft
gehad.
Eene door den raadsheer mr. M. F. Lantsheer tot v. d. Plaat
gerigte vraag ten opzigte van de berekening der door hem
verdiende gelden, kan door dezen niet voldoende worden be
antwoord.
XLV. Pieter Boogerd, zeeman, en XLVI. Johannes Izaak
de Jonge, sjouwer, beide te Vlissingen. Beide getuigen ver
klaren in dienst te zijn geweest na de stranding van den Dol
lart en het voor dc daar verrigte werkzaamheden, hetzij pom
pen. liet zij lossen, verdiende loon van den beschuldigde te
hebben ontvangen.
XLVII. Johannes Muller, schipper, te Vlissingen. Deze
verklaart twee schepen te hebben, zijnde de Vrouw Adriana,
groot 22, en de Lauwerina. groot 18 ton inhoud. Deze vaar
tuigen hebben tijdens het stranden van den Dollart elk vijf
reizen gedaan, wordende per reis betaald voor het grootste
f70 en voor liet kleinste f 40, makende te zamen voor de vijf
reizen f 550. Getuige voer op de Vrouw Adriana en Wilhel
mus Loenen op de Lauwerina, hebbende deze laatste dan ook
de f 200 en getuige de f850 in ontvang genomen. Voor deze
gelden is echter geen kwitantie door getuige afgegeven en
deze weet ook niet dat een ander voor hem zou hebben getee
kend. Toen de Dollart op zijde lag heeft getuige 8 dagen
en 8 nachten goederen daaruit gelost, terwijl het bedrag van
f 72 hij het lossen verdiend niet aan hem maar aan A. Karaer-
'miuis is uitbetaald. Getuige verklaart voorts dat daar een
achttal manschappen aan het werk zal zijn geweest, doch kan
niet opgeven of er kommiesen bij tegenwoordig waren. Hij
heeft ook pogingen aangewend, welke voor een goed deel zijn
gelukt, om zink- en glaswerk benevens spijkers uit het ge
strande schip te halen, en zegt dat behalve zijne schepen daar
ook aanwezig waren de Vrouw Helena en de koogaarts van
den beschuldigde, waarbij naar gissing een man of zes werk
zaam waren.
Op de vraag, hoe veel getuige heeft ontvangen voor bet
uitbrengen van ankers, antwoordt deze f72. De verdediger
merkt evenwel op dat aan die som een verkeerd opschrift is
gegeven, daar zij is betaald als berekening eener extra reis,
waartoe de zoon van den beschuldigde verlof had gegeven
toen er geklaagd werd over verlet door dat uitbrengen ont
slaan.
Nog.erl claart J. Muller, dat de inhondsgrootte van het den
beschuldigde toebehoorende vaartuig Vrouw Helena 58 ton
is. terwijl het hem onbekend is hoe veel genoemd vaartuig per
reis"verdient. Mogt hij daaromtrent echter eenige berekening
maken, dan zou hij f 1000 onderstellen, (Deze onderstelling
komt echter den prokureur-generaal zeer ongegrond voor).
De getuige zegt voorts twee ankers te hebben uitgebragt
en over de plaat gesleept, hetgeen een zeer moeijelijlc werk is
en waaraan een getij is besteed, voor welk werk dan ook is
toegestaan een extra reis in rekening te brengen.
Op een der namens den verdediger gedane vragen, zegt
hij dat het uitbrengen van ankers naar zijn oordeel heeft
medegewerkt om het wrak eenigen tijd langer te behouden.
O]) het gezegde van den getuige afgaande, als hij spreekt van
een anker en ketting, verzoekt de verdediger den getuige ook
te vragen of het hein bekend is van waar die ketting zou af
komstig zijn Deze vraag kan echter door getuige niet wor
den opgehelderd, evenmin als de vraag, of het uitbrengen op
aandrang van den zoon des beschuldigden en met tegenstand
van den kapitein heeft, plaats gehad.
Daarop worden door den getuige eenige aanwijzingen
gegeven omtrent de lading der verschillende ligters, welke
echter weinig zekerheid bezitten. Hij kan ook geene inlich-