(lige eerzucht om, ieder naar zijne krachten, iets dat werkelijk
goed is tot stand te brengen, heeft uitmuntende resultaten
opgeleverd. Zonder eenige vrees voor tegenspraak van on
partijdige deskundigen durf ik gerust verklaren, dat verschei
dene artisten een tot nog toe ongekend talent hebben aan den
dag gelegd. Zoo is het Germaansch landschap van Van Bor-
selen een waar meesterstuk, waarin men ernstige poëzij en
innige waarheid harmonisch veveenigd vindt; zoo heeft S. L.
Verveer zich zeiven overtroffen, hoe fraai werk hij vroeger
ook geleverd hebbe, in zijn Tolhuis te Muiden aan de Vecht;
zoo herinner ik mij niet ooit iets van P. F. Greive gezien te
hebben dat zoo goed is als zijn gasthuis van Sinte-Katharine;
zoo heeft Verschuur aanspraak op aller sympathie voor zijn
Dijkschouw in Drechterland, dat uitmunt zoowel door een
frisch koloriet als door eene natuurlijke beweging der trek
kende paarden, een paar eigenschappen die wij niet in al zijne
schilderingen, hoe fijn gepenseeld ook, terug vinden; zoo
heeft van Trigt in zijn Algeineene haard te Utrecht een doek
geleverd, dat, bedrieg ik mij niet geheel, overal ter wereld
zijn roem zou vestigen of handhaven. Diep, innig gevoel,
zoowel van toestand als van kleur, een bewonderenswaardig
savoir faire, uitmuntende, niet alleen korrekte maar ook
karakteristieke teekening hebben zich hier vereenigd tot het
leveren van een waar juweel. Zoo heeft Spoel bewezen hoe
fijne takt hij bezit om door kleur en lijn edele edellieden
weder te geven inMarnix van St. Aldegonde leest zijn Wil
helmuslied; zoo hebben H. J. Scholten en H. F. C. ten Kate
de proeven geleverd, de eerste in zijn Intocht van Prins Wil
lem de Eerste in Eukhuijzeu. de andere in zijn Beleg van
Alkmaar, dat zij niet behoeven op te zien om rijk gekompo-
neerde figuur-schilderijen te tnalen. Beweging en leven ont
breekt iü die beide stukken waarlijk niet. Zoo heeft Bisschop
onze bewondering in ruime mate opgewekt door tooverachtige
kleur en fiksche teekening, doch vooral door de karakteris
tieke opvatting van zijnHeemskerk en Barents, zoowel wat
de figuren als wat de atributen betreft.
Wanneer ik nu echter ben aangevangen met die schilde
rijen, welke mijne verwondering hebben opgewekt, ik wil
daarmede r.iet gehouden zijn als of er niet meer verdienste
lijk werk geleverd ware. In tegendeel, de regel is dat het vijf
tigtal uit zeer goede schilderijen bestaat, al is het waar dat
daarop uitzonderingen zouden aan te wijzen zijn. Roelofs, de
Haas, Waldorp, Louis Meijer, Hendriks, Mari ten Kate,
Rochussen, Bosboom, Schwartze, Israels, Wijnveldt. Kuyten-
brouwer, Hilverdink, B. J. van Hove, Springer, Hollander,
Stroebei, Hoppenbrouwerss, te Gempt, Bilders, Kruseman van
Elten, Cunaeus, Kluyver, Phlippeau, Vertin, Leickert, Paul
Tetar van Elven, Altraann, Everdingen, Jan Weissenbruch,
Rust, P. Stortenbeker, S. van den Berg, zij allen hebben
met succes geijverd, zij allen hebben eer van hun werk. Ver
gun mij over die weinigen, welke mij niet hebben kunnen
voldoen (wie weet of het niet meer aan mij dan aan hen ligt)
te zwijgen. Waar het geldt, het werk, dat men voor een
schoon doel ten geschenke heeft afgestaan, is men, dunkt
mij, verpligt de kieschheid in acht te nemen.
Hoe ingenomen ik echter ben met het geleverde werk,- wat
de afzonderlijke stukken betreft, over het geheel, het ensem
ble, wil ik mij nog een paar aanmerkingen veroorloven. De
voorzaal laat in dat opzigt weinig of niets te wenschen over.
Het dekoratief, naar de teekeningen van Springer, door Joh.
Stortenbeker geschilderd, zijn uitmuntend en de schilderijen
doen elkander nergens afbreuk. Dat zelfde vindt men echter
niet overal in de groote zaaldaar staat hier of daar het
gloeijend avondrood vlak naast het schrilste middaglicht,
daar is ook het dekoratief te kleurig en te kwistig aangebragt.
Ook komen sommige schilderijen die groote verdienste heb
ben, zoo als die van Rochussen o. a., door te hooge plaatsing,
te weinig uit. Het was dan ook moeijelijk te verwachten dat
bij de eerste proeve aan het ensemble niets ontbreken zou,
voor het vervolg trachte men daar echter voor te zorgen. De
schilders kunnen zeiven daaraan veel doen. Wanneer zij den
blik door Artis kunstzaal rond slaan, zullen zij moeten erken
nen dat het zaak is, bij het dekoratief-schilderen, een wel vrij
sterken, maar toch eenigzins gematigden dagtoon in achtte
nemen. Met geel- en roodachtig licht, ook met sterke zon-
effekten zij men voorzigtig zoodra het doel moet zijn niet
alleen om een goed werk te leveren, maar vooral ook om den
indruk van het geheel niet te verstoren.
Arti et amicitiae heeft haar werk slechts yoor de helft vol
tooid, wat de kwantiteit stukken betreft, zij zal echter zelve
gevoelen, dat de wederhelft de moeijelijkste zal zijn. Kon
men hier veel ruimte aan het landschap, aan koeijen en paar
den, aan gebouwen afstaan, naarmate men meer voorwaarts
gaat in de geschiedenis zal het individu, de mensch, ook krach
tiger vooruit dringen. Het is waar, onze bekwame zeeschilders
zuilen ook daar kunnen vertoonen wat zij vermogen, maar.
zee- en water-schilders zijn nog geene zeeslag-schilders! Zijn
in deze^erzamgling de rijke en levendige komposities nog
exceptie daarfzajllen ze regel moeten worden. Eerst dan
wapneerpoJc db-lafiïdére zalen gedecoreerd zullen zijn, zal men
kunnen beoorde^n pf de taak, die de kunstenaren op zich
hebben genomen"',.niet ie zwaar voor hen is. Één ding hebben
ze echter nu jéed/vojdingend bewezen, dit namelijk, dat ze
de geschikthei&Jiebtyen om groote zalen smaakvol en karak
teristiek te dekqrergif. Dat kan van praktisch nut zijn, als de
natie oogen •heeftr'om te zien. Ziet, daar worden van tijd tot
tijd stemmen gehoord, als zou het wenschelijk zijn om door de
hedendaagsche meesters eene nationale gallerij, een blijvend
en veel omvattend gedenkteeken van onzen roem te doen rij
zen. Is daar veel voor te zeggen, daartegen zijn ook groote
bezwaren. Yorsten-vleijerij, partijzucht,eenzijdige opvatting
der nationaliteit zijn maar al te vaak de oorzaken, dat derge
lijke verzamelingen, wat de onderwerpen zeiven betreft, meer
den lachlust dan de bewondering van naneef of vreemdeling
opwekken. Mij althans walgde het om in het museum te Ver
sailles (voor wélks gevel men leest: k toutes les gloires de la
France) telkens kan te loopen tegen Louis XVwelligt de
ellendigste vors! die Frankrijk immer heeft gehad. En al ware
dat ook zoo ziföt, men Jioude in het oog dat eene zooda
nige verzameling, wil ze werkelijk wat beteekenen, schatten
gelds zou koster), en dat men teregt oordeelt dat het niet te
pas komt, aan dergelijke luxe de penningen der natie te ver
kwisten. Zoo er genoeg kunstzin in Nederland woonde om
dat door bijdragen van partikulieren tot stand te brengen
doch zoo iets is wel het allerminste bij ons te verwachten!
Neen, geene kunstmatige opvijzeling van ons eigen land,
maar op andere wijze getoond dat het ons niet aan kunstzin
ontbreekt. Het vevflansen, het verknoeijen neme een einde.
Onze voorvaders wisten bij de stichting van elk publiek ge
bouw, zoowel door vorm als ornementen, een karakter daar
aan te geven. "Wij zijn karakterloos genoeg geweest om dat
karakteristieke te verlammen door aan de gebouwen gansch
andere bestemmingen te geven. Dat was het begin; hetgevolg
moest wel worden dat de publieke etablissementen, die wij
zeiven neder zetten, zoo weinig karakteristiek, zoo kaal en
knapjes mogelijk werden gemaakt. Mogt daarin eens veran
dering komen, mogt de kunst wat meer doordringen in ons
geheele leven. Waarlijk, zoo men zich bepaalde met de be
langrijke kunstprodukten uit vroegeren tijd, die immers zoo
waardig de eeuwen vertegenwoordigen waarin ze ontstaan
zijn, een regt af waardige plaats te verschaffen en met elke
reëel nuttige stichting door de kunst te laten releveren, men
deed reeds veel, men toonde eerbied voor den voorzaat, men
zorgde dat de naneef zich althans een begrip zou kunnen vor
men van ons leven en streven, en dat kon op onze nationaliteit
allernuttigst werken. Een waarachtig kunststuk, met waar
heid en edelheid getuigende van het hooge belang dat een ge
bouw, dienstbaar gemaakt aan godsdienst, deugd,k unst of
wetenschap, bij hen die voorgaan, opwekt, zou tevens eene
opwekking voor de gansche natie worden. Ziet, zulk eene
kunst is niet doelloos, degelden daaraan besteed behoefden
niet verkwist te zijn.
Nog eens, ik wensch Arti et amicitiae geluk raet haar voor-
loopig succes; ik koester de hoop dat wat zij zoo goed begon
nen heeft ook goed zal worden voltooid daar zijn immers nog
vele talentvolle schilders die aan de zalen niet hebben mede
gewerkt, misschien wel omdat geene onderwerpen te vinden
waren, geëigend aan hun talent. Wie toch aan deze galerij
medewerkt, doet het, voor zoover het nimmer zwijgende
egoisme daarin zijne rol speelt, louter voor zijn roem, en waar
men bijna iedereen koinpleet schoenen aan de voeten heeft
aangemeten, daar is het wel van niemand te verwachten dat
hij gaarne wil opdansen in een schoeisel dat hem niet of slechts
ten halve past.
IXGEZOXDES STUKKEN
Gymnastiek voor meisjes.
Ieder mensch, de vrouw zoo wel als de man, heeft, ten einde
de pligten des levens jegens zich zeiven en anderen te kunnen
vervullen, aan niets zoo zeer behoefte als aan gezondheid des
ligchaams. Elk stelsel van opvoeding, dat men volgt, moet
alzoo tot strekking hebben deze kostbare bezitting aan het
kind te verzekeren. Maar de opvoeding der vrouwelijke jeugd
schijnt zich in onze dagen veeleer ten doei testeiien, omhoe
onverantwoordelijk de gezondheid opzettelijk te bederven.
Ik betreur het dikwijls, dat men hij de opvoeding der vrouwen
zoo weinig acht slaat op deligchaams-oefeningen door kracht
te geven aan het ligchaam geeft men kracht aan de ziel, en
men weet hoe noodig het voor de vrouwen is, beide sterk te
hebben. Vaak bestemd om ten speelbal te strekken der for
tuin, ontzenuwt men het ligchaarasgestel en den geest, als of
men vreesde dat de storm haar niet hevig genoeg treffen zou.
Gelijk zoo vele andere zaken, heeft ook de gymnastiek iu
ruime mate in de wisselingen der fortuin gedeeld. Bij de
meeste beschaafde natiën der oudheid in hooge eere gehouden,
geraakte zij van lieverlede in minachting en vergetelheid, om
zich, na verloop van eeuwen, op nieuw tot aanzien te verhef
fen. Sedert Gutsmuths haar in Duitschland, het eerst de
reddende hand toestak, is zij in bijna alle landen van Europa
gunstig opgenomen, en thans schijnt ze ook ten onzent
wel is waar niet zonder moeite het burgerregt te verkrij
gen. Wanneer men de jaarlijksche berigten over het onder
wijs in ons vaderland nasluat, dan ontwaart men dat in den
taatsten tijd op vele plaatsen gymnastiekschoen zijnopgerigt
en dat op de meesten daarvan niet alleen aan knapen en jon
gelingen maar ook aan meisjes onderwijs gegeven wordt.
Over het nut der gymnastiek voor het mannelijk kind den
ken alle onbevooroordeelen tegenwoordig tamelijk eenstem
mig, ofschoon vele ouders en opvoeders, die er in beginsel niet
tegen zijn, zoodra het op de uitvoering aankomt nog niet
kannen besluiten den daarvoor noodigen tijd aan de dagelijk-
sche leeruren te onttrekken.
Ten einde zich heldere begrippen nopens de werking der
gymnastiek op het kinderlijk vrouwelijk organisme te verschaf
fen, is voorzeker de beste weg, dat men, alvorens geschriften
over het onderwijs te raadplegen, een leercursus trachte bij te
wonen en eenige vrouwelijke scholieren gedurende eenigen
tijd geregeld gade sla. Zoo de onderwijzer voor zijne taak
berekend is, en vooral zoo hij niet te veel van zijne leerlingen
vergt, zal de goede zijde der meisjes-gymua3tiek reeds na wei
nig lessen voor den onbevooroordeelde!! opmerker van zelve
in het licht treden en meer en meer duidelijk worden.
Men vestige voornamelijk de aandacht op die meisjes welke
bij het begin van den cursus eeu bleeke of vale kleur hebben,
schraal van bouw zijn, wier spiervleesch week, wier oogopslag
eer dof dan levendig is (zoodanige kinderen treft iedere
schoolklasse aan) en men zal ontwaren dat de huidkleur van
lieverlede helderder wordt en die van het gelaat frisscher, dat
armen en beenen ronder en harder worden, dat de blik eenige
levendigheid verkrijgt, dat de gang meer vastheid en veer
kracht aanneemt.
Deze uitwendige teekenen van verbeterde levensverrigtin-
gen, die frissche kleur, die meerdere ronding der spieren strek
ken ten bewijze dat de voeding verbeterd dat het bloed
overvloediger, zuiverder, krachtiger, rijker aan ijzerdeelen ge
worden is, dat bloedsomloop, ademhaling, zenuwwerking en
afscheidingen met meer energie haren gang gaan, kortom dat
de geheele gezondheidstoestand, ten gevolge der gymnastische
oefeningen verbetering ondergaat. Verbetering der gezond'
beid! Ziet daar juist de niet genoeg gewaardeerde lichtzijde
der meisjes-gymnastiek. Verbetering der gezondheid is eene
wezenlijke, eene eerste behoefte onzer eeuw.
varü;
oudheid deit STEREOSKOPIE.
In de vergadering van het Schotsch genootschap voor
fotografie deed de president, de bekende geleerde, sir David
Breuster, vóór eenige maanden de volgende belangrijke mede-
deeling. Hij verklaarde dat zijne onderzoekingen over de
geschiedenis der stereoskopie hem tot de overtuiging hadden
gebragt, dat het hoofdbeginsel reeds aan Euklides wasbekend
geweest. Vóór 1500 jaar had Galen us er van gesproken en de
bewoordingen, waarin Baptista Porta in 1599 sprak van de
twee beelden, die zich voor het oog tot een verbinden, bewij -
zen dat ook de konstruktie der stereoskopie hem niet onbe
kend kan geweest zijn. In I860 merkte dr. John Brown in een
museum te Rijssel twee naast elkander geplaatste en bijkans
volkomen gelijke teekeningen op. Zij waren afkomstig van
Jacopo Chimenti da Erapoli, een schilder der florentijnsche
school, die in 1554 geboren en in 1640 gestorven was. Zij
stelden dezelfde beelden voor, uit een zeer gering verschillend
oogpunt genomen. Zij' vormden te zaraen een beeld even vol
komen als de gewone stereoskopie voortbrengt.
de magneet en de aardbeving.
De japanezen hebben ontdekt, dat eenige sekonden voor
eene aardbeving de magneet tijdelijk zijn kracht verliest. Met
hun gewone scherpzinnigheid hebben ze een ligt gebouwtje
getimmerd, dat een magneet ia den vorm van een hoefijzer
draagt, waaronder een beker van metaal hangt. Verliest nu
de magneet zijn kracht, dan valt een aangebragt gewigt neder
op den metalen beker en geeft daardoor een alarmteeken.
Men is alsdan gewaarschuwd, en ieder zoekt de vrije natuur,
om niet onder het puin der woningen verpletterd te worden,
maar zich te redden.
het getal z e v e n in de taal der zaparos.
Een indiaansche stam, aan de oevers van den Rio Napo
gevestigd en bezocht door Oscalati, drukt het getal zeven op
de volgende wijze uit: haimuckumaracki-ckarainatacka-
nuquaqui. Dit welluidende woord beteekent eigentlijk als
men het ontleedt: drie dubbele strootjes en een. Du zaparos
zijn knappe rekenmeesters, als men ze vergelijkt bij de boto-
cudosdie arme indianen van de oostkust van Brasilië, die
tegenwoordig een beetje meer ontwikkeld zijn, gingen vroeger
bij het tellen nooit verder dun het cijfer vijf. Het woord
„ouroufou" „veel," duidde de telwoorden aan, die boven het
bereik hun: er gedachten gingen. Willen zij nog op eene
andere wijze eenpn hun oog oneindige hoeveelheid aangeven,
dan steken zij eenige malen hunne vingers en tonen omhoog.
'een gezantschap naak japan in 1649.
De Moniteur bevat eene beschrijving van de ontvangst der
eerste europeaansche ambassade in Japan, welke door de
hollandsche Oost-Indische maatschappij in 1649 daarheen
werd gezonden. „Deze ambassade zegt de Moniteur
bleef langen tijd onder weg, daar zij deel nam aan talrijke
schermutselingen, welke de hollanders te Batavia en te For
mosa tegen de inboorlingen te voeren hadden; de voornaam
ste ambassadeur stierf onder weg. Daardoor werd de keer
Andreas Frizus het hoofd der ambassade. Van den toestand
der scheepvaart geeft een juist begrip, dat de leden der am
bassade, toen zij te Nagassaki waren aangekomen, gedurende
geruimen tijd niet wisten waar zij zich bevonden en te ver
geefs de inlanders, wier taal zij niet verstonden, raadpleegden.
„Na vele toebereidselen vertrok de ambassade, met 20 hol
landers en japanneesch gevolg, op den 23 november 1649
naar Yeddo. Te Osaka maakten de ambassadeurs de alge-
meene nieuwsgierigheid gaande en wilde men hen zelfs uit-
kleeden om te zien of zij gevormd waren even als de japan-
nezen. In de eerste dagen van december 1649 kwamen zij te
Yeddo aan, doch eerst na den 29 januarij 1650 werden zij
door den keizer ontvangen. Men liet ze eerst een bad nemen,
daar men niet ongereinigd voor den keizer mogt verschijnen
daarna werden zij aan eene menigte formaliteiten onderwor
pen; men veranderde hunne kleeding en hunne hoeden,
noodzaakte hen om hunne geschenken in behoorlijken ja-
pansch-officielen vorm in te pakken, en toen ditgeheele kome
diespel was afgespeeld, kwam men hun zeggen dat de keizer
ziek was en hen niet kon ontvangen. Deze eerste beleediging
werd gevolgd door eene tweede; want men verklaarde hun
dat zij geduld moesten hebben, daar het wel twee maan
den kon duren eer er eene tweede audiëntie plaats haddie
twee maanden verliepen, en toen zeide men dat de keizer nog
steeds lijdende was en hen niet kon ontvangen. Den 9 april
1650 voerde men hen eindelijk met groote staatsie naar het
paleis, waar zij li uur moesten wachten; daarna werden zij
bij den keizer toegelaten, overhandigden hunne geschenken
eii binnen eenige sekonden was de audiëntie afgeloopenzij
konden toen naar Nagasaki terugkeeren."
een nieuw hemelligchaam.
Te Cambridge, in Noord-Amerika, is bij Sirius een hemel-
ligehaam ontdekt, hetwelk even als de aarde bij de zon, is ge
houden voor een planeet of satelliet bij die schitterende vaste
ster. De heer Leon Foucauld doet in het Journal des débats
mededeeling van deze astronomische ontdekking, onder bij
voeging dat in den nacht van 20 maart jl. ook door den heer
Chacornac te Parijs die planeet duidelijk is gezien en waarge
nomen, bij welke gelegenheid denaauwkeurigheid is gebleken
der op het observatorium te Cambridge gemaakte berekenin
gen. Vijf dagen later heeft de heer Chacornac die planeet op
nieuw waargenomen, en alstoen, bij vergelijking van de
hoofdster met den satelliet, bevonden, dat het licht van de
eerste dat van denlaatsten in intensiteit 10,000 malen overtreft.
snelpersdrukkerij van de gebroeders abrahams.