BIJVOEGSEL van de MIDDELBIIRGSCIIE C0ÜRA\T van dingsdagSO mei 1862. No. 60. EENIGE DENKBEELDEN KAA.lt AANLEIDING DER TENTOONSTELLING IN AUTI ET AMICITIAE te A m s t er d u m. Bezuiniging, bezuiniging! Ziet daar sinds vele jaren de leuze in ons vaderland. Zullen wij liet afkeuren Waarlijk niet, zoo wel het Frankrijk van vorige eeuwen als het Frank rijk van onzen tijd is een krachtig bewijs hoe verderfelijk het is, om met verkwistende hand hier en daar uit 's lands kas zoogenaamde weldaden uitte deelen, die men met een gepas ter naam wandaden zou kunnen noemen. En toch ook de bezuiniging hebbe hare grenzen. Rus land betaalt zijne ambtenaren slecht, en wat werd er het gevolg van? Al heeft onlangs een geestig schrijver over dat rijk beweerd dat het systeem van omkooping het systeem van tyrannie in bedwang houdt, die omkooping blijft even onze delijk als verderfelijk. Wij zeiven (en men zoude dat voor beeld met vele kunnen vermeerderen) wij kiezen onzekonsuls uit in den vreemde gevestigde handelshuizen, ten einde ze slecht te kunnen betalen, en de gezagvoerders onzer schepen kunnen getuigen hoe goed ze dan ook in den regel van die konsuls zijn gediend. Komen in sommige andere landen grootsche werken als met een tooverslag tot stand en wekt dat de regtmatige ontevredenheid op van velen, die meer pracht vertoon dan nuttigheid daarin zien, bij ons wordt, zelfs voor ondernemingen waarvan het nut slechts door weinigen wordt betwist, een ontzettend tijdsverloop met passen en meten zoek gebragt, opdat geen penning worde verspild. Het is vaak veel erger uren dan penningen te verkwisten. Het systeem van bezuiniging heeft dus zijne goede maar ook zijne gevaarlijke zijde. Nergens komt dat echter sterker uit, dan waar het de uationale kunst geldt. Wij leven in een materiëlen tijd, in een tijd waarin men van het beginsel uitgaat, dat eerst voor het ligchaatn, dan voor de ziel moet worden gezorgd, omdat, als het ligchaam niet krachtig en gezond is. de ziel niet anders dan ziekelijk of een zijdig werken kan; dat allereerst eeue betrekkelijke stoffelijke welvaart moet worden verschaft, alvorens den mensch te wil len veredelen, omdat anders de al te zware zorgen toch het helder denken en frisch gevoelen beletten. De ondervinding zegt amen op dat beweren elke andere levenswijsheid blijkt spoedig eene utopie te zijn. Maar toch, zóó materieel is onze tijd niet, of daar woont nog gloed in onze harten voor wat edel en schoon is. Vrijheid, deugd, godsdienstig gevoel, ziet daar zoo vele zaken die ons althans even naauw ter harte gaan als onze voorvaders. Hebben zij daarvoor tijd, geld en bloed veil gehad, dierbaar is dan ook die plek geworden, die van den aanvang tot bolwerk heeft gestrekt tegen de stormrammen van elementen en systemen.Wij hebben eerbied voor onze geschie denis, die prachtige rollen aan strijd en ontwikkeling gewijd. Wij hebben eerbied vooral voor onze nederlandsche kunst, die stempel der ontwikkeling, door de voorstelling welke zij geeft van de tijden onzer kracht, maar meer nog door de kantigheid en het relief waarmede die voorstelling staat weêrgegeven. Wat hebben wij echter in den laatsten tijd gezien? Terwijl werkelijk zeer bekwame kunstenaren zich in Nederland heb ben gevormd, heeft de kunst meer en meer haar nationaal karakter verloren. Het is zoo, de zee-, landschap- en stadsge- zigtschilders geven ons in den regel wel de golven en schepen, de boomen en gronden, de gebouwen weder zoo als wij die aanschouwen, doch wanneer daarin alleen het nationale zqu moeten gezocht worden, wij zouden het als bekrompenheid verwerpen. Buitendien, eene echt nederlandsche zee en uit sluitend nederlandsche boomen zijn niet te vinden, en moge nu de stadsgezigtschilder het meer in zijne magt hebben om ons nationaal karakter, het zij het zich krachtig vevtoone in bewonderenswaardige monumenten, het zij het wegschuile voor het ongeoefende oog in onaanzienlijke buurten, op het doek af te spiegelen, te ontkennen valt het niet dat het den figuurschilder alléén gegeven is om het volk in zijne geschie denis en in zijn karakter af te malen. En wat hebben wij nu in den laatsten tijd van die figuur schilders gezien Historiestukken van eenigen omvang komen hoogst zeldzaam voor, en de enkele die er zich aan heeft ge waagd, heeft meestal veel moeite besteed aan een werk dat zich niet boven het middelmatige heeft kunnen verheffen. Voorstellingen uit het volksleven zijn evenzeer slechts zeld zaam. Israels geeft ons nu en dan gelukkige grepen uit het visschersleven, en zoowel het markensche als hetmolkwerum- sche kostuum heeft enkele malen een schilder van talent tot reproduktie opgewekt. Wat doen dan de figuurschilders? zij geven lieve, huisselijke, en zelfs maar al te vaak hoogst onbe duidende voorstellingen, die niet zelden boeijend worden door fraaije penseelbehandeling of pikante verlichting. Dat wordt geapprecieerd door de kabinethouders, en die stukjes, voor de vorming van ons volk van nul en geen er waarde, worden spoedig verkocht. Vindt men hier en daar ook een enkel kunstenaar, die waarlijk boeit door edeler hoedanigheden, gevoel, geest, karakterstudie, konceptie. ook dan nog schijnt het als of het vaderland weinig oplevert. De tafereelen van den in vele opzigten onnavolgbaren Bles zijn in den regel meer fransch dan hollandsch, franseh niet alleen van voorstelling, maar ook van opvatting. Nu moge het waar zijn, dat onze schilderschool nimmer rijk aan eigenlijke historiestukken is geweest, het Trippen huis, het Mauritshuis. en niette vergeten vele verzamelingen in het buitenland, zijn daar om te bewijzen dat hare breede por tret-komposities, zoo wel als hare voorstellingen uit het volks leven op kleiner schaal, de afdrukselen zijn van de energie, de vrolijkheid, de gewoonten, ook van de gebreken van ons volk. De Nachtwacht van Rembrandt, de Schuttersmaaltijd van Van der Helst en zoo vele treffende regentenstukken, zij zijn merk waardiger dan menige historische voorstelling, en men moge in onzen tijd, zoo uiterlijk beschaafd, of liever, zoo fatsoen lijk, schimpen op onderwerpen als die van Jan Steen, Ostade, Teniers men moge zelfs te ver gaan en een toon voeren als of die groote kunstenaren slechts dronkemans-voorstellin- gen gaven waarlijk, dansende boeren en boerinnen mogen wat grotesquer passen maken dan wij, als wij heeten te dansen (is het iets anders dan op de maat loopen?), die dartelheid is nog niet dronkenschap, en er behoort meer toe om dat vrolijke volk in volle beweging weder te geven, dan een vrouwtje bij het wiegje vau een slapend kind te laten zitten, enz. enz. En toch, onze tijd eischt, wat de keuze der onderwerpen betreft, wel meer maar niet minder dan het verledene. Paul de la Roche heeft aan het genre historique, door oorspronke lijkheid en diepte van gedachte, een ongekend reliëf weten te geven. Horace Vernet heeft aan zijne historische scheppingen een cachet van werkelijkheid, van aanschouwelijkheid ge schonken, waardoor zijne schilderijen waarachtige historie zijn geworden. In Duiischland worden de huisselijke tafe reelen met verwonderlijk talent aangewend om de verschil lende nuancen van het volkskarakter af te malen. In België heerscht strijd onder de artistes of men de beeldende kunst moet dienstbaar maken aan het geloof en dan aan strenge teekening en lijn-expressie, naar het voorbeeld van italiaan en duitscher, meer veld moet afstaan dan aan de toovermagt van licht cn kleur, zoo als tegenwoordig in Frankrijk de smaak het gebiedt, terwijl juist door dien strijd in beide rigtingen uit muntend werk wordt geleverd. Hoe komt het dan dat wij, nederlanders, zoo weinig blijk geven dat wij den tijd begrijpen? Vele redenen zijn daarvoor aan te geven. Men vergete niet, dat in den regel wezenlijk merkwaardige onderwerpen ook tamelijk groote afmetingen vorderen, en dat het van den kun stenaar, wiens eenige kapitaal zijn tijd is, niet te vergen is, om dat kapitaal renteloos weg te schenken. Daar het nu onte genzeggelijk is, dat schilderijen van omvang in Nederland slechts bij uitzondering plaats vinden, moet wel het resultaat worden, dat men weinig aanmoediging vindt om ze te ver vaardigen. De schatkist wordt slechts gebruikt voor hetgeen noodzakelijk blijkt te zijn, en daar mag dus voor een luxe artikel als kunst is, niets (immers slechts zeer weinig, en dan ware het haast nog beter als men dat weinige ook maar aan partikulieren overliet) afgezonderd worden. Was vroeger de ij delheid een krachtige drijfveer, een drijfveer waaruit toch die zoo hoogst belangrijke regenten-en doelenstukken hun bestaan te danken hebben die ij delheid laat zich tegen woordig vrij wat goedkooper bevredigen, en elke prentwinkel vertoont u een fotografisch album van heele, halve en kwart- ceiebriteiten. De schilders kunnen dus niet werken voor publieke gebouwen, voor korporaties, zij zijn alleen overge laten aan de kunstliefhebbers, zij werken voor de kabinetten en leveren dus.zoogenaamde kabinetstukjes. Een jeugdig schilder exposeert een fraai stukje het wekt de aandacht de kunstkooper raadt hem aan nu op dien weg voort te gaan, enelke produktie wordt eene reproduktie! De repro duktie wordt echter altijd goed verkocht, veel beter dan eene nieuwe opvatting, die immers minder geijkt goed is, en de kunstenaar wordt langzamerhand verlaagd tot een zeer bekwaam handwerker. Het ligt in de reden, dat hoewel veel van hetgeen wij schre ven op alle genres toepasselijk is, toch de figuurschilders daaronder het meest geleden hebben. Het is dan ook eene erkende waarheid dat in de bijvakken ons vaderland eerste kunstenaren telt; wat het hoofdvak, het meuschenbeeld echter betreft, ontbreekt het ons voorzeker niet aan mannen van talent, doch wij kunnen niemand noemen die zelfs te ver gelijken is bij Horace Vernet, Eugène de la Croix, Gallait, Cornelius, enz. enz. Als zee- en waterschilders kunnen Louis Meijer en Waldorp slechts, en dan nog maar enkele malen, door een Gudin overschitterd worden, terwijl van Deventer en Breuhaus de Groot zich waardig daaraan sluiten,als landschapschilder vond de onlangs ontslapen B.C. Koekkoek in het wedergeven van prachtig geboomte zijne wedergade niet; de wintergezigten en panorama's van Schelfhout zijn en blijven onnavolgbaar; Roelofs, van der Maaten, Kruseman vanElten, ziedaar zoo vele namen, die bewijzen dat we onzen roem ook in dat genre met kracht blij ven handhaven welke rreemdeling kan als kerkenschilder zich zelfs meten met Bosboom? en waar vindt men stadsgezigten die te vergelijken zijn met die van Kavsen, Springer, Verveer en Weissenbruch? Alfabetisch heb ik ze opgenoemd, want wie zou bij zoo veel verscheidenheid van opvatting en zoo veel onmiskenbaar ta lent willen of kunnen tauxeren? Men zou zeker te ver gaan, als men tot het besluit kwam dat ouze kunstenaren meer uitsluitend oogen hebben om de natuur te bestuderen, dan om het bezielde menschenbeeld te leeren kennen. Niet alleen de oude school, de school die Rembrandt en Jan Steen heeft voortgebvagt. is daar om het tegendeel te bewijzen: ook de produkten van lateren tijd sluiten zich daarbij waardiglijk aan. Men denke met eerbied aan den nestor der nieuwe school, nan J. W. Pieneman, den man die in een tijd van schroomelijk verval in de kunst zich zeiven tot eene belangrijke hoogte heeft weten te verheffen. Zijne overgave van Hasselt, zijn Quatre-Bras, zijn Waterloo zullen altijd belangrijke kunstprodukten blijven. Men boude echter hierbij in het oog, dat die werken vervaardigd zijn in een tijd. dat, door verheffende evenemeuten, de nationali teit mode was geworden. Men vergete evenmin Cornell's Kruseman, die het geluk heeft gehad door zeer aanzienlijke famieljes te worden geprotegeerd. Men onthoude vooral zijne bewondering aan Ary Sckeflër niet, een zeer krachtig toonbeeld van wat de nederlandsche figuurschilder vermag, alshij aan moediging, ondersteuning, bescherming ondervindt. Dat de waardige rnan dat noodzakelijke voedsel in het buitenland heeft moeten zoeken is niet zijne schuld. Men mag zelfs wat verder gaan en zonder vreeze van tegenspraak de verwonder lijke degelijke historiekennis, de vlugge en tevens karakteris tieke opvatting van tie meest uiteenloopende onderwerpen, de zich nooit verloochenende élégance van een Rochussen aanvoeren; men mag wijzen op tie coquette, geestige blijspel scènes van Bles, op de gevoelvolle voorstellingen van Israëls, op de degelijke rigting uitgedrukt in de kunstgewrochten van Scholten, enz., om van de nog zeer jeugdige maar reeds veel belovende artistes niet te gewagen; en men mag vragen of er niet genoeg timmerhout voorhanden is, als men er zich op wil toe gaan leggen om grootsche werken tot stand te brengen? Arti et amicitiae, eene sociëteit die, moge ze ook evenmin als elke andere menschelijke instelling onfeilbaar zijn, niet alleen Amsterdam maar geheel Nederland tot sieraad ver strekt, eene maatschappij, die reeds veel heeft tot stand ge bragt wat nuttig eu goed is, eene maatschappij die door de kunstenaren (zelfs misschien wat al te sterk) wordt beheerscht, en die dan ook leeft dóór en vóór de kunst, Arti et amicitiae a merité de la patrie, a merité de l'art, a merité de l'artiste. Ze heeft de mannen van talent opgeroepen om, waar aanmoe diging vanbuiten ontbrak, zelven de onbekrompen bewijzen te leveren van hetgeen zij vermogen, en het strekt de kun stenaars tot eer ze hebben aan die roepstem werkelijk op zeer onbekrompen wijze voldaan. Daar was dan besloten dat de kunstzalen van Arti et ami citiae door mannen van talent zouden worden geïllustreerd met tafereelen uit de geschiedenis onzer natie, en, zoo als ge bruikelijk is, er werd eene kommissie gekozen om dat werk uit te voeren. Dat die kommissie eigenaardige moeijelijkhe- den had te overwinnen wie mag het betwijfelen? Hoe, alleen met nationale krachten op eenmaal eene historische gallerij in het leven te roepen, in een land waarin het histo- nevak slechts hij uitzondering wordt beoefend, in een land waarin de vakken, die slechts indirekt niet de geschiedenis in betrekking kunnen worden gebragt, in den regel met het meeste succes worden geëxploiteerd? Welnu, het moeterkend worden dat ze zich door die moeijelijkheid, althans wat de nu versierde zalen betreft, met glans hebben heen geslagen. Zij hebben teregt begrepen dat zij, tot het leveren van een goed geheel, den landschap-, beesten-, stads- en zeeschilder niet missen konden, en, om aan allen gelegenheid te geven, hebben ze tafereelen gekozen uit de geschiedenis der ontwik keling van het nederlandsche volk. De greep was goed, im mers als zoodanig hebben voorstellingen als: Nederlands woeste toestand, in verband gebragt met: de Saxische hoeve in de vijfde eeuw, als: Harmgvisscherij aau den Maasmond in 1152, of als: Üijkschouwin Drechterland in 1288, meer waar achtige waarde dan eene massa gevechten van allerlei aard, die, al worden ze met talent uitgevoerd (getuige het museum teVersailles), als ze in massa voorkomen vervelen, terwijl men er toch moeijolijk buiten kau blijven, als men de historie plastisch reproduceren wil. Ze heeft zich in de keuze der onderwerpen laten voorlichten door W. J. Hofdijk. Was deze daartoe de geschikte persoon In vele opzigten ja. Hofdijk toch is geenszins een eenzijdig bewonderaar van het deel onzer geschiedenis dat aanvangt met Willem I en eindigt met Willem III; hij heeft evenzeer zin voor al het schilderachtige, het hartverheffende, de ontwikkeling gedu rende vroegere perioden; daarbij is hij van schilder-dichter, dichter-schilder geworden en hij begrijpt dus den beeldenden kunstenaar beter dan menig ander. In aanmerking genomen de groote moeijelijkheid om te rade te gaan, niet alleen met de geschiedenis, maar ook met den aard der diverse talenten, op wie men rekenen kon, is hij dan ook vrij wel geslaagd. Men mag niet te vele eigenschappen in één persoon vereenigd verlangen. Wat Hofdijk als letterkundige ontbreekt, een scherp kritisch oog, heeft ook hier zijne schadelijke gevolgen gehad. De door hein bijeen gebragte en toegelichte katalogus bewijst dit hier en daar ten duidelijkste. Aangenomen dat Eeu jagt op wolven in de achtste eeuw, als tafereel uit de ge schiedenis der ontwikkeling van een volk nog eenigzins te verdedigen is, dat men zelfs niet al te sterk tot kleinigheden afdaal t als men aan de dijken van ons land twee groote doeken afstaat (een daarvan stelt voor de verbetering der dijken door paalwerk en wier!), te meer wanneer de watermolens (die toch met bedijking in zoo naauw verhand staan) ook al weder een groot doek vullen stellig doet men verkeerd Thomas a Kempis een tafereel waardig te keuren,sinds het bewezen is dat „De imitatione Christi" wel onder den naam van Thomas a Kempis is verspreid geworden, doch door een italiaanschen monnik geschreven is. Men zij toch in geen opzigt eenzijdig of onregtvaardig; behoort, na de laatste onderzoekingen, Laurens Koster wel tot deze gallerij, even zeker behoort Thomas a Kempis er niet toe. En wat te oordeelen over de keuze van den jongeling van Westzanen? Al wordt het door Hofdijk in nog zoo levendige kleuren weder afgemaald, het feit zelf beteekeut al zeer weinig. Hoe, iedereen tracht zijn schat te redden, en Lambrecht Melissen redt zijne moeder. Is het dan vreerad of een bijzonder vereerend feit dat een zoon zijne moeder als een schat beschouwt? Als dat feit zoo excep- tionneel was in die dagen, hoe ellendig was het dan hier met de liefde tusschen ouders en kinderen gesteld En hier wordt nog wel de episode, die niet verdiende vereeuwigd te worden, als een tafereel uit de geschiedenis der ontwikkeling van ons volk gegeven! Eilieve, heeft Melissen ons in 1574 pas geleerd dat men zijne moeder liefhebben moet? En niettegenstaande dat alles, blijf ik erbij, dat de zamen- stelling der onderwerpen niet zonder oordeel is geschied; dat blijkt voornamelijk als men het onderwerp van elk tafereel vergelijkt met den naam die er onder staat. Men heeft in den regel ja bijna zonder uitzondering aan ieder schoenen naar de voeten gegeven, terwijl dan toch aan de ontwikke lingsgeschiedenis slechts enkele malen geweld is gepleegd, en deze omstandigheid, gepaard uiet eene allezinsprijzenswaar"

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1862 | | pagina 5