MIDDELBURGSCHE
C O R A N T.
r 58.
Donderdag
1862.
15 Mei.
Editie van woensdag avond 8 urèi.
Middelburg 14 Mei.
In de zitting van de tweede kamer der staten generaal van
maandag, ten 11 ure geopend, waren in de eerste plaats aan
de orde de wetsontwerpen tot naturalisatie, die op zich zelve
geene diskussie uitlokten, maar waarbij de vraag behandeld
werd of burgers van een staat in Nederland genaturaliseerd
konden worden, wanneer zij, diens ondanks, de nationaliteit
in hun geboorteland behielden. De heeren van Goltstein en
Mackay bespraken dit punt en waren van oordeel dat een
vreemdeling genaturaliseerd behoorde te worden, wanneer
hij aan de bij de wet gestelde eischen voldeed, en dat het een
stelsel van uitsluiting was iets meer te vragen. De minister
van justitie, even als zijn voorganger, was van oordeel dat men
het belang van het land en vooral van de koloniën op het oog
moest houden en dat, wanneer het voldoende ware dat een
vreemdeling voldeed aan de eischen der wet van 1850 om het
nederlanderschap te kunnen vorderen, het niet te pas zou
komen telkens de naturalisatie bij de wet te verleenen.
Vervolgens is na eene korte schorsing ten 1 ure de diskus
sie hervat over het wetsontwerp tot onteigening van perceelen
tot aanleg van den spoorweg van Leiden naar Woerden. De
sprekers die het woord voerden, hebben allen de bekende
gronden ontwikkeld. Vóór spraken de heeren Kien, Cool,
Taets van Amerongen, Del prat en Heemskerk Az.zij waren
van meening dat hoe zeer de uitsluiting, bij de koncessie be
dongen, afkeuring verdiende, de onteigeningswet afgeschei
den daarvan moest worden beschouwd dat het publiek nut de
onteigening ontegenzeggelijk vorderde en dat de hollandsche
steden door de lijn Leiden-Woerden in onmiddellijk verband
met liet groote spoorwegnet zouden worden gebragt. De uit
voering van die lijn was verzekerd, terwijl men omtrent al het
overige in onzekerheid verkeerde. De heer Taets van Ame
rongen erkende dat de Hollandsche spoorwegmaatschappij
minder hechtte aan hare lijn, dan wel dat zij het nadeel ver
langde te keeren waarmede de andere lijn haar bedreigde.
Men beriep zich op de diskussie over de motie van den heer
Dullert, om te hetoogen dat men deze voordragt op zich zelve
moest beschouwen. Eindelijk wees de lieer Heemskerk Az.
op de wet der policie op de spoorwegen om aan te toonen
dat bij verwerping der wet en het verleenen eener andere
koncessie de Hollandsche spoorwegmaatschappij van den
staat schadevergoeding zoude kunnen eischen.
Tegen het wetsontwerp spraken de heeren van Bosse, de
Brauw, Storm van 's Gravesande, van Nispen en Dullert. Zij
waren het in beginsel eens dat men hij eene onteigeningswet
in het algemeen niet over de voorwaarden eener verleende
koncessie kon handelen, maar hier waren beide niet van elk
ander af te scheiden. Hier zou door de aanneming der ont
eigeningswet een monopolie bekrachtigd worden en blijkens
art. 6 der koncessie een geldelijk bezwaar op den staat worden
gelegd, wilde men dit monopolie opheffen, hetgeen niet mogt
geschieden zonder medewerking der wetgevende magt. Thans
zou men goedkeuren hetgeen de meerderheid herhaaldelijk
had afgekeurd, nog daarlatende of deze lijn het meest in het
publiek belang was, hetgeen betwist werd.
De minister van hinnenlamlsche zaken verklaarde het wets
ontwerp niet in bescherming te kunnen nemen, op grond van
liet beginsel van uitsluiting. Men had gevraagdwaarom
trekt gij dan deze wet niet in? Omdat dan de lijn Leiden-
Woerden niet tot stand kwam, maar toch de koncessie niet
vervielhet middel daartoe bezat alleen de wetgevende magt.
Men had gevraagd: waarom hebt gij niet wijziging van de
koncessie trachten te verkrijgen Dit is beproefd en de raad
vnn administratie had de uitsluiting voor onbepaalden tijd
willen veranderen in eene voor bepaalden tijd. De minister
zag echter geen grond voor uitsluiting, zelfs voor een bepaal
den tijd, ofschoon men ook bij aanneming der wet de konces
sie in dien zin wilde wijzigen. De spoorversmalling was even
zeer in het belang van de maatschappij als van het publiek.
De weg Leiden-Woerden zou. naar hij gelooft, niet gestaakt
worden bij verwerping der wet. De minister stelt zich geene
partij voor eene der beide lijnen, maar hij is tegen monopolie
en jn zijn partijgeest voor liet publiek belang durfde hij de
wet niet in bescherming nemen.
De heer Elout van Soeterwoude zeide dat hij nu noch vóór
noch tegen de wet zal stemmen, want nadat de minister van
hinnenlandsche zaken heeft verklaard dat hij deze wet niet in
bescherming kan nemen, acht hij het wetsontwerp niet meer
een regeringsvoorstel, door den koning ter beoordeeling aan
de kamer ingezonden. Hij zal dus tijdens de stemming de
zaal verlaten.
Het wetsontwerp wordt hierop met 37 tegen 21 stemmen
verworpen. Vóór stemden de heeren: Schimmelpenninck,
van Frank, Wichers, van Lijnden, van Zuylen van Nyevelt,
Kien, Taets van Amerongen, Hoekwater, Del prat, van
Fore est, van Heiden Reinestein, Lyelanma Nyeholt, Di rks,
van Goltstein, van Asch van Wijk, Cool, Slicher van Dom
burg, Heemskerk Az., van Eek, Wybenga en de voorzitter.
Op voorstel van den voorzitter wordt besloten den volgen
den dag te doen plaats hebben de diskussie over de wetsont
werpen: 1. tot naturalisatie van Recke en 9 anderen 2. tot
definitieve vaststellingen der hoofdstukken III en V der be
grooting voor 1862.
In de zelfde zitting zijn ingekomen1een wetsontwerp tot
af koopbaarstelling der tienden, en 2. een wetsontwerp tot
regeling der pensioenen der protestantsche predikanten en
van hunne weduwen3. petitiën, waaronder eenige het tarief
betreffende.
Tot rapporteurs zijn benoemd over het wetsontwerp tot
goedkeuring der uitgaven wegens verstrekkingen door het
departement van marine, de heeren Hugenholtz. van Digge
len, Wybenga, Blussé en van Franck; 2. tot verhooging van
hoofdstuk VIII (marine) der staatsbegrooting voor 1861, de
heeren Hugenholtz, Wintgens, Lyclaraa a Nyeholt, Blussé en
van Franck; 3. nopens de overdragt der domeinen, de heeren
van Goltstein, van Ileukelom, de Brauw, van Nispen van
Sevenaer en Dullert.
De eindverslagen gereed zijnde over de wetsontwerpen tot
bekrachtiging van het traktaat met België, nopens de water-
aftappingen op de Maas, en tot bekrachtiging van eene pro
vinciale belasting in Groningen, is bepaald dat de dag der
beraadslaging over die wetsontwerpen later zal worden vast
gesteld.
In de zitting van dingsdag is de diskussie geopend over de
definitieve vaststelling van hoofdstuk V. der begrooting voor
1862. De algemeene beschouwingen hadden een uitsluitend
politiek karakter. De heer van Goltstein kwam terug op zijne
interpellatie. De rigting van het bewind was die van onbe-
perkten vooruitgang. Spreker wilde zich aan de grondwet
houden, anders kwam men in de rigting van den tijd, waarvan
een der verschijnselen het algemeen stemregt was, in plaats
van een census, zoo als de grondwet wil, die men kan inkrim
pen en uitzetten. Spreker meende een bewijs te zien dat men
zich niet aan de grondwet hield in de houding der regering
bij het den vorigen dag gebeurde, toen de regering een voor
stel van de kroon bestreed. Een ander bezwaar zag spreker in
het subsidiestelsel. De regering had verklaard bij de volgende
begrooting een subsidie voor de haven te Brouwershaven te
zullen aanvragen, terwijl vroeger alleen sprake was van sub
sidiëren, wanneer de provincie en gemeente te kort schoten,
waarvan hier nog geen bewijs was.
De heer van Lijnden volgde dien spreker op, en herbaalde
al de aanvallen die in de laatste weken door de oppositiepers
op de heftigste wijze tegen het ministerie waren gerigt. De
minister was terughoudend waar liet diskussie gold, de kamer
was niet spoedig genoeg bijeen geroepen, men verklaarde de
rigting bekend, maar er was duisternis op koloniaal gebied,
omdat de heer Thorbecke daar van beginsel veranderd zou
zijn. De minister ecarteerde groote vragen, en het was onge
hoord dat eene regering hare eigene voorstellen bestreed.
Voorts wees hij op de subsidie voor de haven te Brouwers
haven, op die voor de boekeri j te Groningen en voor de indus
trieschool te Enschedé, ten betooge dat de regering zekeren
invloed wilde uitoefenen op de kiezers. Op de vragen naar de
wetten op de koncessiën en de schutterijën was niet geant
woord, hetgeen bewees que la critique estaisée, maar l'art est
difficile.
De minister antwoordde met ongewone warmte, want hij
verklaarde zelf dat hij gevoelig was voor dergelijke persoon
lijke aanvallen. Afwijking van de grondwet, sprak hij, wie
heeft het meest toegebragt om die in het leven te roepen en
zou ik mijn eigen werk \erstoren? Een streven totonbe-
perkten vooruitgang? Kent men inij niet als minister en als
lid der kamer? Zijn niet mijne beginselen nedergelegd in
de wetten waarop ons staatsbestaan rust? De minister wist
zijne houding tegenover de koncessie Leiden-Woerden op
geene andere wijze overeen te brengen uiet zijne overtui
ging en het publiek belang. Men sprak van terughouding;
de regering wilde voet bij stuk houden en zich niet onbe
paald in theoriën verdiepend Een tal van wetten was omge
werkt of voorbereid, aan een debat over koloniale aangele
genheden zou de minister zich later uiet onttrekken. Het
subsidie voorde haven te Brouwershaven was van grootbelang
voor den hollandschen handel en er was geen regel zon
der uitzondering, betgeen ook voor het subsidiestelsel geldt.
Er waren gevallen waarin de staat alleen een werk in het
algemeen belang moest uitvoeren. De minister verdedigde
voorts elk der aangevallen posten. Wilde men nu daarin een
kenteeken van politiek van succes zien even als in de zamen-
stelling van het kabinet, die rigting was vreemd aan het
ministerie. De minister zal dergelijke insinuatiën met een
stilzwijgen voorbij gaan, dat hij niet zou kwalificeren. De
minister sommeerde ten slotte den heer de Brauw om het
daaromtrent in de vorige zitting gezegde thans te slaven.
Die spreker voldeed daaraan door te wijzen op de zelfde
feiten die reeds besproken waren, ofschoon in heuschen vorm.
Hij had den minister gaarne zien optreden, maar zonder hem
uiiste het kabinet alle kracht, en spreker was van oordeel dat
de kleine partij, waarvan de minister het hoofd was, niet van
de beginselen sprekende, die ook hij grootendeels beaamde,
bij de zamenstelling van het kabinet, gedreven bad om a tout
prix in haren kring te slagen. Hij bad dit betreurd en wilde
de regering waarschuwen, want bij zou altijd eene handelwijze
bestrijden want eene politiek was het niet die op eiken
prijs eene meerderheid wilde verkrijgen.
De heer Kien hield een zalvende redevoering, die tot grond
slag had, betuiging van gehechtheid aan de grondwet, of
schoon hij niet alle bepalingen beaamde. Mij zou het minis
terie ondersteunen als het eene conciliatoire politiek volgde,
geene partij-regering bleek te zijn, en de regten van de kroon
handhaafde.
De minister kwam op de verschillende redevoeringen terug
aan den heer van Goltstein zeide hij, dat hij de grondwet in
haren geest wilde ontwikkelen en niet enkel naar den letter.
Het politiek leven deed na IS48 partijen ontstaan, maar een
goevernement kon noch mogt partij-regering zijn. Wanneer
de heer de Brauw op personen doelde, wees de minister
daarop, dat zij beginselen tot grondslag hunner handelingen
hadden. Men sprak van een subsidie even zeer aan andere
industriescholen als aan Enschedé toegezegd, maar het bewijs
was niet geleverd dat zij een subsidie behoefden wilde men
verband zoeken tusschen de verleende subsidiën en een poli
tiek van succes, het goevernement moest zich dat getroosten
maar zij die noode eene portefeuilje hadden aanvaard, had
den zulke middelen om invloed uit te oefenen niet noodig.
De beginselen en de argumenten waren steeds zijne kracht
geweest.
Over de artikelen werd weinig diskussie gevoerd. Men
sprak met een enkel woord over de verbetering van de Mer-
wede, de traversen, de regeling van het kanaal van 's Heeren-
hoek en het verleenen van subsidie aan eenige geldersche
dijkdistrikten. Genaderd tot art. 96 (het eerste van de afdee-
ling onderwijs) werd de diskussie tot den volgenden dag ver
daagd.
In de 2elfde zitting zijn ingekomen drie wetsontwerpen, als
tot onteigening van perceelen ten behoeve van den aanleg van
een spoorweg van het Nieuwediep naar Niedorp Overlaat;
tot verlenging van den termijn, gesteld bij art. 3 van de wet
van 2-4 december IS57 (no. 73) omtrent het indisch muntwe
zen, en tot naturalisatie van E. W. Muller en twaalf anderen.
Het eindverslag is eindelijk üitgebragt over het wetsont
werp tot wijziging der begrooting voor de gestichten te Oru-
mersclians en Veenhuizen, waarover de diskussie later zal
worden bepaald.
In de zitting van heden zijn de hoofdstukken V en III
met algemeene stemmen aangenomen.
Voorts is bepaald dat in de zitting van morgen in behande
ling zullen worden genomen de wetsontwerpen tot naturali
satie van onderscheidene personen, alsmede dat tot bekrach-
tiging van het traktaat met België nopens de wateraftappingen
op de Maas.
De tweede kamer zal de thans aanhangige wetsontwerpen
waarschijnlijk over acht a tien dagen hebben afgehandeld en
dan voor korten tijd uiteen gaan.
lieden heeft de opening plaats gehad der stembussen voor
de verkiezing van vijf leden der provinciale staten, daar in dit
hoofdkiesdistrikt aan de beurt van aftreding waren de heeren
rar. A. M. Becius, jhr. P. D. van Citters, di\ J. W. Callenfels,
G. J. Sprenger en mr.T. A. Larubrechtsen.
Van de 1285 stemgeregtigden hebben 393 biljetten ingele
verd, waarvan 6 van onwaarde (5 in blunko en 1 ongezegeld),
zoo dat het getal geldige stemmen blijft 387, en de volstrekte
meerderheid 194. Hiervan zijn üitgebragt op de heeren G. J.
Sprenger 358. mr. T. A. Lambrechtsen 357, mr. A. M. Becius
355, (Ir. J. W. Callenfels 353, jhr. P. D. van Citters 353, zoo
dat de aftredenden allen zijn herkozen.
Voorts bekwamen de heeren P. P. Slegt 20 en J. Snijder 5
stemmen, terwijl de overigen over verschillende personen ver
deeld waren.
In het hoofdkiesdistrikt Zierikzee, waar aan de beurt van
aftreding waren de heeren mr. J. Moolenburgh, J. van der
Have Cz. en jhr. W. M. H. de Jonge, zijn üitgebragt *475 gel
dige stemmen. Herkozen zijn de heeren mr. J. Moolenburgh
met 415 en J. van der Have Cz. met 321 stemmen. Eene her
stemming zal moeten plaats hebben tusschen den heer C. van
der Vliet, die 229 en jhr. W. M. II. de Jonge, die 136 stem
men bekwam.
In liet hoofdkiesdistrikt Goes, waar aftraden de heeren
mr. M. P. Blaaubeen, A. Kakebeeke Jz., I. G. J. van den
Bosch en J. P. I.Buteux,zijn4l6geldigestemmen uito-ebra»t.
Hiervan bekwamen de heeren: mr. M. P. Blaaubeen 385,
A. Kakebeeke Jz. 370, J. P. I. Buteux 354 en I. G. J. van'
den Bosch 352 stemmen. Al de aftredenden zijn mitsdien
herkozen.
De gemeenteraad alhier zal vrijdag namiddag ten twee
ure eene openbare zitting houdenin welke behandeld zullen
worden de voorwaarden tot verpachting van het regt voor het
ophalen van den beer, asch en vuilnis.
Wij vernemen dat zaturdag avond ten 7 ure in de Abdij
j alhier de door eenige jonkvrouwen vervaardigde banier, ten