MIDDELBURGSCHE Dingsdag 6 Mei. r 54. Bij deze courant behoort een bij voegsel Editie van maandag avond 8 ure. PUBLICATIE. De burgemeester en wethouders van Vlissingen Ontvangen hebbende eene medeïïeeling van den heer com missaris des konings in Zeeland van de aanstaande komst van Z. M. den koning in dit gewest Gelet op het besluit van den gemeenteraad dd. 28 april 1862; Brengen ter kennis van de ingezetenen dat Z. M. de koning zich voorstelt woensdag den 21 mei aanstaande des avonds te Middelburg aan te komen; donder dag den 22 mei te Middelburg algemeene audiëntie te geven, vrijdag 23 mei ile/.e gemeente te bezoeken, alsdan het belang rijke in deze gemeente te bezigtigen en vervolgens gebruik te maken van het diner, door het gemeentebestuur aangeboden om 's avonds van dien dag naar Middelburg terug te keeren. Deze gebeurtenis is zoo aangenaam en belangrijk voor de gemeente onzer inwoning dat zij die ter kennis der ingeze tenen brengen, en daardoor ieder in de gelegenheid stellen om, zoo door het uitsteken van vlaggen, versieren van huizen, als anderzins, hartelijke blijken te geven van de verknocht heid, onwankelbare liefde en trouw aan Neêrlands beminden koning. Zij houden zich dus overtuigd dat zoo wel op den dag van 's konings bezoek in deze gemeente, als op hoogst deszelfs doorreis op zaturdag den 14 mei, wanneer Z. M. zich naar het voormalig vierde administratief district van dit gewest zal be geven, oin 's avonds weder naar Middelburg terug te keeren, overal in de gemeente waar de koning hoogstdeszelfs treden rigten zal, de openbare blijken zal ontmoeten, dat Vlissings ingezetenen, in edele gevoelens voor koning en vaderland steeds trachten uit te munten, wordende het mitsdien aan de ingezetenen vrijgelaten om de voorgevels hunner gebouwen of boomen op de kaaijen des avonds te verlichten, terwijl dit ten aanzien van eenige gemeentegebouwen, ue bruggen en pleinen van gemeentewege zal geschieden. Zij zijn in de billijke verwachting dat een ieder zich zal onthouden van daden, welke aanleiding zouden kunnen geven, dat de openbare rust en vreugde eenigzins wordt ge stoord. of waardoor de ingezetenen in het omwandelen en bezigtigen der illuminatiën zouden worden gehinderd. Voorts brengeu zij ter kennis van een iegelijk, dat. zoo tot voorkoming van ongelukken, als oin Z. M. den koning in hoogstdeszelfs te nemen weg niet hinderlijk te zijn, daar waar Z. M. te voet zal passeren op die oogenblikken nietzal mogen worden gereden, niet wat rijtuigen ook. Ook wordt een ieder uitgcnoodigd om zijne vreugde over 's konings verblijf niet door het schieten met uurwapenen of afsteken van vuurwerken en voetzoekers te doen blijken, het welk een en ander uitdrukkelijk verboden wordt. Zullende het echter vergund zijn om in den avond van den 23 mei nadat Z. M. de gemeente zal hebben verlaten, op de Groote markt vuurwerken af te steken. En opdat niemand hiervan onwetend zij, zal deze worden afgekondigd en aangeplakt, ter plaatse waar zulks gebruike lijk is. Vlissingen den 3 mei 1862. De burgemeester en wethouders voornoemd, J. W. CALLENFELS. De secretaris, P. FORBES WELS. ItlMENLAKD. Middelburg 5 Mei. In de zitting van de tweede kamer der staten generaal van vrijdag is de diskussie over de interpellatie van den heer Wintgens over het besluit van 12 maart, betreffende de aka- demie te Delft, oortgezet. Ilad donderdag het karakter der beraadslaging over de vorming en rigting van het kabinet een zeer bezadigd karakter, vrijdag is met levendigheid strijd ge voerd. De heer Heemskerk Az.. de eerste spreker, betoogde op nieuw de ongrondwettigheid van het besluit, hetgeen dooi den heer van Twist bestreden werd inet verwijzing naar het organiek besluit van 18*12. waarbij het radikaal stelsel was ingevoerd en waarop ook niet de raad van state was gehoord. "Wel was dit geschied op het besluit van 1859, maar daardoor was het nog niet geworden een maatregel van inwendig be stuur; er zijn ook besluiten, waaromtrent het hooren van den raad van state fakultatief is. De heer Schimmelpenninck kwam daarnaop ditpuntterug en betoogde dat de retroaktiviteit het besluit onregtvaardig en onbillijk deed zijn. Hij bragt de zaak op politiek terrein, want hij meende dat de maatregel alleen kon verklaard wor den van de zijde van dezen minister, aan wiens karakter hij hulde deed. omdat hij lid van het kabinet Thorbecke was. Die afgevaardigde zeide een vriend van een kabinet van be ginselen te zijn maar zulke maatregelen ziende, zonden velen liever een ministerie decirconstances wenschen, dat zijn stelsel niet tot het uiterste doordreef. Deze redenering deed den minister van binnenlandsche zaken, als hoofd van het kabinet, opstaan. Hij verdedigde het beginsel van het genomen besluit, waarover hij door den koning was geraadpleegd en waarover hij een advies had uit- gebragt, na kennisneming der re;De positie der jonge lieden was niet veranderd. Het besluit van 1859 verzekerde, na aflegging van een voldoend eindexamen, de benoembaar heid en die blijft bestaan, want men zal benoemd worden, maar niet aanstonds. Het algemeen belang was in deze zaak betrokken, want de minister, een voorstander van weten schappelijke opleiding, beriep zich op den hoogleeraar Roorda tot staving van de meeuing. dat men tot dusver door Delft slechts middelmatige indische ambtenaren verkreeg. Het was de pligt der regering meer ie doen. De heeren de Brauw en Wintgens kwamen tegen deze rede op; de eerste wees op de positie der jongelieden, die nu stu deerden. en meende dat zij positieve aanspraken door het besluit van 1859 hadden verkregen, die zij nu zouden verlie zen. De laatste stelde de volgende motie van orde voor: „De kamer, gehoord de door den minister van koloniën gegeven inlichting, keurt den maatregel betreffende de kwee- kelingen te Delft, zoo wat vorm als inhoud aangaat, af, en gaat over tot de orde van den dag. De redevoering van den heer Wintgens lokte eene repliek van den heer van Hoëvell uit, die reeds donderdag door den spreker was aangevallen. Hij verdedigde het besluit van 12 maart, nu hij den uitleg van den minister van binnenlandsche i zaken had gehoord en bestreed met kracht de motie van orde. Hij verklaarde tevens dat hij den heer Wintgens op persoon lijke aanvallen niet zou antwoorden, en dat de spreker uit Delft zijne redevoeringen zoo dikwijls hij verlangde, tot citaten mogt gebruiken, maar hem niet juist het tegendeel doen zeggen van hetgeen hij bedoeld had. Hij had zich altijd tegen het monopolie van Delft verklaard, en het besluit van 12 maart bedoelde alleen kunstmatige teelt van ambtenaren ten nadeele van den lande, om de delftsche akadernie te doen bloeijeti, tegen te gaan. Deze rede lokte eerie diskussie over een persoonlijk feit uit. waarbij de heer Wintgens deed uitkomen, dat hij uit edel moedigheid zijn aanval niet tegen den minister had gerigt, die voorliet eerst in de kamer verscheen, maartegen den heer van Hoëvell. wiens beginselen het gold. Dfe heeren Mackay, Mijer en Storm van 's Gravesande on dersteunden nu de motie, die door de heeren van Nispen en van der Linden bestreden werdDe heer van N ispen betreurde het besluit maar wilde den minister met die motie niet treffen. Daarop voerde de minister van koloniën meer uitvoerig het woord. Hij verdedigde in het breede het genomen besluit, waarbij hij naar pligt en geweten had gehandeldhij ver klaarde positief dat het niet toepasselijk zou zijn op de thans aan de delftsche akadernie ingeschreven personen en dat het alleen ten doel had voor de toekomst den te grooten toevloed naar Delft te keer te gaan. Hij verklaarde zich eindelijk be reid de gewisselde stukken over te leggen. De heer Storm van 's Gravesande zeide toen tegen de motie te zullen stemmen. Ware nu deze niet eene parlementaire machine de guerre geweest^ had uien alleen de zaak op het oog gehad, dan zou men verwacht hebbeu dat de heer Wint gens zijne motie ingetrokken had. vooral toen de heer de Brauw daarnaast de navolgende stelde: „De kamer.gehoord de gegeven inlichtingen, acht het wen- schelijk dat het besluit van 12 maart gewijzigd worde over eenkomstig zijne thans blootgelegde bedoelingen, en gaat over tot de orde van den dag." De heer Mackay stelde inmiddels eene 3e motie voor, lui dende „Om de diskussie uit te stellen, in afwachting van de stuk ken. die door den minister waren toegezegd." Eene langdurige diskussie volgde daarop, waaraan de hee ren van Hoëvell, de Brauw, van N ispen, van der Linden, Elout van Soeterwoude, Storm van 's Gravesande en van Diggelen deel namen. Desprekers deden uitkomen, dat de aanneming der motie van den heer Mackay het afkeurend voorstel van den heer Wintgens in de lucht zou laten hangen, terwijl men ook de motie van den heer de Brauw bestreed, op grond dat men van den minister niet kon verwachten, dat hij eene uit voering aan het besluit van 12 maart zou geven, niet overeen komstig met de gedane mededcelingen. De slotsom was dat de oppositie eene ernstige nederlaag leed en dat de eerste aanraking van dit ministerie met de tweede kamer eindigde met de verwerping van alle motien, tegen de regering gerigt. Die van den heer Mackay werd verworpen met 43 tegen 22 stemmendie van den heer de Brauw met 40 tegen 25 stem men, terwijl eindelijk de heer Wintgens voor zijne motie slechts 8 stemmen verkreeg. Dat voorstel werd verworpen met 57 tegen 8 stemmen. Vóór stemden de heeren van Asch van Wijk, van Foreest, Taets van Amerongen, Hoekwater, van Goltstein, Hoffman, Mackay en de voorsteller. Ingekomen zijn wetsontwerp wegens verstrekkingen door het departement van marine en tot wijziging van hoofdstuk VIII der begrooting voor 1861. In de zitting van heden is ingekomen de lijst van aanbeve ling van kandidaten voor de vervulling der vakature van raadsheer in den hoogen raad, ontstaan door het overlijden van mr. P. A. van Sieenhergen. Op de lijst komen voor de heeren rnrs. H. van Loghem. regter in de arrondissements- regtbank te Deventer; J. F. Pnngle, advokaat-generaal bij het provinciaal geregtshof van Gelderland J. A. Jolles, mi nister voor de zaken der hervormde eeredienst; G. de Vries Az.. griffier der staten van Noord-HollandM. H. s'Jaeob, advokaat te Amsterdam, en A. Oudeman, raadsheer in het provinciaal geregtshof van Groningen. Aan de kamer is kennis gegeven dat voor het wetsontwerp regelende de opheffing der sla» ernij in de nederlandsche west- indische bezittingen door de afdeelingen tot rapporteurs zijn benoemd de heeren: Hugenholtz, Delprat, Cool, Mackay en Dullert. Het wetsontwerp houdende bepalingen omtrent den akcijiis op het binnenlandsch gedisteleerd is met algemeene stemmen aangenomen. Tegen donderdag is aan de orde gesteld de behandeling der volgende wetsontwerpen: 1. tot onteigening van percee- len ten behoeve van de verbreeding der Pompenstraat te Maastricht; 2. tot verhooging van hoofdstuk VIII (marine) der staatsbegrooting voor 1861 (loodsgelden); 3. onteigening van perceelen ten behoeve van den aanleg van straten enz. voor de regelmatige uitbreiding van Rotterdam 4. onteige ning van perceelen ten behoeve van den aanleg/van het kanaal van Apeldoorn naar Dieren 5. idem ten behoeve van den aanleg van een spoorweg van Leiden naar Woerden. De geruchten aangaande een toekomstige huwelijksver- bindtenis van den prins van Oranje met prinses Anne Murat, heeft hier en daar reeds eenige onrust'te weeg gebragt. Dit blijkt o. a. uit eene petitie van den volgenden inhoud welke te Utrecht ter teekening ligt. „Sire! „Met schrik vernemen wij. dat er alom sprake is van eene aanstaande verbindtenis van het doorluchtig buis van Oranje met eene kleindochter van Mi.rat. „Onze liefde tot uwe majesteit geeft ons de vrijmoedigheid onze hoop bloot te leggen, dat, zoo er grond is voor deze vrees uwe majesteit die ramp van uw huis en volk zal afwenden. Het is niet te denken dat deze maatregel veel bij val zal vinden.want minstens moet men hem als zeer ontijdig aanmer ken. Van het bestaan van een huwel ,ksplan is niets bekend dan hetgeen buitenlaudsche dagbladen b:] wijze van gerucht hebben medegedeeld. Toen de heer Elout van Soeterwoude donderdag in de tweede kamer eenige meerdere inlichting van de regering verlangde zeide hij o. a. „Ik verlang geene afdaling tot bijzonderhedenik breid mijn verlangen tot'opening van zaken ook niet uit; ik vraag bijv. niet dat de regering zal logenstraften een gerucht dezer (Lagen verspreid en waaraan wel niemand in Nederland geloof zal tcillen slaan. Maar ik vraag naar die punten, waarover het ministerie zich kan en behoort uit te laten." Ongetwijfeld heeft de heer E'out hier niets anders dan het gewaande huwelijksplan op het oog gehad en de wijze waarop de berigten hier met zeer enkele uitzonderingen welligt zijn opgevat, naar waarheid voorgesteld. In dit nomtner deelen wij van den levensloop van Joachim Murat eenige bijzonderheden mede. Woensdag middag van Almelo te Twikkelo teruggekeerd, heeft Z. M. de koning donderdag een uitstapje gemaakt naar IleDgelo, en van daar over Oldenzaal naar Enschedé. Overal heerschte de zelfde geestdrift en ingenomenheid met's konings komst, en verschillende industriële inrigtingen zijn ook daar doorZ. M. bezigtigd. Donderdagavond is Z. M. weder op het kasteel Twikkelo teruggekeerd, waar even als den vorigen avond ter eere des konings een vuurwerk werd afgestoken. Vrijdag is Z. M. over Goor, Markelo en Holten te Deventer aangekomen. Na alvorens de tapijtweverij, de ijzergieterij, de kerk en het atheneum te hebben bezocht en gebruik te heb ben gemaakt van een hein op hetstadhuis aangeboden dejeuner dinatoir, is Z. 31. naar liet Loo vertrokken, alwaar hij des avonds ten 9 ure is aangekomen, om daar waarschijnlijk tot maandag te verblijven. Het gevolg dat Z. M. op zijne reis naar Parijs zal vergezellen, is vrijdag van 'sGravenhage ins gelijks derwaarts vertrokken. Onder de hoogst nuttige inrigtingen van den tegen woord i- gen tijd behooren de kamers van koophandel en fabrieken. Zullen deze instellingen echter wezenlijk nuttig zijn, dan moeten zij in een levend verband staan tot den handel en het fabriekwezen. Het is niet genoeg, dat de leden gekozen worden door de stembevoegde handelaars en industriëlen, en dat de kamers

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1862 | | pagina 1