MIDDELBÜRGSCHE y COUR A Zaturdaa 3 Mei. r 53. SP5EJ, Editie van vrijdag avond 8 ure. aTnb estbding. Op zattirilng. den 8 mei 1863, i]es voormiiWug» ten 9 ure, zal. onder nadere goedkeuring door den kommjssarH des konings in de provincie Zeeland, of. bij zijne afwezigheid. door een der leden van de gedeputeerde staten, en mbijzijn van deivhootd- ingenieur van den waterstaat. i^ShW. i 1 de di. tnKt, aan nel lokaal van liet provinciaal bestuur, te Middelburg, worden aanbesteed Het verbeteren en tot den 1 mei 1863 onderhou den der gewone aarde-, kram-, rijs en steen.- glooijingwerke aan de zeedijken der Oala- miteuse polders va Zeeland, en zulks in 37 perceelen van aanbesteding, Deze aanbestedingen zullen geschieden bij inschrijving en opbod, voor ieder perceel afzonderlijk. Het bestelt ligt ter lezing aan het lokaal van het ministerie van binnenlantlsche zaken, aan dat van het provinciaal be stuur van Zeeland, te Middelburg, bij de ontvangers-griffier van al de Calamiteuse polders eti op alle zoodanige plaatsen, alwaar gewoonlijk de bestekken van waterstaatswerken in gemelde provincie ter lezing gelegd worden. Zullende acht dagen te voren, uitgezonderd den dag voor de besteding de noodige aanwijzing in loco worden gedaan, en voorts nadere inlichtingen te bekomen zijn aan het bureau van den hoofdingenieur van den waterstaat jhr. J. R. T. Ortt te Middelburg voor de werken in het algemeen.alsmede bij de ingenieurs te Goes, te Zierikzee, te Breskens en te Neuzen voor de werken in ellcs arrondissement behoorende. 's Graven hage', 14- april 1862. Namens den minister van binnenlandsche zaken, de secretaris-generaal, J. SCMRöDËR. WIS. De gegadigden worden verzocht overeenkomstig de voorwaarden volledige billetten in te leveren, aanduidende de namen en voornamen (loluit). bet beroepen de woonplaatsen van hen en van hunne borgen, het trammer va»-het perceelen de som in cijfers en in schrijfletters. Gedrukte billetten zijn te bekomen bij den drukker van het gewestelijk bestuur U. F. Auer. Burgemeester en wethouders van Neuzen maken bekend, dat de Voorjnavs Paarden- en Veemarkt in die gemeente zal plaats hebben op woensdag den 7 mei aanstaande. Neuzen, den 25 April I8G2. Burgemeester en wethouders voornoemd, J. P. DIIONKERS. De secretaris. J. DÏELEMAN. BIAAEALAA1». Middelburg 2 Mei. In de zitting van de tweede kamer der staten generaal van donderdag luidden de beide aangekondigde interpellatiën plaats. De eerste was die van den heer van Goltstein over de vorming en de rigting van liet kabinet. De interpellant behandelde in eene uitvoerige rede: l.de kwestie van het kontrasein. De heer Thorbecke bad niet met opzet schennis van de grondwet gepleegd, maar had, uitover- ijling om meester van het bestuur te zijn. art. 73 der grond wet ter zijdegesteld,want op 31 januarij was hij geen hoofd van een ministerieel departement. De minister antwoordde hierop in substantie, dat een besluit, hetwelk dadelijk in werking treedt, alleen door het hoofd van het betrokken departement kon gekontrasigneerd wordenmaar er was geen bezwaar dat e^h besluit, dat later werken moet, door bet dan opgetreden hoofd van liet departement gekontrasigneerd te zien een dergelijk besluit kon op den dag van het in werking treden het kontra sein van den minister, dan in funktie. dragen. De kwestie had zich op gelijke wijze voorgedaan onder het ministerie, waar van de heer van Goltstein in 1858 lid was. Tegen dezen uitleg kwam de heer de Brauw met leven digheid oj). Hij had een afschrift van een der besluiten voor zich; zij waren geteekend door den heer Thorbecke en wel als minister van binnenlandsche zaken, ofschoon hij op 31 januarij niet in funktie was. Spreker achtte het een gewigtig grondwettig beginsel, dat niet iemand, die later minister werd, een koninklijk besluit mogt kontrasigneren, maar een hoofd van een departement; dit werd voor de uitvoerbaarheid ver- eischt. De minister vroeg den heer de Brauw echter, wie bij besluiten, over de optreding van een nieuw ministerie, voor de uitvoering moest waken? Moest dit niet een der nieuwe ministers zijn De heer van Goltstein wekte nog de vrolijkheid der verga dering oj) door te beweren, dat de rekenkamer zich niet aan die besluiten zou houden, dat is, dat de ministers dus hun traktement niet verevend zonden zien. De kwestie van het kontrasein lokte herhaalde woordenwisseling uit. Over het tweede punt, de zamenstelling van het kabinet» voerden hoofdzakelijk de free ren van Goltstein en de Brauw I het woord. De eerste, hoezeer achting betuigende voor den minister van binnenlandsche zaken, was van oordeel dat de ministeriële krisis te lang had geduurd, nadat reeds-bij het departement van buitenlandschezaken langen tijdeen inte rim had bestaan. De heer Bet/. had zijn voorganger geene financiële kennis toegekend, maar welken waarborg gaf hij zelf dan zijne beschouwingen o :,r belastingstelsel Ook de minister van koloniën wasonbekend. D. minister antwoordde hem «lat als het gold een homogeen ministerie, het niet zoo gemakkelijk ging. Men had zich gewend tot hen, die tiieteene portefeuilje wilden; als men den tegenovergestel den weg ware opgegaan, de taak ware ligt geweest. Wilde de heer van Goltstein ook een examen voor ministers invoeren De heer de Brauw vroeg daarop: waarom wilden zoo velen niet. ande- ren wel? Het vorige kabinet was gevallen door eene coalitie I van partijen. Maar nu had men een kabinet zien optreden, j gedeeltelijk uit onbekende personen bestaande. Hij vreesde j dat eer partijbelang dan dat des lands daarbij get olgd was J en zag daarin eene voortzetting van de politique du succes a tout prix. De minister wensthte dat ieder, die een deel had gehad aan «Ie zamenstelling van het ministerie, dit openbaar kon maken; hier mogt openbaarheid zijn. Was men vroeger zoo wel gevaren bij bekende personen Het was ligt een kabinet zamen te stellen, als men aangreep wat men vatten kon. Maar men had een homogeen kabinet verlangd. Het derde punt, de rigting, werd uitvoerig behandeld door den heer van Goltstein en ook door den heer Ëlout van Soe- ter vvo tule. Tot ieders verbazing verklaarde de grijze tegenstander van den heer Thorbecke zijne rigting niet te kennen. Hij vroeg opheldering over al hetgeen men reeds in 18 1-9 was komen vragen. Hoe vatte de heer Thorbecke «Ie grondwet op. in ver band tot vroegere geschriften? Welke was die opvatting, nu op de bepalingen der grondwet verscheidene wetten waren gebouwd in strijd met de begrippen van den heer Thorbecke? Men zeide dat dit ministerie was de voortzetting van het werk van lSt'J; ook toen miste hij een leidend beginsel. Alleen had spreker -n de gaay^njewet het stelsel van cen tralisatie gezien. Het gezegde van den heer van Zuylen „de konstitutionele monarchie, niets meer. niets minder" was geen regeringswoord. Spreker 'was een voorstander van ministeriën de circonstances, ten einde mede te gaan met de natie; en niet van het streven tiaar wettelijke volmaaktheid volgens abstrakte beginselen. Hij wees eindelijk op koloniaal gebied, waar men na langdurigen strijd tot overleg was ge komen over het kuituur- en konsignatiestelsel. De toenmalige oppositie wilde meer vooruit. Hij wenschte over «lat alles opheldering. De heer de Brauw verklaarde even als de heer Elout van Soeterwoude genoeg bekend te zijn met de rigting van het kabinet. De laatste wilde echter, met het oog op de verkie zingen. dat de regering hare denkbeelden van bestuur zou bloot leggen. Er was wel eene lijst van in te zenden wetten opgesomd, maar de hoofddenkbeelden van regering waren niet ontwikkeld. Hij miste ook de financiële wetten. Bij het tarief was ie weinig toelichting gegeven en hij de begroo ting van buitenlandsche zaken was niets gezegd over de Schel- detol en het traktaat met België. Bij de betuiging van achting voegde hij de verklaring dat er groot verschil tusschen hem en den minister bestond. De regering had de kamervroeger moe ten oproejien en meer bewijs van werkzaamheid geven. De minister uitte te regt zijne verwondering dat de heer vanGoltstein. zijn ijverigste tegenstander sedert 1819, nu nog zijne beginselen niet kende. Daar deze een voorstander van ministeriën de circonstance was moest hij de beginselen toetsen aan de omstandigheden. Een debat tusschen hen beide over beginselen ware wel nutteloos. Toen de beer van Goltstein in dit gezegde toenadering zag. wees de minis ter op het verschil tusschen eetï homogeen kabinet dat wist wat het wilde en een ministerie «Ie circonstance. Hij achtte de beschouwing van den heer van Goltstein eene illusie. De kamer kon niet vroeger worden bijeengeroepen, want men moest haar werk verschaffen en de taak van deze zitting eenigzins afmeten. In het algemeen gaf de minister over det beide eerste punten opheldering, maar onthield zich van de bat op het laatste met verwijzing naar de handelingen van de vroegere opositie. Dit gedeelte «ler interpellatie scheen dan ook aan ieder ander, buiten den lieer ati Goltstein, onnoodig toe. De tweede interpellatatie, die van den heer Wintgens, werd in deze zitting niet ten einde gebragt. De interpellant sprak niet over stijl en vorm van het besluit van 1 2 maart jl., maar ontwikkelde in «len breede het verkeerde beginsel van kolo niale politiek dat daarbij ten grondslag was gelegd. De raad van state had moeten worden gehoord verkregen legten wa ren geschonden het besluit steunde op een verkeerden grond slag. Spreker verdedigde in het breede de opleiding van indi- sche ambtenaren te Delft; er waren ook niet te veel ambtena ren voor Indië en men had daar groot gebrek aan kundige personen, hetgeen hij op financieel terrein toelichte. door te wijzen op de inlichtingen over het werk van Money. Men zou te Leiden niet die wetenschappelijke opleiding hebben zoo goed als nu te Delft kan verkregen worden. Hij schreef het genomen besluit toe aan den invloed van den heer van Hoövell die «je Delftsche akademie steeds had bestreden in het belang der ouders in Indië en ten hunnen gunste. De minister van koloniën antwoordde slechts op de posi tieve vragen, want het parlementair terrein was hem vreemd. De raad van state was niet gehoord omdat dit ook ten opzigte van het besluit van 1859 niet ha«l plaats gehad <le tijd was daarvóór ook te kort. Hef lag in de bedoeling, de jongelieden de betaalde studiegelden te restitueren en hij verklaarde zich een voorstander van wetenschappelijke opleiding hier te lande. De heer van Hoëvell. door «Ie rede van den heer Wintgens tot spreken verpligt, verklaarde volstrekt onkundig te zijn ge weest van dit besluit. Het voldeed ook niet in alles aan zijne wenschen. Hij drukt de hoop uit dat dit het laatste woord van den minister over het radikaalstelsel niet zou zijn. Daarna voerde nog de heer Mackay het woord die met het oog op de verwachtingen die men geopend had. van meening was, dat het besluit de zelfde werking had a's of men een be sluit nam dat de te Breila studerende personen geene officie ren zouden worden. Deze maatregel greep dieper in dan men dacht, en daarom had hij geweifsckt dat de raad van staje ware gehoord. Heden is na langdurige heraadslaging deze interpellatie geëindigd. De minister heeft de verzekering gegeven dat de bepalingen van het besluit van 12 maart, welke tot deze inter pellatie hebben aanleiding gegeven, niet van toepassing zijn op de jongelieden die thans aan de delftsche akademie zijn ingeschreven. Drie moties zijn achtereenvolgens verworpen, als: die van den heer Wintgens, strekkende om een bepaald afkeurend votum over het besluit uit te spreken die van den heer Mackay, om de beraadslaging te schorsen tot dat door den minister de toegezegde stukken zullen zijn overgelegd en die van den heer de Brauw, strekkende om den minister te verzoeken het besluit te wijzigen in den geest van de thans gegeven inlichtingen. Maandag zal in behandeling genomen worden de wet hou dende bepalingen omtrent den akcijns op het binnenlandsch gedistilleerd. Deparijssche korresponden ten van buitenlandsche dagbla den beijveren zich om het huwelijksplan te bespreken tus schen prinses Anne Muraten den prins van Oranje zij het dan ook in algemeene termen. Het dagblad van Zuid-IIol- land daarentegen zegt „van goederhand te vernemen dat de geruchten omtrent deze echtverbindtenis van allen grond ont bloot zijn. Opmerkelijk is het echter dat prinses Murat in de laatste dagen bij het fransche hof meer op «len voorgrond schijnt te treden. Zij wordt algemeen geroemd om hare uitstekende schoonheid. De koning der Nederlanden zal op 6 mei te Parijs aanko men. De kroonprins zal hem volgens sommige berigten ver gezellen. Op 8 mei zal er eene groote revue op het veld van Mars worden gehouden ter eere van den vorstelijken gast. In de heden namiddag gehouden zitting van den gemeente raad is artikelsgewijs behandeld het nieuw ontworpen kou- cept-kontrakt met de firma llobbé&coinp.. koncessionarisseu der gasverlichting alhier, in verband inet de daarop door de firma gemaakte bedenkingen en de tegenbedenkingen der kommissie ad hoc. Ten slottei s het met algemeene stemmen goedgekeurd. In de hoofdbepalingen, vroeger door ons medegedeeld, is geene belangrijke wijziging gebragt. Eene bepaling echter, voor sommige ingezetenen misschien van groot belang, is daarbij opgenomen, n.l. dat particulieren, des verkiezende, ook des daags van gasverlichting zullen kunnen gebruik maken. De verlichting met olie blijft voor alsnog in de bui tenwijken bestaan. Voorts is ingekomen een antwoord van den minister van binnenlandsche zaken op de gevraagde koninklijke beslissing ten opzigte der inrigting van liet kohier van den hoofdelijken omslag bij klassen. Daaruit blijkt dat er geene termen bestaan om over de bestaande kwestie de uitspraak des konings in te roepen, zoo dat de raad heeft besloten aan het verlangen van gedeputeerde staten toe te geven en dien overeenkomstig de inrigting van het kohier te wijzigen. Op gedaan verzoek heeft de raad eervol ontslag verleend aan den heer C. J. Witte, als tweeden hulponderwijzer op de school voor minvermogenden. Tot hulponderwijzers zijn benoemd op de burgerschool o, van den heer J. van Sluys. de heer J. C. de Backen op de school voor minvermogenden, de heer J. J. Nierse. Met het oog op de aanstaande expiratie der pacht van den beerput, hebben weder eenige ingezetenen een adres aan den raad gezonden, waarin zij verwijzen naar hunne vroeger reeds ingediende bezwaren ten opzigte der beffing van 50 cent voor jdke kar welke door den pachter wordt weggehaald zij ver zoeken daarom dat die bezwarende bepaling bij eene nieuwe verpachting moge worde weggelaten, of de ingezetenen vrij heid worde gegeven zelf voor het weghalen van den beer te

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1862 | | pagina 1