N° 39.
MIDDELBURGSCHE
Dingsdag
1862.
C O n'N T.
1 April.
p? öoi-.w
*\y
Editie van maandag avond 8 ure.
middelburg 31 Maart.
Jl. vrijdag heeft jhr. mr. W.C. de Jonge, bij koninklijk be
sluit van den 7 maart benoemd tot griffier in het provinciaal
geregtshof van Zeeland, voorden hoogen raad (burgerlijke
kamer) den bij de wet gevorderden ambtseed afgelegd. He
den morgen werd hij als zoodanig in eene openbare zitting
van het hof alhier plegtig geinstalleerd.
De prokureur-generaal, mr M. Verbrugge, herinnert dat
slechts weinige weken geleden de leden van het hof zich in
eene openbare zitting vereenigden tot het installeren van een
nieuwen raadsheer. Het toen gesprokene zal, naar hij meent,
nog versch in het geheugen liggen, en wat zich toen liet wen-
schen eene spoedige vervulling der vakature van griffier
bij het hof inhakt thans het doel van dit zatnenzijn uit. Ilij
wijst er op hoe er aanvankelijk bij de regering eene zucht tot
besparing bestond, welke zich openbaarde in het onvervuld
laten van hooge regterlijke betrekkingen, doch hoe men thans
van dien hoogst gevaarlijken weg is teruggekomen. Men
begreep dat wat de schatkist daarbij winnen kon minder be
langrijk was, in verband met de vermeerdering van verant
woordelijkheid en zorg die daaruit voor de mindere ambte
naren ontstaan moest. -
Voorts schetst spreker de betrekking van griffier als eene
veel omvattende. Hij beroept zich op den nieuw benoemde,
die door een langdurig verkeer bij de regterlijke magt in
staat is gesteld en de. gelegenheid heeft gehad om de waar
heid van het gesprokene te erkennen.
Twaalf jaren zijn voorbij sedert de benoeming van jhr.
mr. W. C. de Jonge tot de vorige betrekking, welke plaats
vond op 13 maart 1850. Toen ook had spreker de eer en het
genoegen bij de installatie in eene hartelijke toespraak op
den omvang dier betrekking te wijzen, en den benoemde te
raden om de hem geschonkene gelegenheid niet ongebruikt
te laten voorbijgaan. Thans mag hij erkennen dat aan dien
raad gevolg is gegeven, en zonder vrees voor tegenspraak
durft hij de verklaring afleggen dat de nieuwe betrekking aan
den benoemde ten volle is toevertrouwd.
Spreker wenscht het hof, zich-zelven en vooral den be
noemde niet 's konings keuze geluk. Moge debetrekking
van substituut-griffier \oor alsnog onvervuld blijven, dan
wenscht hij den griffier de noodige zielskracht toe om de moei-
jelijke verpligtingen aan de vele werkzaamheden verbonden,
naar eisch te kunnen volbrengen; dan raadt hij hem zijn
volle vertrouwen te vestigen op Hein van wien licht en leven
komt.
Ten slotte meent de prokureur-generaal dat de president
en raden van het hof den benoemden griffier ongetwijfeld
zullen achten als een dien zij sinds lange jaren hebben ge
waardeerd en die ook de man hunner keuze is.
Na den benoemde ook in de welwillendheid van de leden
der balie te hebben aanbevolen, verzoekt de prokureur-gene
raal voorlezing van het besluit van benoeming en der akte
van eedsaflegging.
Op last van het hof door den raadsheer mr. J. W. de Bruijn
van Melis- en Mariekerke hieraan voldaan zijnde, neemt de
voorzitter mr. C. W. E. Vaillant het woord. De leden van het
hof vereenigen zich gaarne met de woorden van den proku
reur-generaal. De voorzitter acht de benoeming als eene hulde
aan de verdiensten des benoemden, welke verdiensten steeds
zijn erkend en gewaardeerd. Hij wenscht hem geluk met het
ambt waartoe hij na vele jaren dienst geroepen is. Gedurende
16 jaren heeft hij veel met den griffier te zamen ge
werkt, waarbij zij elkander steeds hebben bijgestaan, en nooit
werd die goede verstandhouding eene enkele maal verstoord.
Ilij hoopt dan ook dat zij zal blijven voortduren in beider
nieuwe betrekkingen, en drukt tevens den wensch uit dat den
nieuw benoemden griffier gezoudheid en krachten mogen ge
schonken worden om zijne werkzaamheden naar behooren te
vervullen.
Hierna verklaart de voorzitter jhr. mr. W. C. de Jonge te
zijn geïnstalleerd als griffier bij dit hof, hem verzoekende de
voor hem bestemde zitplaats te willen innemen.
De geïnstalleerde brengt achtereenvolgens een woord van
dank voor ondervondene welwillendheid aan het hof, den
vooruialigen griffier, den voorzitter en den prokureur-gene
raal. Den voorzitter daarenboven voor de verleende mede
werking aan zijne benoeming,en den prokureur-generaal voor
de woorden van vermaning en vriendschappelijke gezindheid
tot hem gesproken, alsmede voor zijne bereidvaardigheid in
het voldoen aan het verzoek om tot deze betrekking te wor
den voorgedragen.
Voorts rigt hij zich tot de aanwezige leden der balie, in
wier tegenwoordigheid hij het bewijs vindt van hunne belang
stelling. Onder verzekering van dienstvaardigheid, vriend
schap en achting hoopt hij dat de tot dusverre bestaan heb
bende goede verstandhouding steeds moge blijve voortduren,
waartoe hij zich bij hen aanbeveelt.
De deken der orde van advokaten, mr. Ph. van den Broecke.
wenscht namens de advokaten en prokureurs den benoemde
geluk met zijne nieuwe betrekking, waartoe hij door de ver-
eerende keuze des konings geroepen is. Die keuze is hen in
allen deele aangenaam: want had de keuze aan hen ge
daan wien anders zouden zij hebben kunnen kiezen dan
hem dien zij sinds jaren als substituut-griffier hebben gekend
en geacht. Onder dankbetui" ng voor de tot hen gerigte toe
spraak, hopen zij dat de goede verstandhouding tusschen den
benoemde en de balie voortdurend moge blijven bestaan.
Volgens het Journal des pays-bas wordt H. M. de koningin
op 23 april te Parijs verwacht, om ongeveer eene maand aan
het fransche hof te vertoeven. Later zou ook Z. M. de koning
een bezoek aan dat hof brengen,
De beide laatste dagen der vorige week waren door het
koninklijk gezin, te Amsterdam, gewijd aan het bezoeken van
onderscheidene inrigtingen. Z. M. de koning en Z. K. H. de
prins van Oranje bezochten vrijdag onder anderen het oude
mannen- en vrouwenhuis, bragten vervolgens professorVrolik
een bezoek en bezigtigden daarna de diamantslijperij van den
heer Coster. Ook aan de tusschenschool in de Oostenburger
middenstraat werd een bezoek gebragt. waarbij de kinderen,
in feestgewaad, den bezoekers een welkomslied zongen.
II. M. de koningin heeft vrijdag het museum Fodor en het
meubelmagazijn van den heer D. Siein, in de Kalverstraat be
zocht. In dit laatste deed zij ook eenige aankoopen.
Des avonds hebben de koning en de koningin, benevens de
prins van Oranje, het tiende koncert der maatschappij Felix
Meritis bijgewoond. De vorstelijke personen werden door
het bestuur der maatschappij ontvangen en verschenen onge
veer ten 8 ure in de koncertzaal, waar zij met fanfares en het
spelen van het volkslied werden begroet. Na het einde van
het koncert, ongeveer teu ure, verliet het koninklijk gezin
het gebouw, aan welks gevel eene schitterende gasverlichting
was aangebragt.
Zaturdag begaven de koning en de prins van Oranje zich
naar de zalen der maatschappij Arti et amicitiae, waarvan de
nieuwe beschildering thans is afgeloopen. Z. M. werd bege
leid door de heeren Herman ten Kate, Rochussen en Hofdijk.
Laatstgenoemde bood Z.M. een exemplaar aan van de door hem
vervaardigde toelichting der schilderstukken. Over de geheel
eigenaardige dekoratie der zalen, welke met's konings bezoek
voor het eerst weder geopend werden, hebben wij onze lezers
meermalen onderhouden. Wij hopen, nu alle schilderstukken
geplaatst zijn, weldra door een onzer korrespondenten te
worden ingelicht in hoe verre het geheel aan de verwachting
beantwoordt.
Vervolgens bezigtigden de koning en de prins van Oranje
het museum Fodor, het schilderijenkabinet van jhr. P. Six en
Tecum Habita. Ook door de koningin werd laatstgenoemde
instelling bezocht.
Heden morgen ten 11 ure zouden de vorstelijke personen
met een extra trein naar 's Ilage vertrekken.
Jl. vrijdag heeft de kommissie van de tweede kamer der
staten geueraal, belast met het houden eener enquête over de
marine, onder voorzitterschap van den heer Dullert het eerst
als deskundige gehoord den schout bij nacht B. G.Escher;
den volgenden dag zijn gehoord de heeren J. W. L. van
Oordt, hoofd-direkleur der stoomboot-maatschappij te Rotter
dam en D. L.Wolfsen, vroeger direkteur van het stoomwegen
van Soerabaya, thans direkteur der grofsmederij te Leiden.
Men wil weten, dat eerstdaags een koninklijk besluit het
licht zal zien, waarbij het personeel der ambtenaren aan de
provinciale griffie van iedere provincie afzonderlijk zal gere
geld worden. Daarbij zou het getal en de vaste jaarwedden
der kominiesen, adjunkt-kommiesen en klerken bepaalden
vastgesteld worden en de voordragt voor die ambtenaren na
afgelegd openbaar examen plaats hebben. De benoeming zou
door Z. M. den koning geschieden. AlgemHandelsbl.)
Aangaande liet te Amsterdam in de laatste helft der maand
april e. k. te houden concours, uitgeschreven door het letter
lievend genootschapDoor oefening grooter, kunnen wij mel
den, dat bij de door dc feest-kommissie gehouden loting de
navolgende rederijkerskamers ter mededinging zijn aange
wezen, alsOefening en vriendschap, te AmsterdamOlympia,
te Helder; Oefening kweekt kennis, te Purmerende; Apollo,
te HaarlemRhijnvis Feith, te Zwolle; Vondel, te Zaandam
Utilitas, te Edam; Demosthenes, te Deventer; Hooger zij ons
doel, te Amsterdam en Bogaers, te Zaandijk.
Uit Utrecht schrijft men ons 28 dezer
„Gisteren avond had alhier de 5de voorlezing van den heer
ten Kate plaats. Zij behandelde den Faust van Göthe;
maar was haar onderwerp schoon, hoe verre stond zij zelve
1 bij hare voorgangster achter! Wij duiden het den lieer ten
I Ivate niet ten kwade, dat hij buiten staat is, den diepen zin
van dit drama geheel voor ons te verklaren, te waarderen
zelfs; wij weten datdaartoe eene meer dan gewone historische
kennis en filosofische ontwikkeling vereischt worden, en dat
men, naar het woord van een der beste verklaarders van den
Faust, om Göthe te begrijpen hem moet „nageleefd"' hebben,
iets dat zeker niet den lieer ten Kate het geval niet is geweest.
Maar toch, wilde hij volstrekt over den Faust spreken, en had
hij zich daarbij niet gewaagd aan eene beoordeeling, of liever
veroordeeling, van Duitschlands grootsten dichter, enkel uit
eene zeer oppervlakkige en partijdige beschouwing van diens
hoofdwerk; had hij zich vergenoegd niet ons te wijzen op de
vele Literarische verdiensten en poëtische schoonneden van
den Faust, en dat even onpartijdig gedaan als toen hij ons
Bilderdijk en da Costa in hunne dichterlijke waarde schetste
de heer ten Ivate zou, wij zijn er o\ertuigd van, eene zeer
goede lezing hebben voortgebragt. Die, welke hij ons nu deed
hooren, miste grondigheid en onpartijdigheid, eenheid en
harmonie.
„De heer ten Kate begon met ons te wijzen op het groote
aantal wondervertellingen en tooververhalen reeds in oude
tijden in omloop en die vooral in de middeleeuwen menige
sage deden ontstaan. Eene van de meest beroemde uit
dien tijd was die van den dokter Faust. Zij trok de aandacht
van Göthe, wien zij aanleiding gaf tot den vorm van het be
roemde drama, waarin deze dichter zijne levens-, zelf- en
wereldbeschouwing heeft uedergelegd. Faust, zoo als hij hier
voorkomt, vertoont ons het beeld van Göthe zeiven. met zijn
rusteloos, steeds onbevredigd zoeken naar waarheid: ten
Kate zag echter in dit drama voornamelijk een bewijs, hoe
ongelukkig de toestand is van den natuurlijken rnensch, die
zonder God en Christus de waarheid, en in het pantheïsme
zijn heil zoekt. Want Göthe was, volgens ten Kate, geen
christen. Deze vaak verdedigde en betwiste stelling werd hier
zonder eenig bewijs uitgesproken of men haar beaamt, hangt
natuurlijk geheel af van de opvatting, die men van het chris
tendom heeft. Göthe verstond, volgens ten Kate, uitste
kend de kunst om de natuur en de menschenwereld objektief
te schetsen, maar zijn eigen ik ontbrak er steeds aan, of het
moest dat ik zijn, dat zeer goed wist en weten wilde dat hij
een groot dichter was. Het is waar, zeide ten Kate, ook door
Göthe zijn heerlijke, onvergetelijke woorden tot de mensch-
heid gerigt, woorden vol diepen zin en verhevene waarheid';
maar heeft ook niet Bileam. als net ware zijns ondanks, de
goddelijke profetie over Israël uitgesproken
„[Iet schijnt ongeloofelijk, dat dergelijke uitspraken uit
den mond san een talentvol dichter gehoord worden, in onzen
tijd, in ons vaderland. Hoe, Göthe schetste de nabuur en de
wereld enkel objektief. zonder ze met zijn eigen subjektief
gevoel weer te geven Maar maakt niet juist die inmenging,
als wij het zoo noemen mogen, van dat subjekticve gevoel, dat
weergeven van de wereld met den indruk dien ze op het dich
terlijk gemoed gemaakt heeft, het wezen der poëzie uit? En
dat zou bij Göthe, bij Duitschlands grootsten. onsterfelijken
dichter, ontbroken hebben Neen, zelfs eene vlugtige kennis
making met zijne lyrische gezangen vooral, is genoeg om ons
van de ongerijmdheid dier bewering te overtuigen.
„De heer ten Kate verplaatste ons nu in de studeerkamer
van Faust, zoo als hij, onvoldaan door hetgeen hij in alle
wetenschappen voor zijne brandende dorst naar waarheid ge
vonden had, en thans in de magie verdiept, den aardgeest
oproept, en als ook deze verdwenen is zonder hetn bevredigd
te hebben, de duistere zee der eeuwigheid wil ingaan om de
geheimen aan de overzijde des grafs te doorgronden. Reeds
houdt hij den gifbeker m de hand, maar het klokgelui en de
koorgezangen aan den paaschmorgen roepen dierbare herin
neringen uit zijn kindschheid bij hem weder, en weêrhouden
hem van zelfmoord.
„Vervolgens schetste ten Kate ons de wandeling, door
Faust op dien paaschmorgen onder de vrolijke, onbezorgde
menigte en in de schoone natuur gedaan. Hiervan ging hij
over tot de beschrijving van de roerend-sclioone tooneelen,
waarin Margarete zulk eene tragische rol vervult, en hij ein
digde met het tooneel waarmede het eerste deel van den Faust
besloten wordt, dat van Margarete in den kerker.
„Van het tweede deel van den Faust heeft ten Kate niet
gesproken; den draad, die door het geheele dichtstuk heen
loopt, heeft hij ons nietaangewezen de oplossing, door Göthe
van het groote probleem gegeven, heeft hij ons niet ontvouwd,
maar wel ze mislukt genoemd, omdat zij niet gezocht was aan
den voet van het kruis.
„Ten Kate's 5de voorlezing is, wij aarzelen niet het te
herhalen, eene ongelukkige geweest. De indruk, door haar
gemaakt, kan geen andere geweest zijn dan dat zij, die den
Faust kenden, over het gehoorde zeer onvoldaan waren, en
zij, wien het drama nagenoeg vreemd was, weinig lust gevoelen
om zich nader in betrekking te stellen tot dien „bijbel van het
pantheïsme," dat „evangelie van den natuurlijken mensch,"
een onchristelijk produkt van een egöïstischen geest. Het is
hier natuurlijk de plaats niet, den grooten, Göthe te verde
digen, maar wij moeten protest aanteekeneu tegen de wijze,
I waarop hij door ten Kate werd beschouwd.
I „Dat, bij dit alles, in de lezing gedeelten voorkwamen, den
heer ten Kate ten volle waardig, behoeft geene vermelding.
Wij denken hier aan de schoone beschrijving van Mephisto-
pheles, en aan verscheidene der vertalingen, tusschen het ge
sprokene ingelaseht. Wij ontvingen echter den indruk, als of