MIDDELBÜRGSCHE COULANT. l\° 33. Dingsdag 1862. 18 Maart. f <cX'v'x C.OH& X »oïiüu««f£>- «v Editie van maandag avond 8 ure. middelburg 17 Maart. Jl. zaturdag heeft het provinciaal geregtshof in Zeeland alhier uitspraak gedaan in de zaak van Johannes van de Velde, oud 22 jaren, kommissaris der beurtveren, en zijn vader Daniel van de Velde, oud 4(3 jaren, brievengaarder, beide wonende te Brouwershaven de eerste beschuldigd van het verduisteren, wegnemen en vernielen van brieven, gelds waardig papier cn gelden, afgegeven aan en nedergelegd in het hulpkantoor der brievenposten] te Brouwershavende tweede beklaagd wegens nalatigheid in zijn beheer als brie vengaarder in voorschreven hulpkantoor, ten aanzien van brieven, geldswaardig papier en gelden, door den beschul digde verduisterd, weggenomen en vernield. In ons nommer van jl. dingsdag gaven we een overzigt van de behandeling dezer zaak. Bij het door den voorzitter, inr. C. "W. E. Vaillant, uitge sproken arrest worden de beschuldigde en beklaagde door het hof schuldig verklaard aan de verschillende als bewezen aangenomen en nader gekwalificeerde feiten. Op grond van de artt. 254, 255 le lid en 463 wetboek van strafregt, de artt. 9 en 20 le lid der wet van 29jtinij 1854, de artt. 1 en 3 der wet van 28 junij 1851, art. 52 wetboek van strafregt en art. 207 wetboek van strafvordering, en onder aanname van verzach tende omstandigheden, wordt de beschuldigde Johannes van de Velde veroordeeld tot eene korrektionnele gevangenisstraf voor den tijd van zes weken, in eenzame opsluiting te onder gaan, en de beklaagde Daniel van de Velde tot eene geld boete van f 25, benevens ieder voor de helft in de kosten van het proces. Uit Goes schrijft men ons 1G dezer „De voorlaatste verkiezing van een raadslid heeft in som mige opzigten nog al sensatie gemaakt. Een der kiezers, lid eener kiesvereeniging, is door een drietal zijner medeleden beschuldigd van het bezigen van onwettige middelen. De offi cier van justitie heeft zich die zaak aangetrokken en gisteren zijn te dier zake eenige getuigen door den regtcr-kammis- saris verhoord, hetgeen in dea loop dezer week zal voortgezet worden. „Op zijne beurt heeft de beschuldigde kiezer eene klagt ingediend tegen zijne drie beschuldigers, als zouden ze hem daadzaken hebben te laste gelegd, die, zoo ze bewezen waren, hem aan de verachting zijner medeburgers en eene korrek tionnele straf zouden blootstellen. Ook deze zaak is ter in- struktie gesteld in handen van den regter-kommissaris. „Met gespannen verwachting wordt de uitslag te gemoet gezien." Jl. zaturdag is de Ganzepoort. de laatste van dezeven der te Goes bestaan hebbende, door het gemeentebestuur in het openbaar voor f 300 voor afbraak verkocht. Naar wij vernemen is dezer dagen door den minister van binnenlandsche zaken, als zijn gevoelen te kennen gegeven, dat in die gemeenten welker bevolking, volgens de uitkomsten der laatste tienjarige volkstelling, eene zoodanige vermeerde ring heeft ondergaan dat daaruit eene uitbreiding in het getal leden van de gemeenteraden voortvloeit, de verkiezing van die leden niet zal behooren plaats te hebben op het tijdstip, volgens art. 8 der gemeentewet, door burgemeester en wet houders te bepaleu, doch op den gewonen tijd, zijnde den derden dingsdag der maand julij. Aan de leden van het Indieseh genootschap is rondgezon den het verslag omtrent den aanleg van spoorwegen op Java. Dit zeer uitvoerig en belangrijk rapport, uitgebragt door de heeren Th. F. Schill en J. H. van Soest het derde lid der kommissie, de heer G. II. Uhlenbeck, heeft door zijne benoe ming tot minister van koloniën zich aan de werkzaamheden der vaststelling van dit verslag onttrokken behandelt drie punten: 1. de behoefte en het nut van spoorwegen op Java 2. de rigting der spoorwegen, en 3. de uitvoering. Aan het slot van haar rapport doet de kommissie de volgende voorstel len omtrent de wijze, waarop de aanleg van spoorwegen op Java door het genootschap zou kunnen bevorderd worden 1. Het verslag te doen drukken en zoo veel mogelijk ver spreiden 2. De nederlandsche pers uit te noodigen om de zaak bij herhaling onder de aandacht van het publiek te brengen 3. Blijvende de aandacht op de javasche spoorwegkwestie gevestigd te houden, en bij elke gepaste gelegenheid daarop terug te komen 4. De oj) Java gevestigde leden van het genootschap uit te noodigen, al die inlichtingen te verschaften, welke dienen kunnen om de zaak nog nader bij het nederlandsch publiek aan te bevelen. Men schrijft ons uit Utrecht, 14 maart: „Gisteren avond hield de heer ten Kate hier zijne 4de let terkundige voorlezing, waarin hij zijne beschouwing van Bil- derilijk en da Costa voortzette en beiden, inzonderheid als dichters, met elkander vergeleek. De spreker deed ons opmer ken hoe, bij menig punt van overeenkomst, toch een opmer kelijk verschil bestaat tusschen den meester en den leerling. Beiden waren in hunne jeugd klassisch gevormd Bilderdijks eevste dichtproeven getuigen van zijne liefde voor de oude grieksche en latijnsche po&êie, cu da Oosta's eerste verzen waren in het latijn. Maar terwijl die voorliefde voor het klas sieke Bilderdijk nooit heeft verlaten, vinden wij ze in later tijd bij da Costa naauwelijks terugen reeds in déomstan- digheden dat Bilderdijk uieer door den zuiver-griekschen Sophoelcsda Costa meer door den balf-oosterschen Aeschylus werd aangetrokken, zien wij het verschil tusschen beider dichterlijke natuur. In het algemeen beeft Bilderdijk, al drukte hij op alles zijn eigen stempel, veel meer vertalin gen en navolgingen gemaakt dan da Costa, die alleen in zijne vroegere periode de „Perzen"en de „Prometheus" van Aeschy lus in hollandsche verzen overgebragt heeft: de fragmenten, die hij van Milton en anderen vertaalde, dienden slechts tot opheldering zijner mondelinge voordragten, voorlezingen gelijk hij zelf ze noemde, maar in waarheid dithyram'oische improvisation. Beiden, zoo wel Bilderdijk als da Costa, waren dichters in den waren zin des vvoords; niet gelijk zoo velen die bij bijzondere gelegenheden een vers kunnen maken; hunne geheele persoonlijkheid was poëtisch. Beiden waren zeer veelzijdig ontwikkeld; maar toch inoest de laatste in dit opzigt onderdoen voor den eerste, die bijna op geen enkel ge bied van menschelijke kennis vreemdeling was, en wiens poëzie dan ook de grootste menigvuldigheid vertoont. Geen enkel genre van poëzie is doorhem onaangeroerd, geen enkele vorm van versbouw onbeproefd gelaten. Als episch dichter behandelde hij de esopische fabel zoo wel als het homerische heldendichtals dramaticus zoo wel het saterspel als de hooge tragedie als lijrisch dichter, de hekelende satyre niet minder dan de gevoelvolle elegie; als leerdichter waren zijne voort brengselen van even uiteenloopenden aard. Da Costa daar entegen mist die menigvuldigheid teneenenmale; hij is lijrisch dichter, niet bij voorkeur maar bij uitsluiting, en behandelt daarbij zijn onderwerp altijd vau een historisch-profetisch standpunt. Als erotisch diënter is hij nimmer opgetreden. Twee maal slechts heeft hij zich, op ver van elkander verwij derde tijdpunten zijns levens, aan de romance gewaagd, in de „Eurydice" en „Uit Portugalzijn „Uit Palestina" is de eenige door hem in poëzie gebragte legende. Eén oorspron kelijk drama hebben wij aan hem te danken, den „Alphon- sus I," maar dit is als drama geheel mislukt; er wordt veel in verhandeld maar niet in gehandeld, en het eerste vereischte van zijn genre ontbreekt er dus aan. Da Costa mist geheel het talent om karakters te schildereneeu held als Segol, eene vrouw als Elpine zoeken wij bij hem te vergeefs. Hij geeft ons nergens vrouwenkarakters te aanschouwen die ons belangstelling in boezemen ook niet in zijne „Elisabeth," noch in zijn meester stuk „Hagar," overigens zoo rijk aan prachtigebeschrij vingen, maar waarin de weggezondene slavin slechts de draad is die het gedicht tot één maakt. Da Costa's poëzie is in hooge mate sub jectief; hij bezat niets van het talent van een Shakespeare en een Goethe, om alle krachten en toestanden objectief weer te geven; alle personen worden onder zijne handen tot da Costa zelf. Al heeft zijne vorming en zijn zuiver gevoel hem bewaard voor de overdrijvingen der romantische school, toch staat hij veel digter bij deze dan Bilderdijk. Geen wonder dan ook, dat bij zich in het geheel niet, gelijk deze, tot Corneille, Racine, Voltaire aangetrokken gevoelde, maar veel meer dan zijn meester in staat was, het voortreffelijke in Shakespeare en an deren op te merkenÜa Costa's poëzie is niet gelijk aan den eik, die in magtige maar onregelmatige vormen uit een bergkloof nedevhangt over het bergdal, de zweedsclie dichtevTegnér vergelijkt er de romantische poëzie bij, noch aan den slan ken opgaanden palmboom met zijne rijke maar symetrische kroon, tusschen wier bladeren een nachtegaal zit en zingt, het beeld der grieksche poëzie,maar aan den genista-boom in iïebvons velden, waaronder een engel van Jehova den profeet toespreekt en met kracht bezielt. In zijne „politieke poëzij," waarin da Costa zijii hoogste standpunt bereikte, beschouwt hij de geschiedenis, de gebeurtenissen zijner eigene dagen, met een godsdienstig oog, en wijst profetisch op de toekomst, nu waarschuwend en somber, gelijk in zijn „Wachter, wat is er van den nacht?" dan weer hoopvol en een beteren tijd verwachtende. In den „Slag bij Nieuwpoort," zijn laatste, onovertroffen meesterstuk, betreedt bij een gebied waaraan Bilderdijk altijd vreemd is gebleven. „Ook de menigvuldigheid in den vorm, in zoo zeldzame mate bij Bilderdijk voorhanden in de omstreeks 200 boek- deelcn zijner poëzie, wordt bij da Costa niet gevonden. Deze zondigt in zijn versbouw menigmaal tegen de eiscben der schoonheid, terwijl Bilderdijks dichtregels bijna altijd onbe rispelijk zijn. Maar schijnt bij Bilderdijk vaak de ware bezieling ontbroken te hebben en is hij dikwijls te gekunsteld en daardoor koud, bij da Costa is alles uit liet hart gevloeid bij geloofde, daarom sprak hijhij gevoelde, daarom zong hij. Heeft men Bilderdijks statige alexandrijnen vergeleken met gedisciplineerde troepen, die met verwonderlijke juistheid de hevelen huns veldheevs opvolgen, en zijne luchtigere versre gels met vlugge kavallerie: da Costa's versifikatie is te vergelijken met de ongeregelde bewegingen der zouaven, die nu langzaam voortgaan, dan onstuimig voorwaarts dringen, alles medesleepende.dan plotseling zich wenden, en wien niets weerstaat. Bilderdijks poëzie is gelijk aan liet grieksche manneren standbeeld, met de zuiverste omtrekken en lijnen, maar zonder oogappel waaruit een ziel spreekt, en als marmer koud; of aan den gebeeldhouwde»] Cherub in Israels tem pel, onbewegelijk staande met uitgespreide vleugelen en het heiligdom bewakende. „De bewering van den heer Busken Huet, dat Bilderdijk geen talent had tot hoogere conceptie dan die voor nutsver- handehngen, werd door ten Kale volkomen onwaar genoemd. Voorzeker, liet plan van den „Ondergang der eerste wereld." zóó juist en zamenhangend dat uit de vijf bestaande zangen het geheel kon ontwikkeld worden, hetwelk 21 zangen moest innemen, dit meesterlijk bewerkte plan is niet dat Cener nuts- verhandeling. Bilderdijks epos is een heerlijke torso gelijk, door een halfgod gewerkt, en waarop alle Michael Angelo's met eerbied en bewondering zullen staren, zoo lang er Mi chael Angelo's op aarde zijn. „Ook hierin komen Bilderdijk en da Costa overeen, dat bei den door hunne tijdgenooten lang niet algemeen in hunne waarde erkend zijnmaar beiden zullen leven als menig latei- dichter vergeten is; beiden zullen blijven heerschen op het gebied onzer poëzie, de een par droit de conquête, de ander par droit de naissance. „Maar wij mogen niet te uitvoerig worden. liet is ons on mogelijk, in een kort bestek al de schoone opmerkingen en vergelijkingen weêr te geven, ons door den heer ten Kate medegedeeld. Wij durven beweren, dat zijne 4de voorlezing de vorigen verre overtrof in degelijkheid van bewerking en daardoor in belangrijkheid. De proeven uit Bilderdijks en da Costa's poëzie, nu en dan door den spreker tot opheldering van het door hem gezegde voorgedragen, waren over het alge meen zeer gelukkig gekozen. Met verlangen zien wij ten Kate's 5de lezing te gemoet, waarin hij ons een blik wil doen slaan op Goethe's Faust." De opperceremoniemeester heeft bekend gemaakt, dat liet bofden rouw zal aannemen wegens het overlijden van H. K. II. mevrouw de regerende groothertogin van Mecklenburg- Schwevin, voor den tijd van acht dagen, met ingang van den 15 dezer, te verdeden iu vier dagen halven rouw, en vier dagen ligten rouw; wegens het overlijden van II.K.II. me vrouw de hertogin Sidonia van Saksen zal vier dagen ligte rouw gedragen worden aanvangende 19 dezer. De nieuw benoemde minister van buitenlandsclie zaken, jhr. mr. P. van rler Maessen de SombrefF, heeft donderdag zijne funktiën aan het departement aanvaard. De Staatscourant van vrijdag bevat eene kennisgeving van den minister van marine dat in de tweede helft van de maand april aanstaande bij de direktie der marine te Amsterdam een vergelijkend examen zal plaatshebben van jongelingen, die als machinist-leerling der tweede klasse wensehen te worden aangenomen. Het getal der als zoodanig te plaatsen jongelin gen zal zich tot twaalf bepalen, terwijl alleen zij worden toe gelaten. die op den 1 januarij van dit jaar het 5de levensjaar reeds en het 20ste nog niet zijn ingetreden, en bij het vooraf te ondergaan geneeskundig onderzoek voor de zeedienst zijn goedgekeurd. De Staatscourant van heden deelt de bevolking mede der provincie Groningen, volgens de laatste officiële volkstelling, liet totaal cijfer bedraagt 207,088. Daarvan telt Groningen 35,774. De verhouding der geneeskundigen was in Frankrijk nog kovt geleden even ellendig als deze nu nog hij ons is. Feitelijk bestond er natuurlijk ook wel vroeger eene geregtelijke ge neeskunde, maar regtens had men er geen medecin-légiste. Had de regtbank, of hadden de regterlijke ambtenaren vroe ger de voorlichting noodig van geneeskundigen of moest er een gevegtelijk-geneeskuudig onderzoek verrigt worden, dan riepen zij daartoe nu eens dezen, dan weder genen op, naar goeddunken. Gewoonlijk vonden deze medici echter eene totale miskenning hunner bewezene diensten, daar zij niet als experts of deskundigen, maar slechts als getuigen werden afgescheept, en zij mogten zich zelfs gelukkig rekenen eene deklaratie te mogen indienen volgens een verouderd tarief van 1S11. Natuurlijk konden bij zulk een toestand noch bijzondere lust of opzettelijke beoefening,""noch de zoo noodige praktische ervaring verwacht worden. In den laatsten tijd heeft men echter bij de bevoegde auto riteit stappen ter verbetering gedaan, en wel aanvankelijk met gunstig gevolg. De minister van justitie heeft namelijk in den laatsten tijd door aanschrijvingen aan de regterlijke magt ge zorgd dat nu voortaan de medici als experts beschouwd en niet meer raéigewoue getuigen zullen gelijk gesteld worden.De

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1862 | | pagina 1