5 huwelijksplan te laten varen. Te Garileren op de Veluwe hebben twee dochters van een 7ójarigen grijsaard, benevens hare echtgenooten, hun vader door in levensmiddelen toe- J gediende luciferskoppen herhaaldelijk gepoogd te vergiftigen. De vader bleef, niettegenstaande de ondervondene schade lijke gevolgen, in leven, en de policie heeft zich met deze zaak iu kennis gesteld. De daders hoopten door het vergiftigen huns vaders, in het bezit te komen van zijne kleine boerderij en overige bezittingen, waarnaar zij reeds zoo lang te ver geefs hadden verlangd. Vele couranten melden het over lijden van den markies del Grillo, echtgenoot der begaafde Ristori. Dit berigt is echter onwaar, want beiden bevinden zich thans in goeden welstand te St. Petersburg. Te Parijs brengen de veilingen van oud Sèvres-poreelein, geemaljeerde voorwerpen en fijn schilderwerk uit de fransche school der lSe eeuw thans hooge prijzen op. Ook te Winschoten be staat vrees voor een tekort bij en daardoor mogelijke ophef fing var. het telegraafkantoor. De Oesterreichische Zeitung neemt, terwijl zij haar formaat vergroot, tevens den naam aan van Constitutionelle oesterreichische Zeitung, waarbij men hartelijk wenscht dat zij zich nimmer genoodzaakt zal zien dien naam op nieuw te veranderen. De bekende schrij ver Jules Simon heeft eene uitnoodiging bekomen tot het oprigten eener cité onvrière, naar aanleiding van de daarover iu zijn werk L'ouvrïère voorkomende teoriën. Bij een diner, waar hij daaromtrent zijne plannen kenbaar maakte, zijn de eerste gelden daartoe bijeengebragt en eene daarop gevolgde inschrijving heeft SÜ.OOO franks opgeleverd. Maandag nacht zijn nabij Noordwijk drie lijken aangespoeld, waar schijnlijk een deel der bemanning van de Johanna Christina, die jl. zondag bij Wijk aan Zee gestrand is. Verkoopingen en aanbestedingen. Gisteren avond zijn alhier ten verkoop aangeboden1Een huis en erf in de Nieuwstraat, G no. 217, en 2. Een huis en erf in de Gravenstraat. I no. 286. Beiden opgehouden. Tljerniomcterstaiid. 18 dec. 's av. 11 u. 40 gr. 19 's morg. 7 u. 88 'smidd. 1 u. 42 's av. 11 u. 36 gr. 20 's morg. 7 u. 34 's midd. 1 u. 39 gr. §latcn generaal. TWEEDE KAMER. Avondzitting van maandag 16 december. Bij de algemeene beraadslagingen over hoofdstuk VI der staatsbegrooting voor 1862 (departement voor de zaken der hervormde en andere eerediensten) kwam, even als in de laatste jaren telkens het geval was, het wenschelijke van eene opheffing van dat departement ter sprake. De heer van Eek die het eerst aan het woord was, verklaarde tegen dit hoofd stuk te zullen stemmen, alleen omdat hij het beginsel van scheiding van kerk en staat toegedaan was. en het bestaan -ran ministerie» van eeredienst daarmede strijdig achtte. De minister van hervormde eeredienstdie reeds openlijk in de me morie van beantwoording verklaard had dat ook hij dit beginsel huldigde, wees op hetgeen door hem reeds gedaan was om het beoogde doel nader te komen. Hij wenschte in dien zelfden geest te blijven arbeiden, maar er viel nog veel voor te bereiden. Nog lieden had hij een koninklijk besluit weten te verkrijgen, waarbij iu de appvobatiën van kerkelijke beroepen zou worden voorzien. Wat de reserves betrof, ook dit onderwerp had zijne aandacht getrokken, en dienaan gaande had hij met de synode onderhandeld. Ten laatste berigtte hij dat een wetsontwerp omtrent de pensioenen reeds drie maanden geleden aan den raad van state tot onderzoek was toegezonden. Nadat de heer van Eek den minister van hervormde eere dienst enz. nader beantwoord had, werden de algemeene beraadslagingen gesloten en, na goedkeuring der verschil lende artikelen, het wetsontwerp met 56 tegen 8 stemmen aangenomen. Tegen hebben gestemd, de heeren Reinders, van Foreest, Wintgens, van Eek. Blussé van Oud-Alblas, van Asch van Wijck, de Bvauw en Schimmelpenninck. Een amendement van den heer Belz, om den post van f S00 op art. 2 voorkomende als vermeerderd traktement van den sekretaris-generaal te doen wegvallen, was met 34 tegen 30 stemmen verworpen. Hoofdstuk VII (departement voor de zaken der roomsch katolieke eeredienst) werd zonder beraadslaging met 56 tegen 8 stemmen aangenomen. Tegen hebben gestemd de heeren: Schimmelpenninck, van Foreest, Wintgens, van Eek, Blusse' van Oud-Alblas, van Asch van Wijck. de Brauw en Reinders. Nu werd volgens een vroeger genomen besluit de beraad- sla^ine aangevangen over het voorstel tot het houden van eene enquête omtrent de zeemagt. die Nederland behoeft. De heer Storm van 's Gravesande had bezwaren tegen dat voorstel, vooral tegen de tweede gestelde vraag: „welke zee magt Nederland in Europa en als koloniale mogendheid behoeft?'' De beantwoording diev vraag, iu verband met de "eheele landsverdediging, behoorde, naar zijn oordeel, niet tot het ressort der kamer, en kon niet door eene parlementaire enquête worden uitgemaakt. De minister van marine, als de verantwoordelijke persoon, moest een stelsel ontwerpen en dit aan de kamer ter beoordeeling voorleggen. De heer van Gollstein verklaarde zich tegen het voorstel, omdat, naar zijne meening, de regeling der zeemagt niet tot de werkzaamheden der wetgevende magt behoorde. De heer Wintgens keurde eene enquête af, omdat daardoor weder het licht door de kamer zou worden aangebragt. Het initiatief behoort aan de regering en deze moet haar standpunt hand haven. De heer Slicher van Domburg had niet verwacht dat de minister die een stelsel voordroeg met dit voorstel kon ge- noegen nemen. Hij achtte de enqucle noodig vooral na de verklaringen door den minister omtrent den toestand der zeemagt afgelegd. Verder trad hij in eenige beschouwingen over de uitkomsten die hij wenschte dat het onderzoek zou opleveren. De heer JElout van Soeterwoude vond het beter dat, j alvorens dit voorstel aan te nemen, wierden overgelegd alle rapporten en stukken die de kamer konden inlichten nopens de gronden waarop de tegenwoordige overtuiging der rege ring rustte. Ook de heer Gevers Deynoot bestreed het voorstel daar de kamer bij het instellen van een onderzoek buiten hare bevoegdheid en op het gebied dev uitvoerende magt zou treden, zou de enquête naar hij meende ook weinig vruchten opleveren. Nadat ook de heer van Zutjlen van Nyevelt te ken nen had gegeven zich met het gedane voorstel niet te kunnen vereenigen, vooral om de tweede en derde der gestelde vragen, welke van dien aard waren, dat eene kommissie zich van zelf op politiek terrein en in technische beschouwingen zou begeven, herinnerde de minister van marine dat hij een voorstel gedaan had voor de regeling der zeemagt in de toe komst,welk stelsel gegrond was op de financiële krachten van den staat, en de behoeften der verdediging zoo hier te lande als in de koloniën, en grootendeels met de rapporten van kouiite's overeenstemde. Zoo de tijd daar was tot invoering, dan zou hij daarvoor de noodige middelen aanvragen in af wachting daarvan had hij gewenscht dat van de zijde der kamer een onderzoek naar zijn stelsel, waarvan hij nimmer het voornemen had, ten minste niet in de hoofdpunten, af te wijken, zou worden gedaan, en de deugdelijkheid daarvan nagegaau. Men kon niet zéggen dat hij een stelsel van de kamer vroeg, noch hem van zwakheid beschuldigen, zoo hij trachtte het noodige licht over zijn stelsel, en daarmede het vertrouwen, in hem te stellen, uit te lokken. De heer Dullert, een tier voorstellers, toonde aati dat het voorstel volkomen grondwettig was en dat de kamer daarbij hare bevoegdheid niet te buiten ging, terwijl de regering dooi- de uitkomsten van het onderzoek niet werd aan banden ge legd. Het doen der enquête was. tot eene overtuiging te komen wat in het belang van het land gevorderd werddit was vooral noodig na de treurige gevolgen welke de gedurige verande ring van stelsels had opgeleverd. De voorstellers koesteren de verwachting dat de deskundigen die men zal ondervragen, de waarheid zullen spreken, zonder door bijoogmevken te worden geleid. De heeren Storm van 's Gravesande en van Goltstein wederleggen het aangevoerde door den minister van marine en den heer Dullert, waarop de heer vun Nispen van Sevenaer zijne tneeniug te kennen geeft dat de tweede vraag geen punt van enquête kan uitmaken. De heer ter Bruggen llugenhóllzmede een der voorstellers, verdedigt het plan voornamelijk met het oog op de steeds klimmende sommen welke voor de marine worden aange vraagd. De vrees voor te veel publiciteit van sommigen is ongegrond, want de processen-verbaal behoeven (art. 126 regl. van orde) niet openbaar te worden gemaakt. Hij eindigt met de opmerking dat de fransche marine hare opkomst te danken heeft aan de medewerking der kamer en het initiatief genomen door den prins de Joiuvüle. die steedsop onderzoek heeft aangedrongen. Nadat nogmaals de heeren Storm van 's Gravesande. Dul lert, van Nispen van Sevenaer en HugenhuUz van gevoelen gewisseld hebben, uit de heer Mac/eay de meaning dat liet voorgestelde onderzoek nïet aan het doel zal beantwoorden de inlichtingen moeten van de regering uitgaan. IT:j wordt beantwoord door den heer Poortman die tevens de vrees voor te veel publiciteit tracht weg te nemen de zelfde vraagpunten worden toch reeds door deskundigen in tijdschriften en dag bladen behandeld. Het voorstel wordt daarop met 34 tegen 32 stemmen aan genomen. Zitting van dingsdag 17 december. In deze zitting stelt de voorzitter voor de kommissie van enquête voor de inrigting der zeemagt te doen bestaan uit zeven leden; te bepalen, dat niet minder dan vier leden bij bet verhoor der deskundigen zullen aanwezig zijn en dat het rapport der kommissie aan de kamer zal moeten zijn ingezon den vóórl augustus 1862. De kamer vereenigt zich hiermede en bepaalt dat op een nader aan te wijzen dag de kommissie van enquête zal worden benoemd, Aan de orde is de behandeling van hoofdstuk VIII der staatsbegrooting (marine). Daarbij brengt de heer van Heiden Reinestein namens de kommissie voor de verzoekschriften verslag uit op adressen dit hoofdstuk betreffende, als: van de staten der provincie Zeeland dd. 7/15 november jl.en van A. A. Verhorst en 58 anderen, allen inwoners van Noord- Beveland.dd. december, houdende adhesie aan het eerstge noemde, waarbij zij hunne bezwaren aan de kamer kenbaar maken tegen het voornemen der regering om de rijks marine werf te Vlissingen op te heffen. De kamer vereenigde zich met de bij dit verslag voorgestelde konklttsie, strekkende evengeinelde adressen ter griffie neder te leggen, ten einde aan de leden gelegenheid te geven daarvan inzage te nemen. Onderscheidene leden die bij den aanvang der zitting het woord voerden, hadden aanmerkingen welke hoofdzakelijk den aanbouw van schepen in Indië en de soort van schepen betroffen. Zij zouden echter vóór de begrooting stemmen, omdat zij deze na de aanneming van het voorstel tot het houden eener enquête meer beschouwden als een kredietwet. De minister van marine, deze sprekers beantwoordende, gaf o. a. te kennen dat hij op dit oogenblik niet wil overgaan tot het bouwen van gepantserde schepen, maar dat er wel- ligt een tijd komen zal dat hij het van belang acht daartoe te besluiten. De heer van Diggelen bragt met een enkel woord het plan tot opheffing der werf te Vlissingen ter sprake. Daar nu tot het houden eener enquête besloten was, verzocht hij den minister te willen mededeelen van welken invloed de uitslag van het onderzoek zal zijn, zoo wel op de wijze waarop de begrooting ten uitvoer zal worden gelegd, als op de cijfers, die daarin voorkomen. „Wij zullen dan zeide hij kunnen beoordeelen of, ten opzigte van hoogst belangrijke maatrege len, als onder andere den aanbouw van schepen, het uitrusten en dergelijke, aanvankelijk zal worden gewerkt in den geest van het opheffen van eene van de groote scheepstimmerwer ven, dan wel of dit punt voor alsnog ongeprejudicieerd zal blijven. Ik geloof dat hiertoe allezins termen bestaan ik zalr in die onderstelling, voor deze begrooting stemmen." Het antwoord dat hierop door den minister van marine ge geven werd luidde woordelijk aldus: De spreker uit Goes heeft gevraagd, welke de gevolgen zullen zijn van deze en quête, en, indien ;.k hem wel verstaan heb, wenscht hij te weten welken weg ik bewandelen zal tot dat de resultaten dei- enquête zullen bekend zijn. Ik zal de eer hebben daarop te antwoorden, dat, gelijk ik in de memorie van beantwoording gezegd heb. in 1862 hoegenaamd geen verandering zal komen in de plannen van mijn voorganger. Men zal afhouwen wat op stajjel staat en de schepen gereed maken, die bestemd zijn om zee te kiezen, alsmede de batterijen. Het is volstrekt mijn plan niet in 1S62 daarin eenige verandering te brengen, zoo dat Vlissingen ongedeerd zal blijven, tut dat omtrent de werf aldaar zal zijn beslist. Op de cijfers zal dit ook geen invloed hebben, vrant de tegenwoordige begrooting heeft alleen ten doel, de middelen te bekomen, die noodig zijn oin het werk, dat gedaan moet worden, behoorlijk te volln-engen. Daar voor is eene kleine verhooging noodig geweest, die ik hoop dat de vergadering mij zal willen toestaan." Verder zeide de minister te verwachten dat de enquête over vele fouten licht zou doen opgaan, en mogten de vevkregene resultaten tegen zijn stelsel getuigen, 'dan zal voor hem de tijd daar zijn om af te treden. Tot de jmnten die verder werden ter sjirake gebragt, be hoorden ook de toelatingsexamina van adelborsten. De heer Mackay hechtte veel aan praktische officieren, maar vond toch dat er vooral op de wetenschappelijke vorming inoest worden gelet. Na de sluiting der algemeene beraadslagingen heeft de heer Blussé van Oud-Alblas een amendement voorgesteld om f 4000 verhooging, aangevraagd voor de ingenieurs van denscheeps- bouw, te doen vervallen welk amendement met 57 tegen 1 3 stemmen is aangenomen. Op art. 14 stelde de heer Uuyenholtz een amendement \oor tot lerhooging van dat artikel met f 80,000 tot daarstelling van een vuurtoren bij de Eijerland- sche gronden. Dat amendement is met 42 tegen 26 stemmen verworpen. Het geheele hoofdstuk groot f 9,0S3,5S9 is ten slotte met 50 tegen lb stemmen aangenomen. Tegen stemden de heeren de Poorter, van Foreest. Tutein Nolthenius, de Brauw. Idzerda, Westerhoff, van Asch van Wijck. Hoffman, Wintgens. Schimineljienninck Reinders, van Bosse, van der Veen, Kien. Taets van Amerongen, Lyklama a Nyeliolt, Wybenga en Slicher van Domburg. Hierop zijn de algemeene beraadslagingen aangevangen orer hoofdstuk IX A der staatsbegrooting (nationale schuld). De heer de Poorter drong er op aan dat van rijkswege wor den uitgegeven certifikaten van inschrijving van de nationale schuld; de heer Heemskerk Az. wenscht, vooral ten gevolge van de depreciatie van het goud. de in omloop zijnde munt biljetten te vermeerderen. De heeren van Bosse en van Nispen van Sevenaer zijn huiverig, om dien raad te ondersteunen, maar verlangen de intrekking van de muntbiljetten van f 50 en f 100, welke toch zeldzaam voorkomen, en vermeerdering der muntbiljetten van f 10. De minister van financiën antwoordt, dat het. uitgeven van certifikaten van inschrijving van nationale schuld geen voor deel voor den staat zal opleveren dat de vraag of de in om loop zijnde muntb.ljetten zullen worden vermeerderd, lhan3 in onderzoek is. maar dat op dit oogenblik reeds sprake is van intrekking der muntbiljetten van f 100 en van vermeer dering van die van f 10, Het hoofdstuk in stemming gebragt, is met algemeene (68) stemmen aangenomen. Hierop zijn aangevangen de algemeene beraadslagingen over hoofdstuk IX B (departement van financiën). De heer Belz motiveerde in eene uitv oerige rede zijn wan trouwen in het financieel beleid van den minister. Het is ont staan 1. door de gunstige voorspiegeling van den financielen toestand door den minister, terwijl men aan den rand van een afgrond staat; 2. door de passieve houding van den minister tegenover zijne amb'.genooten; 3. door zijne weigering om de belastingen te heizien. Deze punten worden wederlegd dooi den minister van financiën, die herinnert dat hij in de gewis selde stukken juist beeft te kennen gegeven omtrent den toe stand nietzoo volkomengerusttezijn. Hij had geeneleidelijke houding tegenover zijne ambtgenooten aangenomen, want onderscheidene begrootingeu waren op zijn aandringen ver minderd. Op de beschuldigingen door eenige. leden in het midden gebragt omtrent het gebeurde met een vroegeren hypotheekbewaarder te 's Hevtogenboscli, die te veel van de belastingschuldigen had geheven en later eene meer lukratieve betrekking in de hoofdstad had verkregen, verklaarde de mi nister dat zulks vóór zijn optreden was geschied. Met deze laatste verdediging verklaren zich een aantal leden volstrekt niet bevredigd. Gemeenteraad van Goes. Zitting van 16 december. In deze zitting zijn de navolgende punten behandeld Bij eene te nemen beslissing over het al of niet behouden derkainer van koophandel staakten de stemmen. De uitsjiraak der kommissie, waarbij de lieer Nieuwcnhuis is aangewezen voor de dienst bij de brandweer, is bevestigd. Achtereenvolgens zijn herbenoemd tot lid der geneeskun dige kommissie de heer P. A. Hocliart jr.tot leden van het burgerlijk armbestuur de heeren L. C. de Peval en J. G. Ris- seeuw; tot regentes over het weeshuis mevrouw van Deinse- Valckenaer; tot lid der sehoolkommissie de lieer H.K.D. van den Bussche. Het maximum van bedeeling is vastgesteld. De verzoeken van een hulponderwijzer om verhooging van jaarwedden, en van de Utrechtsche gas-onderneming om remissie van boeten, zijn afgewezen. Vervolgens zijn eenige ingekomen stukken medegedeeld en daarna de vergadering gesloten.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1861 | | pagina 2